Samenvatting strafrecht tentamen
Hoofdstuk 1: Algemene inleiding: wat is strafrecht?
Het Nederlandse strafrecht kan onderverdeeld worden in materieel en formeel strafrecht. Het materiele
strafrecht is voor welke menselijke gedragingen strafbaar zijn en welke sancties op het plegen van
bepaald strafbaar gesteld gedrag dienen te volgen. Het formele strafrecht is voor de voorschriften die
omschrijven hoe de strafrechtelijke procedure dient plaats te vinden. We noemen dit formele strafrecht
ook wel strafprocesrecht. Kortom: regelt het materiele strafrecht welk gedrag strafbaar is in Nederland
en het formele recht regelt hoe de strafprocedure in Nederland wordt gevoerd. Deze twee zijn
communicerende vaten.
In het wetboek van strafrecht staan voornamelijk de materiele bepalingen. Het wetboek van
strafvordering is voor de formele bepalingen. Deze twee grote wetten noemen we ook wel het algemene
straf- en strafprocesrecht of commuun strafrecht. Naast dit commuun strafrecht hebben we ook een
heleboel andere situaties die zich voor kunnen doen, denk hierbij aan deelname in verkeer of
economische delicten. Bepalingen die over specifieke onderwerpen gaan die zijn in aparte wetten
opgenomen. Dit noemen we ook wel het bijzonder strafrecht.
Het strafrecht is in de kern niet normstellend. Anders dan het privaatrecht houdt het strafrecht zich niet
bezig met het herstel van een rechtstoestand door middel van ongedaan making of schadevergoeding.
Het strafrecht houdt zich uitsluitend bezig met handhaving. Deze handhaving is gericht op het afdwingen
va normconform gedrag. Het is dus niet normstellend, maar sanctioneert enkel gedrag dat in strijd is met
bepaalde rechtsnormen. Het strafrecht wijst het gedrag aan dat strafbaar is.
In onze maatschappij bestaan allerlei normen. Dergelijke normen zeggen iets over ons gedrag; daarom
omschrijven wij dit ook wel als gedragsnormen. De ene gedragsnorm is dwingender dan een andere.
Niet elke gedragsnorm is een in het recht geregelde norm. De ene wordt wel opgeschreven en de
andere niet. Door een gedragsnorm op te schrijven wordt het een rechtsnorm. Slechts gedragingen die
in strijd zijn met rechtsnormen kunnen in beginsel tot strafbaar feit verworden. Het gaat dan om het
bestraffen van gedrag dat niet in overeenstemming is met de geldende rechtsnorm. Overtredingen van
rechtsnormen verworden tot strafbare feiten doordat ze worden opgeschreven in het wetboek van
strafrecht op worden opgenomen in een strafbepaling in een andere wetgeving en doordat wij negatieve
consequenties verbinden aan de schending van die rechtsnormen. Een strafbaar feit is daarmee de
opgeschreven negatieve reactie, met inbegrip van de mogelijke gevolgen van de schending van een
rechtsnorm.
Strafrecht betreft dus het opzettelijk leed toebrengen aan een ander door middel van een straf, indien
deze persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Voorkomen moet worden dat de
samenleving zich dan schuldig maakt aan een strafbaar feit. Over de rechtvaardigheid van toevoegen
van leed aan anderen bestaan verschillende theorieën.
- Vergeldingstheorie: gaat uit van de gedachte dat de overheid wraak moet nemen op degene
die onrecht pleegde. Deze theorie steunt op de gedachte dat door een strafbaar feit een inbreuk
wordt gemaakt op de zogenoemde wereldrijke juridische orde: de inbreuk wordt hersteld doordat
dezelfde straf wordt opgelegd als de strafbare handeling oorspronkelijk inhield. Het staat direct
in verbinding met de oog om oog – tand om tand gedachte. Wie onrecht is aangedaan mag dit
zelf vergelden en wel met precies hetzelfde onrecht. Wanneer iemands lijf en of goederen
worden aangetast, mag de samenleving of wel de staat namens het slachtoffer
wraakhandelingen uitvoeren tegen degene die de aantasting heeft veroorzaakt. Het is een
absolute strafrechtstheorie. Dit houdt in dat de straf zijn grondslag vindt in het misdrijf.
- Preventietheorie: de gedachte is dus dat met het straffen van personen wordt voorkomen dat
anderen strafbare feiten zullen plegen. Deze kan worden onderverdeeld in de generale
preventie en speciale preventie.
