Ontwikkelingsstoornissen
HC 1
Wat is normaal? Kijk naar: leeftijd, cultuur & tijd waarin we leven
Ontwikkelingsstoornis = gedrag dat niet past bij het
ontwikkelingsniveau van kind
Abnormaliteit = afwijkend van het gemiddelde
o Normen die hier van belang zijn: cultuur/ethniciteit, geslacht (mannen
= meer stoornissen & externaliserend, vrouwen = internaliserend),
leeftijd, sociale factoren , veranderingen in levensstijl (invloed social
media), perspectief van volwassenen
5 contexten voor algemeen ontwikkelingskader: biologisch, individueel,
gezin/familie, sociaal, cultureel. Samen geïntegreerd in:
ecologisch/transactioneel model van Bronfenbrenner/Sameroff.
o Biologie Individu Microsysteem (gezin) Mesosysteem (directe
omgeving) Exosysteem (institutionele omgeving) Macrosysteem
(politieke, sociale structuur)
o Hier loopt het chronosysteem door heen: de levensloop in tijd
o Proximaal = dicht bij de kern, distaal = verder van de kern
5 modellen van kinderpsychopathologie
Medisch: problemen zijn individu gevonden, gevolg van organisch
disfunctioneren. Classificatie (DSM, ICD-10)
Gedrag: gedrag is aangeleerd, komt tot stand door interactie met de
omgeving
o Klassieke conditionering (pavlov): van unconditioned stimuls &
unconditioned response naar unconditioned stimulus (eten) +
conditioned stimulus (bel) & condtioned response
o Operante conditionering: bekrachtiging, extinctie (beloning
verwijderen), straf, generalisatie/discriminatie/vorming.
Avoidance learning = vermijden wat je ziek maakt of pijnlijk is (link
met behandeling)
o Imitatie: leren door observeren
o Sociaal leren (bandura)
Cognitief: ontwikkeling volgens vaste volgorde, 4 fases (piaget): focus op
cognitie, weinig rekening met omgeving. Assimilatie = bestaan schema
behouden, accommodatie = nieuw schema
o Sensomotorisch stadium (0-2 jaar), Pre-operationeel stadium (2-7 jaar),
Concreet operationeel stadium (6-12 jaar), Formeel operationeel
stadium (11+ jaar)
Psychoanalytisch: Klassieke psychoanalyse (freud): id, ego, superego,
Ego psychologie (erikson): identiteit
o Objectrelatietheorie: hechtingstheorie (bowlby), de vraag is: is er
iemand die jou emoties kan reguleren als baby? Als dat niet is blijf je
last hebben van emotie regulatie problemen
Gezin: structurele gezinssysteemtheorie: elk gezin bestaat uit
subsystemen, psychopathologie is gelokaliseerd in het relatiepatroon van
gezinsleden, de gezinsstructuur en/of triangulatie.
,Oorzaken ontwikkelingsstoornissen
1. Noodzakelijke oorzaken; moeten aanwezig zijn
2. Voldoende oorzaken; zijn verantwoordelijk voor ontstaan
3. Bijdragende oorzaken; spelen mogelijk een rol in ontstaan
Bv: down syndroom (genen zijn noodzakelijk en voldoende), schizofrenie
(hersendisfunctie is noodzakelijk maar niet voldoende)
Multideterminisme
o Equifinaliteit = verschillende oorzaken kunnen tot hetzelfde resultaat
leiden
o Multifinaliteit = dezelfde ervaring kan tot verschillende resultaten
leiden
Risicofactoren = factor die risico vergroot, kwetsbaarheid = type
risicofactor; vergroot de kans dat een kind problemen ontwikkeld na
blootstelling risicofactor
o Kind: VEEL... bv: genen, postnatale complicatie, IQ, temperament
o Gezin: armoede, misbruik
o Ecologie: etniciteit, genderongelijkheid, misdaad
o Levensgebeurtenissen: overleden ouder, oorlog
Belangrijk = intensiteit, duur, frequentie
Beschermingsfactoren = factor die zorgt voor normale ontwikkeling,
zelfs bij blootstelling aan risicofactor. Relevante factoren in multifinaliteit
zijn veerkracht en temperament.
o Kind: WEINIG... bv: IQ, sociale aanleg, zelfvertrouwen
o Gezin: VEEL... bv: opvoeding, economische middelen, ouderlijke
warmte
o Ecologie: steunende leraren, peers, scholen, connecties met sociale
organisaties
Gezinsfactoren
o Mishandeling: vooral verwaarlozing is moeilijk te behandelen, omdat
het kind iets heeft gemist ipv dat er iets is aangedaan, zorgt voor
hechtingsproblemen
o Mishandeling zorgt voor verstoord stress-regulatie systeem: over-
activatie amygdala (angst)
2 modellen:
1. Diathese-stress/Dual-risk model: je hebt kwetsbare en
veerkrachtige individuen. Iemand heeft kwetsbaarheid voor stoornis,
maar het tot uiting komen van de stoornis is afhankelijk van de
omgeving; drempelwaarde.
