Samenvatting Nederlands 4 ‘Taaldidactiek’
Kennis van taal en taalverschijnselen.
Taalbeschouwing op de basisschool is reflectie op inhoud, functie en vorm van woorden en zinnen.
Kennis over taal vanuit twee perspectieven;
Taal in gebruiksituaties: Hier richt je je aandacht op de formele aspecten van taal: regels
voor de bouw van woorden, zinnen of teksten. Dat zijn de bouwstenen van de taal.
Taal als systeem: Taal wordt altijd gebruik in een context, en met een doel.
In dit schema zie je een overzicht hoe je naar functies van woorden, zinnen of teksten kijkt in
taalgebruiksituaties.
Taal
Taalgebruiksituatie Taalsysteem of taalstructuur
Regels voor het correct Regels en bouwstenen voor het correct
uitvoeren van construeren van
Taalhandelingen Maken gebruik Taalbouwsels
van
Taaluitingen
Elke taaluiting is een constructie van woorden en zinnen en een taalhandeling; communiceren.
Naast de regels moet je ook bewust zijn van taalgebruiksituatie; wanneer gebruik je welke woorden.
1.1 Taalsysteem: fonologie, morfologie, syntaxis, semantiek, orthografie en pragmatiek.
Fonologie: richt zich op de klankaspecten van de taal. Elk land/regio heeft zijn eigen uitspraken van
fonemen, maar het blijft één foneem.
Morfologie: hoe woordvorming, -verbuiging en -vervoeging tot stand komen.
Twee soorten:
1. Gebonden morfemen: kan aan een ander woord worden vastgeplakt, waardoor de betekenis
aangepast wordt. Gebonden morfemen voor/achter een vrij morfeem zijn voor- of
achtervoegsels.
2. Vrije morfemen: vormt in zijn eentje een woord dat niet verder op te splitsen is in
betekenisdragende delen; aap, olifant, kanjer, stam van een werkwoord.
Vier verschillende morfologische procedures:
1. Vorming van samenstellingen; twee vrije morfemen vormen samen een nieuw woord,
waarbij het tweede deel de kern is. Landkaart, wegenkaart, toegangskaart, speelkaart.
2. Vorming van afleidingen; een gebonden morfeem wordt aan een bestaand woord
toegevoegd en vormt zo een nieuw woord. Breek – breekbaar – onbreekbaar.
3. Verbuiging; een gebonden morfeem wordt aan een bestaand woord toegevoegd, maar
vormt geen nieuw woord. Meervouden, verkleiningen, trappen van vergelijking.
4. Vervoeging; lijkt op verbuiging, maar de term wordt alleen gebruikt voor
werkwoordsvormen. Werken – werk – werkt – werkte – werkten – gewerkt.
, Syntaxis; beschrijft hoe woordgroepen worden gevormd, welke zinsdelen we binnen een zin kunnen
onderscheiden en hoe we zinsdelen en woordgroepen kunnen combineren.
Semantiek; betekenissen en betekenisrelaties in een taal. Je kunt onderscheid maken tussen de
denotatieve en de connotatieve betekenis van een woord.
- Denotatieve betekenis; waar het woord of de zin in de werkelijkheid betrekking op
heeft. Deze betekenis kun je opzoeken in een woordenboek.
- Connotatieve betekenis; de overige waarde die door dat woord of in die zin wordt
uitgedrukt. Deze betekenis is voor elke cultuur anders.
Er zijn meer betekenisaspecten;
Antoniem; tegenstelling
Hyponiem; woorden die in betekenis door een overkoepelend begrip gedekt worden
Hyperoniem; als het een overkoepelend begrip voor andere woorden is
Synoniem; verschillende woorden die vrijwel hetzelfde betekenen
Homoniem; woorden met dezelfde vorm, maar verschillende betekenis
Polyseem; woorden met dezelfde vorm en verschillende betekenissen die aan elkaar
verwant zijn
Sommige woorden zijn homoniem en polyseem (rijk, week, wijs)
Woorden die polyseem zijn, worden onder een trefwoord van genummerde betekenissen
voorzien.
Fonologisch betekenisverschil:
Wíj gaan morgen naar de tentoonstelling.
Wij gaan mórgen naar de tentoonstelling.
Wij gáán morgen naar de tentoonstelling.
Morfologisch betekenisverschil:
Boos – boosaardig – bozig – booswicht
Syntactisch betekenisverschil:
Jan slaat Piet. Piet slaat Jan.
Op deze adaptieve basisschool / werken / de leerkrachten / al jarenlang / met verschillende
vormen van differentiatie.
De leerkachten / op deze adaptieve basisschool / werken / al jarenlang / met verschillende
vormen van differentiatie.
Al jarenlang / werken / de leerkrachten / op deze adaptieve basisschool / met verschillende
vormen van differentiatie.
De leerkrachten / werken / op deze adaptieve basisschool / al jarenlang / met verschillende
vormen van differentiatie.
Stagiairs die alles beter weten, zijn niet welkom op de school. (beperkende bijzin)
Stagiairs, die alles beter weten, zijn niet welkom op de school. (uitbreidende bijzin)
Orthografie; heeft betrekking op de geschreven vorm van taal en regels hoe woorden geschreven
worden.
- Het hoofdprincipe is fonologisch; je schrijft het zoals je het hoort.
- Het tweede principe is morfologisch; er zijn regels aan verbonden.
Syntactisch is voor het spellen van werkwoorden en semantiek geeft de doorslag bij de spelling van
homofonen (rouw/rauw, stijl/steil) of bij de uitspraak van homografen (bedelen, overdrijven, regent)