Week 1
Algemeen: op een goede wijze de correcte, meest recente bronnen vinden
Gebruik goede bronnen. Je kunt op mijnoverheid.nl en dan (bijv. per besluit) zoeken
op wetstechnische informatie. Hier kun je o.a. alle wijzigingen inzien.
Japanse Royalty-arrest: eerste arrest is van 8-2-2002, daarna genuanceerd op 11-5-
2007 (tweede arrest).
Week 2
Je ziet een kat en muisspel ontstaan tussen landen die fiscaal aantrekkelijk willen zijn
voor multinationals (om de economie te stimuleren), terwijl dat in het andere land
grondslaguitholling betekent. Neem de innovatiebox in NL. Dit is aantrekkelijk (wordt
belast tegen een laag tarief), terwijl de royalty’s voor het gebruik van het daar
ontwikkelde octrooi o.i.d. kunnen worden afgetrokken tegen een hoog tarief
(grondslaguitholling).
Werkgroepopgaven
Vraag 1:
Beschrijf de belangrijkste overeenkomsten en verschillen tussen binnenlandse belastingplicht
en buitenlandse belastingplicht voor de inkomstenbelasting.
Hoofdstuk 3 t/m 6 wet IB = binnenlandse belastingplicht.
De binnenlandse belastingplichtige wordt over zijn wereldinkomen belast = onbeperkte
belastingplicht. Voorkomingen van dubbele belasting worden geboden middels
belastingverdragen en Bvdb. Verder kunnen ze beroep doen op persoonlijke
tegemoetkomingen IB, zoals aftrek negatieve inkomsten eigenwoning, uitgaven
inkomensvoorzieningen, persoonsgebonden aftrekposten en heffingskortingen.
Uitzondering hier is: art. 7.8 wet IB (kwalificerend buitenlands belastingplichtige). Deze
woont in het buitenland (EU, EER, Zwitserland of BES-eilanden) maar zijn inkomen is voor
90% of meer onderworpen aan Nederlandse IB of LB, en mag daardoor ook gebruikmaken
van de persoonlijke tegemoetkomingen.
Bij buitenlandse belastingplichtige heffen we alleen over zijn Nederlandse bronnen van
inkomsten (beperkte belastingplicht). Buitenlands belastingplichtige: hoofdstuk 7 wet IB. Hij
is inwoner in het buitenland. Hij kan in beginsel geen beroep doen op belastingverdragen en
het Bvdb (er wordt immers alleen maar Nederlands inkomen belast), en kan in beginsel geen
beroep doen op persoonlijke tegemoetkomingen, behalve dus als je kwalificeert (art. 7.8 wet
IB).
Vraag 2
Onderdeel a:
Mevrouw Osthéopate is inwoner van Hasselt (België) en werkt als fysiotherapeut in
loondienst in België. Tijdelijk, van 1 juni van jaar 1 tot 31 december van jaar 1, neemt zij
waar voor een fysiotherapeut van een fysiotherapeutenmaatschap in Maastricht. Deze
,maatschap bestaat uit drie in Nederland wonende maten. Mevrouw Osthéopate is niet in
dienstbetrekking van de maatschap, en de waarneming vormt voor haar geen onderneming.
Zijn haar inkomsten in Nederland belastbaar volgens de Wet IB 2001 (noem relevante
wetsartikelen)?
Mevrouw Osthéopate is inwoner van België. Dit is nu gegeven, maar normaal moet je dit
vaststellen aan de hand van art. 4 AWR (heeft de persoon een duurzame persoonlijke band
met NL? Bijv. waar heb je een huis, waar is je gezin (als deze is achtergebleven kun je bijv.
kijken naar verenigingen, sportclub etc.).
O.g.v. art. 2.1 is zij buitenlands belastingplichtige als zij Nederlandse inkomstenbronnen heeft
die in hoofdstuk 7 zijn opgesomd (deze opsomming is limitatief).
Normaal (bij bbp) was dit geweest ‘resultaat uit overige werkzaamheden’. Komt dit voor in de
opsomming in hoofdstuk 7?
O.g.v. art. 7.2 lid 2 sub c kan resultaat uit overige werkzaamheden in de heffing worden
betrokken. Er is dus sprake van buitenlandse belastingplicht.
Onderdeel b
De praktijk in Maastricht bevalt mevrouw Osthéopate zo goed dat ze besluit per 1 januari van
jaar 2 in dienst te treden (er is nu dus een dienstbetrekking). Zij blijft in België wonen,
waarbij ze in de weekenden op en neer reist naar Hasselt. Is haar loon in Nederland belastbaar
volgens de Wet IB 2001 (noem wederom relevante wetsartikelen)?
O.g.v. art. 7.2 lid 2 sub b Wet IB is er sprake van buitenlandse belastingplicht (maakt voor NL
recht ook niet uit waar bijv. de werkgever formeel gevestigd is, voor belastingverdragen wel
maar daar komen we later op).
