Normale hoorcolleges
Hoorcollege 1 – 01-02-2021
De bescherming van de veiligheid en het ordelijk verloop van de samenleving wordt
gezien als een belangrijke functie van het strafrecht. Strafrechtelijke vervolging en
bestraffing beoogt bepaald gevaarlijk en schadelijk gedrag tegen te gaan. Materieel
strafrecht is het rechtsgebied dat bepaalt welke gedragingen onder welke
omstandigheden strafbaar zijn, welke straffen kunnen worden opgelegd, en onder
welke voorwaarden het strafrecht mag worden toegepast. Materiaal strafrecht
bepaalt dus of, wie en hoe de overheid haar burgers kan straffen. Het
strafprocesrecht regelt hoe de staat d.m.v. haar organen het recht tot straffen en
strafoplegging kan doen gelden.
Materieel strafrecht legitimeert het strafrechtelijk optreden door de overheid. Het
creëert een basis voor ingrijpende overheidsbevoegdheden die de vrijheid van
burgers kunnen aantasten. Vanuit dit perspectief is daarom een beperking en een
duidelijke regeling van het materiële strafrecht van groot belang voor de begrenzing
van strafvorderlijk overheidsoptreden.
Materieel en formeel strafrecht worden onderscheiden, maar ze kunnen niet van
elkaar worden gescheiden. Ze hangen nauw samen en zijn voortdurend in
wisselwerking. Het geldende recht kan moeilijk geheel los worden gezien van de
bewijsregels die voor opzet gelden, en van de vraag hoe een rechter in een
gemiddelde strafzaak omgaat met opzet.
Van belang is om tot uitgangspunt te nemen dat het strafprocesrecht helpt bij de
verwerkelijking van materieel strafrecht, en niet andersom. Inhoudelijke argumenten
over de strafwaardigheid van bepaald gedrag moeten de basis vormen voor
strafrechtelijke normen. Processuele doeleinden, bv. om toepassing van
dwangmiddelen mogelijk te maken, moeten niet van doorslaggevend belang zijn voor
het creëren van strafrechtelijke normen. We stellen geen gedragingen strafbaar om
bijvoorbeeld voorlopige hechtenis of verhoor mogelijk te maken.
Voor de vaststelling wanneer iemand strafrechtelijk aansprakelijk is zijn de algemene
leerstukken van materieel strafrecht van belang: causaliteit, opzet, culpa,
daderschap, poging, voorbereiding, strafuitsluitingsgronden en deelneming. De
inhoud hiervan staat niet vast. De wet bevat ook geen nadere definities van deze
leerstukken. De concrete omstandigheden van het geval laten veel ruimte voor
belangenafweging. De criteria uit standaardarresten van de HR zijn van belang. De
HR formuleert criteria waarmee de feitenrechter rekening dient te houden bij een
beslissing in een concrete zaak. De HR toetst vervolgens of de toepassing van deze
criteria consequent en consistent gebeurt.
Twee kanttekeningen:
1. De HR is geen feitenrechter. Er is slechts beperkte toetsing in cassatie. De HR
gaat uit van de feiten die door het hof zijn vastgesteld. De HR toetst alleen de
begrijpelijkheid en de motivering van het oordeel van de feitenrechter.
2. Sommige leerstukken spelen een beperkte rol in de rechtspraak, maar wel
een belangrijke rol bij de opsporing en vervolging (bv.
strafuitsluitingsgronden). Dat maakt het lastiger om de precieze inhoud van
deze leerstukken te achterhalen.
,Strafrecht als dynamisch en problematisch rechtsgebied
Het strafrecht is een ingrijpend instrument. Een vrijheidsstraf is de meest
ingrijpende/ernstige inmenging in het leven van een individu. Het strafrecht
confronteert ons met onze visie op de mens en de samenleving. Morele opvattingen
zijn belangrijk. Het is een dynamisch rechtsgebied; het verandert met de tijd.
In het strafrecht wordt de mens, meer dan waar ook, diepgaand geconfronteerd met
zijn eigen menselijke problematiek, met vragen omtrent de vrije wil, het onduldbare,
de lotsbestemdheid, het handelen ondanks zichzelf, het veroorzaken van fatale
gevolgen zonder dit te willen, kortom met de tragische kanten van het menselijk
bestaan (Kelk).
Het strafrecht is een ingrijpend instrument in de handen van de staat. Mensenlevens
worden geraakt en beïnvloed door het strafrecht. De staat betaalt de vervolging, de
berechting en strafoplegging. Dit is duur.
