De wereld van het recht
Deel 1
Recht algemeen
1.2 Indelingen
Het nationaal recht van Nederland wordt onderverdeeld in twee categorieën: het privaatrecht en het
publiekrecht.
Publiekrecht dat is de situatie van burger vs. overheid.
Privaatrecht wordt ook wel civiel recht of burgerlijk recht genoemd. Dat is namelijk de situatie van
burger vs. burger. Onder burgers vallen natuurlijke personen en rechtspersonen. Natuurlijke
personen zijn mensen van vlees en bloed. Rechtspersonen zijn organisaties of bedrijven. Zij hebben
ook rechten en plichten net als natuurlijke personen.
Rechtssubjecten = zij zijn drager van rechten en plichten; zij hebben rechten en plichten.
Waar je de belangrijkste privaatrechtelijke regels kan vinden is in het Burgerlijke Wetboek (BW).
Het materiele recht bevat de inhoud van het recht. Je kan hier vinden wat jouw rechten en plichten
zijn, wat je wel en niet mag doen.
Het formele recht gaat over procedures. Naar welke rechter mag ik toe, en welke is hier dan voor
bevoegd. Het is bij formeel recht meer, hoe haal ik mijn recht. Dit wordt ook wel procesrecht
genoemd.
Objectief recht dat is het recht in het algemeen. Het geheel van rechtsregels die in Nederland gelden.
Het geheel van de rechterlijke uitspraken noemen we jurisprudentie.
Subjectief recht is waar jij als persoon recht op hebt. Is de bevoegdheid die je hebt om aanspraak te
maken op het objectieve recht. Om bijvoorbeeld iets te vragen, te vorderen of te eisen van een
ander.
Aanvullend recht is het meeste recht in privaatrecht. Dat betekent dat je soms mag afwijken. Dat is
bij dwingend recht dus niet. Daar heb je geen mogelijkheid om af te wijken van een wet. Als er een
zwakke partij aanwezig is, dan is het vaak om die te beschermen.
1.3 Rechtsbronnen
Rechtsregels die komen voort uit de wet, jurisprudentie, het gewoonterecht en het verdrag. Deze
vier worden rechtsbronnen genoemd. Als een rechter bijvoorbeeld een geschil moet oplossen, moet
hij dat doen met behulp van rechtsregels. Hij moet kunnen onderscheiden van fatsoensnormen en
morele normen.
De wetten worden gemaakt door staatsorganen, bijvoorbeeld de Staten-Generaal en de regering
samen, de provincie en de gemeente. De regering en de Staten-Generaal maken samen wetten, die
noemen we ook wel wetten in formele zin.
Jurisprudentie is het geheel van de rechterlijke uitspraken.
Een verdrag is een overeenkomst tussen staten, vaak tussen meerdere staten. Die hebben dan vaak
bepaalde afspraken ergens over gemaakt. Het zijn ook gewoon wetten, maar deze wetten kunnen
wel boven onze wetten komen te staan, wanneer dat nodig is.
Deel 2
Privaatrecht
,2. Verbintenissenrecht
2.1 Inleiding
Onder vermogensrecht vallen het verbintenissenrecht en het goederenrecht.
2.2 Verbintenis
Een verbintenis is eigenlijk een rechtsbetrekking tussen twee of meer personen waarbij deze
personen richting, tegenover, naar elkaar (onderling) rechten en plichten hebben. Als dus een van
deze partijen zijn plicht niet nakomen en er daardoor een conflict ontstaat, dan vinden wij in het
verbintenissenrecht regels om dit conflict op te lossen. Om van een verbintenis te spreken moet er
sprake zijn van:
- Een rechtsbetrekking, die
- Vermogensrechtelijk is, en
- Tussen twee of meer personen geldt.
Rechtsbetrekking wordt ook wel rechtsrelatie genoemd. Dit is een andere betrekking dan een
‘gewone’ betrekking tussen twee of meer personen. Een rechtsbetrekking of rechtsrelatie heeft
namelijk juridische gevolgen.
Vermogensrechtelijk wil eigenlijk inhouden dat de rechtsbetrekking die is ontstaan op geld
waardeerbaar moet zijn.
2.4 Ontstaan van verbintenissen
Verbintenissen ontstaan op twee manieren: uit de rechtshandelingen, bijvoorbeeld een
overeenkomst, en uit de wet. Wanneer twee personen met elkaar een overeenkomst aangaan met
de bedoeling om onderling een of meer verbintenissen te laten ontstaan, dan spreken wij van een
verbintenis die uit een overeenkomst is ontstaan. Deze personen kiezen er dan zelf voor.
Verbintenissen uit de wet ontstaan zonder dat partijen dit gewild hebben. Een persoon doet iets
waarna de wet een verbintenis ontstaat.
3. Verbintenissen uit de overeenkomst
3.2 Totstandkoming van de overeenkomst
Er is een verschil natuurlijk tussen een ‘gewone’ afspraak dus je dagelijks met anderen maakt en een
overeenkomst. Aan een ‘gewone’ afspraak ben je juridisch niet gebonden, bij een overeenkomst ben
je dat wel.
Om een overeenkomst tot stand te brengen moet er eerst sprake zijn van een meerzijdige
rechtshandeling. Bovendien moet er sprake zijn van een aanbod dat aanvaard wordt om een
overeenkomst tot stand te brengen.