2. Differential susceptibility model: je hebt stabiele en smeedbare
individuen. De smeedbare zijn veel meer beïnvloedbaar door de
omgeving, zowel negatieve als positieve factoren.
,Relevante termen
o Heterotypische continuiteit: hetzelfde probleem, maar verschillende
uitingsvorm over de leeftijd, bv antisociaal gedrag in kindertijd uit zich
anders dan bij volwassene
o Homotypische continuiteit: zelfde uitingsvorm over leeftijd, bv
autisme
o Cumulatief = oplopend, elkaar versterkend
o Contemporary = herhalend
o Mediatie = relatie tussen 2 variabelen verloopt via 3e
o Moderatie = relatie tussen 2 variabelen wordt versterkt door 3e
DSM = consensus tussen experts die een scala van symptomen hebben
beschreven die kenmerkend zijn voor een bepaalde stoornis. Er moet aan
2 positieve en 1 negatieve criteria voldaan worden
o Positief: hoeveel/welke probleemgedragingen? & Voor welke leeftijd is
het begonnen?
o Negatief: het probleemgedrag mag geen deel uitmaken van een andere
stoornis die meer omvattend is
Vijf assen: neurobiologisch ontwikkelingsstoornis, psychotische
stoornissen, emotionele stoornissen, externaliserende stoornissen,
neurocognitieve stoornissen
Kanttekeningen & kritiek DSM:
- De dynamiek van opvoedingsproblematiek blijft buiten beeld
- Geen aanknopingspunten om positieve kenmerken mee te nemen
- Verschillende stoornissen hebben verschillende en meerdere
oorzaken; DSM kijkt niet naar oorzaken
- Nadruk op biologie en medicatie ipv interactie tussen kind en
omgeving
- Geen specificatie voor geslacht, leeftijd, cultuur
- Geen verband met klachten client en met nodige behandeling
- Risico voor stigmatisatie: negatieve stereotypen, devaluatie,
discriminatie
Classificatie = toewijzen van een stoornis op basis van criteria
Diagnose = beschrijving van klachten, oorzaken, invloeden, verbanden
hiertussen etc.
, Behandeling: er zijn 240 evidence-based behandelingen maar hiervan zijn
maar 7 bewezen effectief
HC 2: angststoornissen
Kinderen 2-6%, volwassenen 10%, Kenmerken:
o Fear = er is sprake van een reële dreiging
o Anxiety/angst = er is niet sprake van een reële dreiging, het gaat
vooral om onze eigen gedachten.
Bij beide vinden dezelfde reacties in het lichaam plaats, hierdoor voelt
het voor iemand met een angststoornis heel echt. Reactie: gedrag,
cognitie, fysiologie
Overlap depressie & angststoornissen zit hem in: negatieve affect. Bij
angst: angst arousal + negatief affect, bij depressie: negatief affect + lage
positief affect
Normale angst
o 6-9 maanden: angst voor vreemden
o 2 jaar: angst voor verkleden figuren
o 4 jaar: angst voor het donker
o jonge kinderen: fysieke veiligheid
o oudere kinderen: sociale angsten, faalangst
Soorten angststoornissen
o Gegeneraliseerde angststoornis: piekeren over alles, rusteloosheid
en slapeloosheid
o Separatieangststoornis: angst op gescheiden te worden van mensen
aan wie je gehecht bent. Pas vanaf 4 jaar (daarvoor is het normaal).
Symptomen: overmatige bezorgheid over verzorgers, extreme
heimwee, huilen en driftbuiten wanneer achtergelaten door
verzorgers, aanhankelijk naar verzorgers, nachtmerries, fysieke
problemen; misselijk, hoofdpijn
Behandeling: CGT, mediatie (ernstige gevallen)
o Sociale angststoornis: angst om negatief beoordeeld te worden door
anderen. Specifiek = angst voor presentatie, nieuwe mensen
ontmoeten of Algemeen = angst voor sociale contacten
o Selectief mutisme: angst om in bepaalde situaties te spreken.
Verschil met taalstoornis is dat kind met selectief mutisme in veilige
situatie wel kan spreken
Symptomen: hoofdpijn, buikpijn, problemen met afscheid nemen,
inslaapproblemen, nachtmerries, moeite met naar school gaan,
veel geruststelling vragen aan volwassenen. Ontstaat vaak door
onveiligheid in thuissituatie. Soms overlap met schoolfobie.
Behandeling: CGT (vanaf 7 jaar), operante conditionering (positief
bekrachtiging bij spreken), self-modelling (ouders nemen spreken
kind op en dit wordt afgespeeld tijdens therapie), systematische
desensitisatie (langzaam in stapjes leren spreken in onveilige
situaties), medicatie