Doel en wezen van straf
Straf = vergelding = het opzettelijk toebrengen van leed. Wat is de rechtvaardiging
voor het opzettelijk toebrengen van leed door de staat aan een individu? Gaat het om
vergelding of om afschrikking?
- Absoluut. Duitse filosofen. Vergeldingstheorieën: het misdrijf vormt de
grondslag van de straf. De daad staat centraal. De straf wordt door het misdrijf
gerechtvaardigd en staat los van het effect. Het onrecht dat is aangericht moet
worden vergolden. De daad zelf begrenst de vergelding. Er moet sprake zijn
van enige mate van evenredigheid tussen misdrijf en straf. De dader wordt
niet voor meer of minder gestraft dan wat hij zelf heeft aangericht.
Dit is de klassieke richting (o.a. Beccaria; zijn werk was een pleidooi voor
hervorming van het strafrecht).
o Uitsluitend geschreven wetboeken. De wetgever geeft uitdrukking aan
de volkswil op grond van het aangegane sociale contract tussen de
burgers. De wetgevers is de enige aangewezene om de grenzen van
vrijheid te stellen. Zo wordt willekeur voorkomen.
o Geen onnodige strafbaarstelling. Anders zal criminaliteit stijgen.
o Duidelijke en heldere formuleringen. Zo min mogelijk interpretatieruimte
voor de rechter in het licht van de rechtszekerheid.
o Proportionele straffen.
o Effectieve bestraffing. Dit ligt niet in de zwaarte van de straf, maar in de
kans dat iemand gepakt wordt.
o Geen preventief optreden door de overheid.
o Openbare bestraffing.
Zijn visie paste goed in de denkwijze van de liberalen in de 19 e eeuw. Vrijheid
van burgers stond voorop en de staat moest zich niet teveel met de burgers
bemoeien. Zijn visie had fundamentele betekenis voor ons strafrecht. De
grondslagen van ons strafrechtelijke systeem zijn zichtbaar in dit rijtje:
vergelding, legaliteit, rechtszekerheid, gelijkheid, proportionaliteit en
subsidiariteit.
Toch was er veel en fundamentele kritiek. De absolute theorieën leggen te
veel focus op vergelding en richten zich onvoldoende op preventie. Er wordt
onvoldoende rekening gehouden met de zwakheden van de mens. Dit leidde
tot relatieve vergeldingstheorieën.
, - Relatief. Preventietheorieën. Straf is een middel om verschillende doelen te
bereiken. De dader staat centraal. De moderne richting stelde deze doelen
meer centraal. Von Liszt, Prins en Van Hamel waren belangrijk. In 1889
hebben ze de Internationale Kriminalistische Vereinigung in het leven
geroepen. Ze wilden nieuwe sociologische en juridische benaderingen van de
aanpak van criminaliteit voorstellen en het strafrecht hervormen. De moderne
richting heeft het strafrechtelijke denken beïnvloed door inzichten uit andere
disciplines aan het strafrecht te koppelen (natuur- en sociale wetenschappen).
De preventietheorieën rechtvaardigen de straf door het doel dat de straf
bereikt.
Er staan verschillende doelen voorop:
o Generale preventie. Voorkomen dat anderen strafbare feiten zullen
begaan.
o Speciale preventie. Afleren van het strafbare gedrag bij de betrokkene
zelf.
o Conflictoplossing.
o Genoegdoening.
o Beveiliging van de maatschappij.
o Bevrediging van het rechtvaardigheidsgevoel.
De moderne richting heeft ervoor gezorgd dat de persoon van de dader, zijn
behandeling en rehabilitatie meer aandacht kreeg in ons strafrecht. Ze moeten
weer terugkeren naar de maatschappij. Aandacht voor de dader maakt
iedereen beter.
Verenigingstheorie
Ons WvSr uit 1886 is sterk gebaseerd op de gedachte van de klassieke richting. In
de basis kenmerkt ons wetboek zich door eenvoud. Er zijn bv. maar twee soorten
delicten: misdrijven en overtredingen. De delictsomschrijvingen zijn relatief sober en
zo min mogelijk moraliserend.
De gedachten van de moderne richting zijn ook belangrijk geweest voor
fundamentele wijzigingen. Vb: de kinderwetten, geldboete, alternatieve straffen, tbs.