, o Generale preventie: ze willen hierbij dat anderen dan de misdadiger zien wat er
gebeurt als je een strafbaar feit pleegt. Andere mensen zouden hiervan dan
moeten schrikken. De gedachte hierbij was dat iedereen zo kon zien wat er met
je zou gebeuren als je een strafbaar feit zou plegen.
o Speciale preventie: het doel van deze theorie is dat met het opleggen van een
straf de misdadiger zelf ervan te weerhouden in de toekomst misdaden te gaan
plegen. Na een opgelegde straf zou een persoon hiervan leren en het niet nog
een keer doen. Met name de taakstraf is hierop gebaseerd. Dit is een relatieve
strafrechtstheorie. Hiermee wordt bedoeld dat de straf een bepaald doel beoogt
in plaats van enkel vergelding.
Een van de belangrijkste functies van het strafrecht is het voorkomen van ongecontroleerde wraak. We
willen niet meer dat mensen voor eigen rechter spelen. De overheid heeft in dit geval een
geweldsmonopolie. Alleen zij mag geweld op burgers uitoefenen. Een belangrijk uitgangspunt in de
Nederlandse rechtsorde is het zogenoemde ultimum remedium beginsel. Wat ook wel de laatste
oplossing betekent. Het strafrecht bestaat uit de gedachte dat het pas moet worden toegepast als er
geen redelijk alternatieve oplossingen kunnen worden toegepast. Omdat het strafrecht zoveel invloed
kan hebben op het leven van een burger, moet de streng aan geschreven wetten zijn gebonden. Een
van de belangrijkste uitgangspunten van het strafrecht is dan ook dat burgers slechts in
overeenstemming met geschreven wetten kunnen worden gestraft. We noemen dit het
legaliteitsbeginsel. Het heeft vijf nadere betekenissen:
1. Geen strafbaar feit zonder wet; slechts gedragingen die wettelijk strafbaar zijn gesteld, kunnen
door de rechter worden bestraft
2. Geen straf zonder wet; een burger mag niet worden veroordeeld wanneer zijn gedrag niet onder
een bepaalde wettelijke strafbepaling valt
3. Geen terugwerkende kracht; gedragingen kunnen een burger nooit met terugwerkende kracht
strafrechtelijk worden verweten
4. Geen analogische redeneringen; het moet duidelijk zijn welke gedragingen strafbaar zijn en wat
de gedragingen precies inhouden.
5. Wetten moeten duidelijk genoeg zijn (lex certa); het mag niet te algemeen of te vaag
omschreven zijn een wet
Hoofdstuk 2: Materieel strafrecht: de structuur van het strafbaar feit
Er zijn in totaal vier voorwaarde voor strafbaarheid.
1. Menselijke gedraging: het gegeven dat iets moet zijn gebeurd en dat die gebeurtenis ook door
een menselijk individu is gewild. Daarbij moet het gaan om een door een mens verrichte
gedraging. Daarbij hoeft het niet steeds te gaan om een actieve gedraging. Ook het niet-
handelen of nalaten kan worden aangemerkt als een gedraging. Het moet dus gaan om
rechtspersonen en deelnemingsvormen.
2. Delictsomschrijving: een strafbepaling bestaat altijd uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel
bestaat uit een omschrijving van een gedraging en het tweede onderdeel uit de negatieve
reactie op dit gedrag. Het eerste deel noemen we de delictsomschrijving en het tweede de
sanctienorm.
3. Wederrechtelijkheid: er moet getoetst worden of deze gedraging ook wederrechtelijk is.
hiermee wordt bedoeld dat het gedrag in strijd met het objectieve recht moet zijn. Voor dergelijk
gedrag is geen rechtvaardiging te vinden. Als er aan de eerste twee voorwaarden van
strafbaarheid wordt voldaan, dan wordt deze derde voorwaarden vaak al aangenomen.
4. Aan schuld te wijten: we moeten de verdachte een verwijt kunnen maken van zijn gedraging.
Het verwijt bestaat hieruit dat de verdachte de onwenselijke gedraging niet heeft vermeden
terwijl daartoe wel de reële mogelijkheid bestond. Deze vierde voorwaarde ziet op de persoon
, van de verdachte. Deze vierde voorwaarde voor strafbaarheid is van groot belang. Hiermee
wordt tot uitdrukking gebracht dat men niet strafbaar kan zijn zonder verwijtbare schuld.
