Inleiding in de psychologie
HC1: introductie en perspectieven
Doelen
De student kan:
1. een definitie van psychologie weergeven en herkennen in verschillende
verpleegkundige situaties;
Psychologie: letterlijk: ‘studie van de geest’ ‘wetenschap van de ziel’
Wetenschap die de mentale processen (gedachten, gevoelens) en het gedrag van
de mens als individu en als groep bestudeert
Psychiatrie: een medisch specialisme dat zich richt op de diagnose en
behandeling van mentale stoornissen.
Pseudopsychologie: niet-onderbouwde psychologische aannamen die als
wetenschappelijke waarheden worden gepresenteerd. (horoscopen, het zesde
zintuig)
2. de kernpunten van de verschillende invalshoeken van de psychologie
(biologisch, cognitief, behavioristisch, perspectief van de gehele persoon,
ontwikkelingsperspectief, sociocultureel) omschrijven;
3. patiëntengedrag vanuit een casus verklaren vanuit de verschillende
invalshoeken van de psychologie (biologisch, cognitief, behavioristisch,
perspectief van de gehele persoon, ontwikkelingsperspectief, sociocultureel).
Biologische perspectief: Het lichaam kan apart van de geest worden
bestudeerd. Gedrag wordt verklaard door functioneren van genen,
hersenen, zenuwstelsel en hormoonstelsel. Bijv.: Valentijn had te weinig
androgene hormonen, waardoor zijn/haar brein zich niet mannelijk voelt,
maar het lichaam zich wel ontwikkelt als mannelijk.
Cognitieve perspectief: Gedrag wordt bepaald door interpretaties/
gedachtes (cognities, mentale processen) over onze waarnemingen en
interpretaties van ervaringen. Emotie en motivatie beïnvloeden gedachten
en perceptie. “De naald veroorzaakt niet de angst, de gedachten over de
naald veroorzaken de angst.” Bijv.: Valentijn denkt dat hij een vrouw is,
omdat hij spelen met poppen leuk vindt.
Behavioristische perspectief: Objectieve wetenschap die zich alleen op
gedrag richt. Gedrag ontstaat vanuit fysieke stimuli vanuit de omgeven en
de waarneembare reacties van het organisme daarop. “Angst is aangeleerd
door een negatieve ervaring met naalden (=conditionering).” Bijv.: Valentijn
kreeg een knuffel iedere keer als hij kappertje ging spelen met de barbies.
Perspectieven van de gehele persoon: psychologische perspectieven
die draaien om een globaal inzicht in de persoonlijkheid.
1. Psycho-analyse van Freud: persoonlijkheid en psychische stoornissen
komen voort uit processen in het onbewuste. De geest is een reservoir van
energie voor de persoonlijkheid.
2. Humanistische theorie van Maslow / Rogers: psychologie moet de
nadruk leggen op menselijke groei en potentieel in plaats van op
psychische stoornissen. Model dat mensen ziet als organismen met een
vrije wil, en daarmee keuzes maken en zo hun leven beïnvloeden.
3. Onveranderbare persoonlijkheidskenmerken/ eigenschappen:
individuen kunnen worden begrepen in termen van hun temperament en
, blijvende karaktertrekken. Persoonlijkheid en gedrag zijn het product van
fundamentele psychologische kenmerken. Individuen verschillen.
Ontwikkelingsperspectief: gedrag wordt bepaald door interactie tussen
erfelijke eigenschappen die in onze genen zijn vastgelegd en de invloed van
onze omgeving, die zich het hele leven door uit in voorspelbare patronen.
(nature/ nurture debat), samen komen van biologisch (nature) en
behavioristen (nurture). Bijv.: Valentijn heeft voor een deel meer vrouwelijke
hormonen vanaf zijn geboorte en deels vonden zijn ouders het niet erg als
hij in jurken wilde lopen.
Socioculturele perspectief: gedrag wordt bepaald door de sociale situatie
en/of de cultuur waarin je je bevindt. De kracht van de situatie bepaalt het
gedrag. Het functioneren van individuen in groepen. Bijv.: Valentijn: Het is
geaccepteerd in mijn cultuur om me te gedragen als een vrouw.
, HC2: persoonlijkheid
Doelen
De student kan:
Persoonlijkheid: psychologische kenmerken die een zekere continuïteit
verlenen aan het gedrag van een individu op verschillende situaties en op
verschillende momenten. Aangeboren ↔ aangeleerd.
Persoonlijkheidsstoornis: conditie waarbij de persoon chronisch pervasieve,
inflexibele en slecht aangepaste denkpatronen, emoties, sociale relaties of
impulsbeheersing heeft, die een normaal functioneren bemoeilijken of onmogelijk
maken.
1. de psychodynamische persoonlijkheidstheorie uitleggen en toepassen;
Psycho-analyse: Freuds persoonlijkheidstheorie en de methode die hij toepaste
in de behandeling van psychische stoornissen. Volgens de psycho-analyse van
Freud waarbij het onbewuste een grote rol speelt. Onbewuste verlangens,
impulsen, ervaringen uit het verleden en conflicten bepalen de persoonlijkheid.
Onbewuste: het deel van de geest waarvan een individu zich niet bewust is,
maar waar zich onderdrukte impulsen, drijfveren en conflicten bevinden die geen
toegang hebben tot het bewuste.
Persoonlijkheidsstructuur: persoonlijkheid als een drie-eenheid.
Id: primitief, onbewust deel van de persoonlijkheid. Id handelt altijd
impulsief en streeft naar onmiddellijke bevrediging ongeacht de
consequenties.
Superego: deel van de persoonlijkheid dat onze normen en waarden
bevat, inclusief morele attitude. Ons geweten. Bevat ook het ik-ideaal.
Ego: het rationele, bewust gedeelte van de geest. Het sluit compromissen
met superego en id.
Ego - afweermechanismen worden (onbewust) ingezet om de ervaring van
spanning en angst te verzachten.
Verdringing: verbanning van onacceptabele gedachten en gevoelens uit het
bewustzijn. Bijv.: Joan is zich er niet bewust van dat ze graag aandacht wil.
Ontkenning: een lastige situatie vermijden door eenvoudigweg te ontkennen
dat die bestaat, zoals een drankprobleem. Bijv.: Als iemand aan Joan vraagt of
ze zich soms niet alleen voelt, zegt ze dat ze het heerlijk vindt om alleen te
zijn.
Rationalisatie: verdedigingsmechanisme, die sociaal acceptabele redenen
geeft voor gedrag dat in feite gebaseerd is op motieven waarvan hij/zij denkt
dat ze sociaal onacceptabel zijn, zoals spieken. Bijv.: Als iemand aan Joan
vraagt of ze zich soms niet alleen voelt, houdt ze een heel verhaal over de
waarde van alleen zijn in deze maatschappij en dat het goed is dat ze leert om
in zichzelf te investeren.
Reactieformatie: afweermechanisme dat optreedt als individuen zich precies
tegengesteld gedragen aan hun onbewuste verlangens. Bijv.: Joan laat in elk
gesprek merken dat ze erg zelfstandig is en doet veel dingen alleen. Ze gaat
alleen op vakantie.
Verschuiving: berust op het verschuiven van de reactie van de werkelijke
bron van stress naar een veiliger persoon of object, zoals tegen een muur
slaan terwijl je boos bent op iemand anders. Bijv.: Joan vraagt haar