Er is nu een compromis tussen de klassieke en moderne richting. Hier ligt de
verenigingstheorie aan ten grondslag. Vergelding is de grondslag/rechtvaardiging
van de straf, maar vergelding beschermt ook het individu omdat de straf
proportioneel moet zijn. Vergelding geeft de bovengrens van de straf aan. Het
nastreven van andere doelen (preventie, herstel) is mogelijk nuttig, maar dit mag de
bovengrens niet overschrijden.
Pompe: het wezen van straf is de vergelding van schuld; het doel van straf is de
behartiging van algemeen welzijn en de werking van straf is speciale en generale
preventie.
Pompe ging uit van het mensbeeld van een verantwoordelijk mens. Men moest de
kans krijgen om het goed te maken.
De tijdsgeest: van ultimum remedium naar…
Modderman: door het ingrijpende en pijnlijke karakter van het strafrecht moet het
alleen worden toegepast als uiterst redmiddel. Het mag alleen worden ingezet als er
geen ander middel voorhanden is, en voor- en nadelen van strafbaarstelling moeten
altijd worden afgewogen. De straf mag niet erger zijn dan de kwaal.
, Het is onmogelijk om alle strafbare feiten op te sporen en te vervolgen. Dit dwingt tot
terughoudendheid bij het inzetten van het strafrecht. Door allerlei moderne
ontwikkelingen lijkt er een verschuiving plaats te vinden waarbij de gedachte van
strafrecht als ultimum remedium wordt verlaten en het strafrecht meer als optimum
remedium wordt gezien (= een meest geschikt instrument om bepaalde
maatschappelijke problemen aan te pakken).
Moderne gedachte: strafrecht moet en kan de maatschappij meer veiligheid bieden.
Dit gaat gepaard met maatschappelijke ontwikkelingen vanaf 1980. Vb: sterke
toename van zware georganiseerde criminaliteit en de dreiging van terrorisme, mede
onder invloed van digitalisering en internationalisering. Het veiligheidsdenken komt
op (Boutellier). De behoefte aan vrijheid in onze individualistische samenleving houdt
tegelijkertijd ook een grote behoefte aan beheersing van die vrijheid in. We willen dat
onze vrijheid wordt beschermd en zijn bereid om veel van onze vrijheid in te leveren
voor deze optimale bescherming. Dit leidt volgens Boutellier tot een strafrechtelijke
paradox; een klimaat waarbij aan het strafrecht en het straffen een betekenis wordt
toegekend die het strafrecht steeds minder kan waarmaken. Door te verwachten dat
het strafrecht ons volledig kan beschermen overvragen wij het strafrecht, waardoor
het in feite steeds minder goed beschermt.
Buruma: misdrijf wordt niet meer als uitzondering ervaren, maar het wordt gezien als
normaal sociaal fenomeen dat de overheid moet managen.
Juridische ontwikkelingen laten zien dat strafrecht veel meer wordt ingezet met het
doel om allerlei risico’s op schade in onze maatschappij te beperken. De overheid
wordt verwacht te reageren op allerlei dreigingen van onze veiligheid.
Strafbaarstelling van intimidatie op straat, seksueel getinte chats met kinderen,
wraakporno, verheerlijking van terrorisme, verblijf op grondgebied dat door terroristen
wordt gecontroleerd, etc. Deze initiatieven breiden de beschermende reikwijdte van
ons strafrecht uit.
De nadruk komt steeds meer te liggen op de criminele intentie van de dader, en niet
zozeer meer op de gedraging zelf. Strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen
biedt een goed voorbeeld.
Emancipatie van het slachtoffer en de versterking van zijn positie brengen mee dat
steeds minder genoegen wordt genomen met de beslissing om af te zien van
strafrechtelijke handhaving.
Internationale invloeden: met het oog op harmonisatie van strafbepalingen van
ernstige misdrijven worden binnen de EU afspraken gemaakt tot vergaande
strafbaarstellingen van deze handelingen. Ook andere internationale verdragen
verplichten staten om repressieve maatregelen te nemen en het strafrecht in te
zetten in de strijd tegen criminaliteit.
Het strafrecht lijkt als een optimaal middel te fungeren voor het oplossen van allerlei
maatschappelijke problemen. Het uitgangspunt dat het strafrecht een ultimum
remedium moet zijn heeft zijn gelding verloren. Hier moeten we ons echter bewust
van blijven.
Legaliteitsbeginsel
Het belang van het begrenzen van de strafrechtelijke macht door de overheid vormt
de kern van het fundamentele legaliteitsbeginsel. Beccaria formuleerde voorwaarden
voor het maximaliseren van het geluk voor een maximaal aantal mensen. Sommige