Er is een onderscheid te maken van elementen en bestanddelen. Bestanddelen zijn voorwaarden voor
de strafbaarheid die in de wettelijke delictsomschrijving zijn terug te vinden. Wanneer en niet aan alle
bestanddelen uit een wet wordt voldaan, kan er geen sprake zijn van een strafbaar feit van dat
wetsartikel. Alleen als alle bestanddelen zijn vervuld, kan er sprake zijn van een strafbaar feit.
Elementen zijn dan weer voorwaarden voor de strafbaarheid die niet zijn opgenomen in een wettelijke
delictsomschrijving. Ze zijn op te delen in wederrechtelijkheid en schuld. Ook hierbij geldt als er niet aan
alle elementen is voldaan, kan er geen sprake zijn van een strafbaar feit. Zodra wederrechtelijkheid of
schuld is opgenomen in de delictsomschrijving , dan zijn het bestanddelen geworden. Het belang voor
dit onderscheid te maken tussen bestanddeel of een element heeft te maken met het bewijsrecht. Het
vervullen hoeft namelijk niet bewezen te worden.
Het overtreden van een strafbepaling noemen we ook wel het plegen van een delict. Het materiele
strafrecht kent verschillende delictsvormen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de formele en
materiele delicten.
- Formele delicten: er wordt in de delictsomschrijving de actieve handeling ten aanzien van een
bepaalde gedraging strafbaar gesteld. er wordt niet gekeken naar de eventuele gevolgen van de
gedraging.
- Materiele delicten: er wordt in de delictsomschrijving het laten intreden van een bepaald gevolg
strafbaar gesteld.
Naast deze twee kennen we ook nog een onderscheid gemaakt tussen commissie- en omissiedelicten.
- Commissiedelict: wordt in de delictsomschrijving een handelen strafbaar gesteld. De meeste
strafbare feiten vallen hieronder. Omdat je iets deed wat je niet had behoren te doen, ben je
volgens deze delictsomschrijvingen strafbaar.
- Omissiedelicten: er wordt in de delictsomschrijving een nalaten strafbaar gesteld. Omdat je iets
niet hebt gedaan en wat je wel had behoren te doen, ben je volgens deze delictsomschrijvingen
strafbaar.
Het laatste onderscheid dat we kunnen maken is tussen gekwalificeerde delicten en geprivilegieerde
delicten. Deze vormen zijn een variatie op een bepaald strafbaar feit. Het delict waar een van deze
vormen aan bod komt, wordt het gronddelict genoemd.
- Gekwalificeerd delict: gaat het steeds om ernstigere vormen van een variatie op het
gronddelict. Het gronddelict wordt niet nader gekwalificeerd. Het gevolg van het plegen van
deze vorm is een zwaardere sanctienorm.
- Geprivilegieerd delict: gaat het steeds om een afgezwakte vorm van een variatie op een
bepaald delict. Er staat een lichtere sanctienorm op het overtreden van zo’n delict dan op het
overtreden van het gronddelict.
Of een bepaalde handeling een misdrijf of overtreding vormt, wordt uitsluitend bepaald door de wet. We
noemen dit ook wel: wetsduiding. In het commune strafrecht blijkt deze wetsduiding uit de plaatsing van
het delict in het wetboek. Het bestaat namelijk uit drie delen: het algemene deel, misdrijven en
overtredingen. Het ligt er dus aan naar welke handeling je gaat kijken, maar aan de hand van waar de
handeling in welk boek staat, dat maakt ook duidelijk wat het is. Het onderscheid tussen misdrijven en
overtredingen is van belang om te weten, omdat bij een overtreding nooit gesanctioneerd mag worden
met een gevangenisstraf. Ook de bevoegdheden die er bij een misdrijf weer mogen, zijn er dan weer
niet voor bij een overtreding. Dit geldt ook voor de bijzondere wetten. Dat je moet kijken in welk
hoofdstuk de bepaalde handeling staat, wil je weten wat het is. Ook hier geldt dus wetsduiding.
, Hoofdstuk 3: Materieel strafrecht: opzet en schuld
We kennen in het strafrecht de schuldvormen. Dit zijn er in dit geval twee. Namelijk dolus en culpa.
Dolus is opzet en culpa is schuld in de zin van onvoorzichtigheid.