Een rechtshandeling is een handeling die je verricht met de bedoeling om een rechtsgevolg (=
juridisch gevolg) te laten ontstaan. Die rechtshandelingen worden onderverdeeld in eenzijdige
rechtshandelingen en meerzijdige rechtshandelingen.
Wanneer je jouw wil kenbaar maakt (verklaart), is er sprake van een rechtshandeling. Voor een
eenzijdig rechtshandeling is de verklaring van één persoon voldoende.
Voor een meerzijdige rechtshandeling zijn er dan verklaringen vereist van twee personen.
3.3 Geldigheid van rechtshandelingen/overeenkomsten
Er zijn rechtshandelingen die helemaal niet tot stand komen, zodat er dan ook geen overeenkomst
ontstaat. Wat dat ook wel betekent: deze rechtshandelingen zijn vanaf het begin al ongeldig. In dat
geval spreken we van nietigheid, de rechtshandeling is dan nietig. Ook zijn er rechtshandeling gen die
, wel rechtsgeldig tot stand komen, maar achteraf ongeldig kunnen worden gemaakt. In dat geval
spreken we van vernietigbaarheid, de rechtshandeling is dan vernietigbaar.
Degene die door de wet beschermd wordt, wordt ook wel de ‘kwetsbare partij bij de overeenkomst’
genoemd.
3.4 Nietigheid en vernietigbaarheid
Een eerste grond voor nietigheid van de rechtshandeling (of overeenkomst) is wilsontbreken, ook
wel wilsdefect genoemd. Om van een geldige rechtshandeling te kunnen spreken, dient er op basis
van dit artikel sprake te zijn van een wil bij iemand die door een verklaring wordt bekendgemaakt.
Dus als de wil van een persoon niet overeenkomt met zijn verklaring, er geen rechtshandeling tot
stand komt. Het rechtsgevolg is dan: nietigheid. Een tweede grond voor nietigheid is strijd met de
wet, openbare orde of goede zeden. De inhoud van de overeenkomst is datgene waartoe partijen
verplicht zijn. De inhoud van de overeenkomst is de prestatie die partijen moeten leveren. Wanneer
de inhoud van de overeenkomst in strijd is met de wet, de openbare orde of de goede zeden, dan is
de overeenkomst nietig.
De derde grond voor nietigheid is dat de rechtshandeling niet verricht is in de voorgeschreven vorm.
In beginsel (betekent dat er uitzonderingen zijn) is de verklaring vormvrij, dat betekent dat je op elke
wijze jouw wil mag verklaren. Maar zo geldt voor sommige verklaringen dat deze wel in een bepaalde
vorm gedaan moeten worden. Voor sommige rechtshandelingen en overeenkomsten geldt dus een
vormvoorschrift.
De eerste grond voor vernietigbaarheid van een rechtshandeling/overeenkomst is
handelingsonbekwaam van degen die de rechtshandeling verricht of de overeenkomst aangaat.
Handelingsonbekwaam zijn betekent dat je bekwaam bent om rechtshandelingen te verrichten.
Twee groepen die hier onder vallen zijn: minderjarige en onder curatele gestelde. Zij zijn dus niet
bevoegd om een rechtshandeling te verrichten. Onder curatele gestelde zijn meerderjarige die
beschermd moeten worden, omdat zij als gevolg van hun lichamelijke of geestelijke toestand, of
drank of drugsmisbruik eigen belangen niet kunnen waarnemen. Na het rechter akkoord gaat, krijgen
zij een curator (verzorger), die heeft dan de taak om de belangen van de onder curatele gestelde te
behartigen.
De tweede grond voor vernietigbaarheid is wilsgebreken. Er zijn vier wilsgebreken, er zijn vier
gevallen waarin iemand zijn wil verklaart, terwijl zijn wil op een onjuiste wijze tot stand is gekomen.
Deze gevallen zijn: bedreiging, bedrog, misbruik van de omstandigheden en dwaling. In dit artikel zijn
5 voorwaarden opgenomen. Wanneer er aan deze 5 voorwaarden is voldaan, kan de overeenkomst
vernietigd worden op basis van wilsgebrek bedreiging.
Bedreiging:
- Voorwaarde 1: allereerst moet er sprake zijn van een bedreiging. Iemand moet bedreigd
worden met een nadeel in eigen of andere persoon of goederen.
- Voorwaarde 2: de bedreiging moet onrechtmatig zijn.
- Voorwaarde 3: het maakt niet uit wie de bedreiging met enig nadeel is gericht. Kan ook een
derde zijn.
- Voorwaarde 4: er moet een causaal verband bestaan tussen de bedreiging en het aangaan
van de overeenkomst. Als je dus de overeenkomst zou zijn aangegaan zonder de bedreiging,
dan heeft het aangaan van de overeenkomst niets met de bedreiging te maken.
- Voorwaarde 5: niet elke bedreiging wordt als reëel (echte) bedreiging gezien. Het moet om
een bedreiging gaan waardoor een redelijk oordelend mens beïnvloed kan worden.
Bedrog:
- Voorwaarde 1: moet sprake zijn van een kunstgreep. Jouw tegenpartij moet dus gebruik
hebben gemaakt van een kunstgreep om jou ertoe te bewegen met hem een overeenkomst
aan te gaan. Dat de tegenpartij een onjuiste mededeling heeft gedaan of een feit heeft
verzwegen.