Onderdeel c
Mevrouw Osthéopate treedt per 1 januari van jaar 3 tot de maatschap toe, en gaat dus winst
uit onderneming genieten. Zij gaat voor de maatschap een praktijk in Hasselt opzetten, en
werkt alleen nog maar in België. Is de door haar genoten winst (deels) in Nederland
belastbaar (noem wederom relevante wetsartikelen).
3 maten wonen in NL, en 1 in België.
Ja, ze kan worden belast, ondanks dat ze uitsluitend in België werkt.
Ze valt, als lid van de maatschap, in de categorie winst uit onderneming. Is er nu buitenlandse
belastingplicht?
Ja, o.g.v. art. 7.2 lid 2 sub a Wet IB (onderneming wordt hier namelijk gedreven met behulp
van een vaste inrichting). Namelijk: een maatschap wordt als grensoverschrijdende
onderneming (1 onderneming) uitgeoefend, met 2 vaste inrichtingen (in NL en BE). Voor
mevr. Ostheopate wordt de maatschap in zijn geheel uitgeoefend, en kan zij dus ook
aanspraak maken op de winst behaald met de vestiging in NL. Deze NLse vestiging vormt
voor haar een VI (en de drie NLse maten hebben een VI in België). Mevr. Ostheopate is
buitenlands belastingplichtig voor ¼ van het met de NLse VI genoten inkomen. 1/4 omdat zij
in haar eentje maat is in België, en er 3 maten zijn in NL.
Wat is een vaste inrichting? Art. 1.10 wet IB. 4 cumulatieve criteria:
1) Fysieke constructie;
2) Die constructie moet enigszins duurzaam zijn;
3) Die constructie moet ter beschikking staan aan de ondernemer;
, 4) En die constructie moet duurzaam ter beschikking staan aan de ondernemer.
Zie ook HR (kunstogenarrest), en HR (circustent).
Bij de beantwoording van de bovenstaande vragen mag worden geabstraheerd van het
belastingverdrag Nederland-België.
Vraag 3
De in Zweden woonachtige onroerend goed-handelaar Per Södersten bezit sinds jaar en dag
een kantoorpand aan de Amsterdamse Zuidas. Het pand wordt verhuurd voor een jaarlijkse
huurprijs van € 500.000. Op zeker moment verkoopt Södersten het pand waarbij hij een
boekwinst behaalt van € 2.000.000.
Gevraagd
Kan Södersten als buitenlandse belastingplichtige in de heffing van Nederlandse
inkomstenbelasting worden betrokken ter zake van:
a. de jaarlijkse huuropbrengst; en
Je zou deze huuropbrengsten kunnen scharen onder ‘een soort van vastgoedonderneming’, als
je daar echt actief aan het verhuren bent, o.g.v. art. 7.2 lid 2 sub a wet IB, of onder art. 7.2 lid
6 wet IB (art. 7.2 lid 6 is een aanvulling op art. 7.2 lid 2. De hoofdregel is dat er bbp is bij een
onderneming met een VI, en art. 7.2 lid 6 zegt dan (ter aanvulling): als er een onroerende zaak
is die tot het ondernemingsvermogen behoort, dan wordt dit ‘fictief’ gezien als Nederlandse
onderneming, los van de vraag of er echt fysiek een Nederlandse onderneming mee wordt
gedreven. Dit wordt ook wel de ‘fictieve VI’ genoemd).
Maar, als het niet meer dan normaal vermogensbeheer is (beleggers claimen dit wel vaak, en
in deze casus verder geen relevante informatie dus hier maar vanuit gaan, er is dus geen
onderneming), dan valt het pand in box 3 art. 7.7 wet IB. Er is dan dus bbp. Hij wordt dan
niet belast ten aanzien van de daadwerkelijke huuropbrengsten, maar gewoon o.g.v. fictief
rendement in box 3.
b. de winst behaald bij verkoop van het pand.
Bij de beantwoording van deze vraag mag worden geabstraheerd van het belastingverdrag
Nederland-Zweden.
Vraag 4
Johnny Walker, inwoner van Schotland en werknemer van een Schotse drankfabrikant, wordt
door zijn werkgever op 1 november van jaar 1 voor een periode van 8 maanden naar
Nederland uitgezonden. De heer Walker zal hier onderzoek naar de afzetmarkt voor
alcoholvrije whisky. Hij genoot over het gehele jaar 1 een salaris van omgerekend EUR
60,000, terwijl hij over het gehele jaar 2 een salaris genoot van EUR 70,000. De werkgever
van de heer Walker beschikt in Nederland niet over een vaste inrichting of vaste
vertegenwoordiger.
Onderdeel a
In hoeverre kan de heer Walker in de heffing van de inkomstenbelasting worden betrokken
voor de jaren 1 en 2:
- op basis van Nederlands nationaal recht;