Met opzet wordt ook wel bedoeld dat de dader zich bewust is geweest van zijn handeling en dit ook
heeft gewild. In de meeste delictsomschrijvingen wordt opzet opgeëist via bewoordingen als opzettelijk,
wetende dat of kennis dragende dat. Soms ontbreekt het woord opzet, terwijl het toch wordt vereist. Dan
moet uit het woordgebruik het opzet worden afgeleid. Dit noemen we het ingeblikte opzet. Daarmee
bedoelde we dat in het werkwoord dat de gedraging omschrijft, het opzet is verwerkt. Opzet komt dus in
verschillende verschijningsvormen voor. Steeds als opzet in de delictsomschrijving wordt vereist,
moeten we ons vervolgens de vraag stellen welke gradatie van opzet wordt bedoeld. Wij kennen
namelijk drie gradaties van opzet:
- Oogmerk; dit is de zwaarste schuldvorm in het Nederlandse strafrecht. Dit kan worden
omschrijven als het verwezenlijken van het directe naaste doel van de dader. Met andere
woorden, het uitvoeren van een bepaalde handeling omdat men ervan is overtuigd is dat een
beoogd gevolg vervolgens ook daadwerkelijk zal gaan intreden. Wanneer je dit met het oogmerk
doet, dan doe je dat met volle besef van zijn eigen wil en de strekking van zijn handelen. Hierbij
is het van groot belang dat het oogmerk op het naastgelegen doel ziet en niet op het
uiteindelijke doel.
- Opzet bij zekerheidsbewustzijn; wanneer iemand weet dat een zekere handeling naast zijn
oorspronkelijke bedoeling, ook andere gevolgen moet hebben en hij toch handelt, is het weten
dat dit gevolg intreedt, genoeg om opzet aan te nemen. Je weet dus dat bepaalde gevolgen
zullen intreden, hoewel een ander doel wordt nagestreefd, maar wordt de verboden handeling
toch doorgezet.
- Voorwaardelijk opzet; als de situatie waarin iemand kon inzien dat het gevolg dat hij niet
beoogde wel zou kunnen intreden en hij toch zijn handelen doorzette. Hierbij staat de dader
onverschillig of bijna cynisch ten opzichte van het mogelijke gevolg. Die rekenschap wordt hem
kwalijk genomen en als opzet aangenomen.
Bij opzet is het niet van belang om iemand de kwade intenties heeft gehad voor de handeling. Het is
voldoende om te weten dat iemand met wetens en willens heeft gehandeld.
Naast opzet hebben we dus schuld. Bij schuld gaat het niet zozeer uit van een willens en wetens
nastreven van een bepaald doel, maar staat bij schuld juist een zekere nalatigheid/onvoorzichtigheid
centraal. Waar schuld in een delictsomschrijving staat, wordt een echt verwijt geëist. Het gaat om het
daadwerkelijk onvoorzichtig en onoplettend handelen dat aan de dader wordt verweten. Als maatstaf
hiervoor nemen we de normale en gemiddelde voorzichtig mens. We vragen ons bij het bepalen van
schuld af wat de gemiddelde mens in de gegeven omstandigheden zou hebben gedaan. Het gaat om
een zogenoemde aanmerkelijke schuld. Dit noemen we culpa lata. We verlangen dus een gemiddelde
voorzichtigheid en oplettendheid van burgers. Van sommige personen wordt in bepaalde
omstandigheden echter een hogere maatstaf verlangd hiervan. Het gaat dan vaak om mensen in de
uitoefening van hun beroep. Deze verhoogde norm wordt omschreven als Garantenstellung. Net zoals
bij opzet kennen wij bij schuld ook verschillende gradaties. Bij schuld maken wij een onderscheid bij:
- Bewuste schuld; is de zwaarste vorm van schuld. De dader heeft bij bewuste schuld wel
stilgestaan bij de mogelijkheid dat zijn handeling tot een bepaalde gevolg kon leiden, maar heeft
uiteindelijk te optimistisch gehandeld bij het inschatten van de daadwerkelijke gevaren. Dit is
dus aanwezig wanneer de dader het risico heeft beseft, maar erop heeft vertrouwd dat het risico
zich niet zou realiseren. De verdachte staat te lichtvoetig ten opzichte van het gevolg van zijn
gedraging.
- Onbewuste schuld; kunnen we omschrijven als de situatie waarin we niet hebben stilgestaan
bij de mogelijkheid dat een handeling tot bepaalde gevolgen kan leiden, terwijl we daar wel aan