Probleem 1
1. Plato vond dat er een verschil was tussen mensen en dieren. Welk verschil is dit?
a. De mens heeft een zelfbewustzijn en is in gedrag een stuk flexibeler.
b. Dieren kunnen sneller leren dan mensen omdat ze gericht zijn op overleving.
c. Mensen bezitten abstracte kennis terwijl dieren alleen kennis hebben van het
concrete hier en nu.
d. Dieren bezitten een rationeel ziel omdat ze dichter bij God staan.
2. Welke van de onderstaande stellingen is/zijn waar over de Waarheid volgens Plato?
I. De Waarheid kan alleen waar zijn als het waar is op alle tijden en op alle
plekken.
II. De Waarheid wordt niet beïnvloedt door menselijke perceptie en culturele
vooroordelen.
III. De Waarheid moet rationeel gerechtvaardigd kunnen worden om waar te zijn.
a. II is waar, I en III zijn niet waar.
b. I en II zijn waar III is niet waar.
c. Ze zijn allemaal waar.
d. I en III zijn waar, II is niet waar.
3. In de metafoor ‘Simile of the Sun’ zegt Plato dat de Vorm van de Deugd:
a. Het derde ding is die essentieel is om echte deugd te kennen.
b. Geen invloed heeft op het vinden van echte deugd.
c. Niet vergeleken kan worden met de functie van de zon voor zicht.
d. Vergeleken kan worden met de functie van de ogen in de vergelijking met de
zon.
4. In de metafoor van de lijn van Plato is de juiste volgorde van minste waarheid naar
meeste waarheid:
a. Imagining, Belief, Thinking, Intelligence or Knowledge
b. Intelligence or Knowledge, Thinking, Belief, Imagining
c. Imagining, Belief, Intelligence or Knowledge, Thinking
d. Belief, Imagining, Thinking, Intelligence or Knowledge
5. Er wordt gezegd dat de metafoor van de grot van Plato zowel optimistisch als
pessimistisch is. Waarom is het zowel optimistisch al pessimistisch:
a. Het is alleen pessimistisch omdat het vinden van de echte Waarheid erg lastig
en pijnlijk is, er zit dus geen voordeel aan.
b. Het is optimistisch omdat je met genoeg moeite bevrijdt kan worden van de
illusie en onwetendheid. Het is pessimistisch omdat de zoektocht naar de
echte Waarheid een hele lastige en pijnlijk weg is.
c. Het is alleen optimistisch omdat je met genoeg moeite bevrijdt kan worden
van de illusie en onwetendheid, er zit dus geen nadeel aan.
d. Het is optimistisch omdat je gemakkelijk bevrijdt kan worden van de illusie en
onwetendheid. Het is pessimistisch omdat de zoektocht naar de echte
Waarheid een hele lastige en pijnlijk weg is.
,6. Welk van de onderstaande stellingen over de Vormen van Plato is/zijn waar:
I. De Vormen zijn niet-fysiek en zijn in de hemel.
II. De Vormen die te zien zijn op aarde zijn slechts kopieën van de Vormen die in
de hemel zijn.
III. De Vormen die op aarde te zien zijn, zijn exact dezelfde Vormen die in de
hemel zijn.
a. I en II zijn waar, III is niet waar.
b. I is waar, II en III zijn niet waar.
c. Ze zijn allemaal waar.
d. Ze zijn allemaal niet waar.
7. Welke volgorde van laagste klasse naar hoogste klasse zielen klopt volgens Plato:
a. Desiring soul, spirited soul, rational soul
b. Rational soul, desiring soul, spirited soul
c. Rational soul, spirited soul, desiring soul
d. Desiring soul, rational soul, spirited soul
8. Welk van de onderstaande stellingen over de verschillen tussen Plato en Aristoteles
is/zijn waar?
I. Plato was een dualist en Aristoteles was geen dualist.
II. Aristoteles heeft nooit een systematische filosofie ontwikkeld, Plato wel.
III. Plato keek voor het vinden van de waarheid naar de aarde. Aristoteles keek
voor het vinden van de waarheid naar de hemel.
a. I is waar, II en III zijn niet waar.
b. I en II zijn waar, III is niet waar.
c. III is waar, I en II zijn niet waar.
d. Ze zijn allemaal niet waar.
9. Aristoteles maakte onderscheid tussen vorm en materie. Wat is dit onderscheid?
a. De vorm is hoe dingen ontstaan of gemaakt zijn, dit kunnen we niet zien.
Materie is wat een ding is, dit is wat we kunnen zien.
b. Tussen vorm en materie is geen onderscheid, ze zijn hetzelfde.
c. De vorm is wat een ding is, dit is wat we kunnen zien. Materie is hoe dingen
ontstaan of gemaakt zijn, dit kunnen we niet zien.
d. De vorm is wat in de hemel te vinden is, dit kunnen we dus niet zien. De
materie is wat op aarde te vinden is als een soort kopie van de vorm, dit
kunnen we dus wel zien.
10. Aristoteles heeft net als Plato een onderscheid gemaakt in zielen. Wat is de juiste
volgorde van de zielen van hoogst naar laagst en waar zijn de zielen te vinden?
a. Nutritive soul (in planten), sensitive soul (in dieren), rational soul (in mensen)
b. Rational soul (in mensen), sensitive soul (in planten), nutritive soul (in dieren)
c. Sensitive soul (in mensen), rational soul (in dieren), nutritive soul (in planten)
d. Rational soul (in mensen), sensitive soul (in dieren), nutritive soul (in planten)
, 11. Wat is de betekenis van ‘common sense’ volgens Aristoteles?
a. Dit integreert en combineert alle informatie en zorgt ervoor dat je een object
kan zien.
b. Dit is de inbeelding van een object.
c. Dit is de herinnering van een object. We refereren hier nu naar met ‘het
episodisch geheugen’.
d. Dit is het verder verwerken van informatie.
12. Van wie is de bekende quote: “Cogito, ergo sum” (I think, therefore I am)?
a. Locke
b. Descartes
c. Aristoteles
d. Hume
13. Descartes moest bij het maken van een theorie over de menselijke ziel bepaalde
stromingen zien te ontwijken zodat hij niet in het zwarte boekje van de Katholieke
kerk zou komen te staan. Welke stromingen zijn dat?
a. Averroisme en Empirisme
b. Alexandrisme en Rationalisme
c. Averroisme en Alexandrisme
d. Empirisme en Rationalisme
14. Wat is het verschil tussen mensen en dieren volgens Descartes?
a. Mensen hebben een zelfbewustzijn terwijl dieren alleen een simpel bewustzijn
hebben.
b. Menselijk gedrag is een stuk minder flexibel dan dierlijk gedrag.
c. Bij zowel menselijke als bij dierlijke gedachtes speelt taal een belangrijke rol.
d. Mensen bezitten abstracte kennis terwijl dieren alleen kennis hebben van het
concrete hier en nu.
15. Welk van de onderstaande uitspraken over John Locke is/zijn waar?
I. Hij geloofde dat de mens een blanco blad (tabula rasa) was en dat de mens
leert door ervaring.
II. Hij was een aanhanger van het hedonisme en zei dat de mens geluk nastreeft
en pijn uit de weg gaat.
III. Hij zei dat de mens vrij is zolang we vrijheid van acties ervaren en dat het
ervaren van vrijheid van wil niet per se nodig is voor het gevoel van vrijheid.
a. I is waar, II en III zijn niet waar.
b. I en II zijn waar, III is niet waar.
c. III is waar, I en II zijn niet waar.
d. Ze zijn allemaal waar.