Europa in alle staten
Zestig jaar geschiedenis van de Europese integratie
Auteurs: Wim van Meurs, Robin de Bruin, Carla Hoetink, Karin van Leeuwen, Carlos Reijnen en
Liesbeth van de Grift
Jaar van eerste uitgave: 2013
1. Vele wegen naar Europa
Europese samenwerking voor de Tweede Wereldoorlog
Al voor de Tweede Wereldoorlog werden er plannen gemaakt voor vrijwillige integratie. Integratie is
het samensmelten van onderdelen tot een groter geheel. Aan het begin van de 19e-eeuw stelde
Saint-Simon een plan voor een verenigd Europa op. Er zijn opvallende overeenkomsten tussen zijn
denkbeelden en de Europese integratie na de Tweede Wereldoorlog. De Europese Unie moet
bijvoorbeeld voor duurzame vrede zorgen. Dit wilde Saint-Simon met zijn verenigd Europa ook
bereiken. Hij meende dat mensen door hun instituties worden gevormd, dus dat een Europees
‘parlement’ tot een harmonisering van belangen en zelfs tot een Europees patriottisme zou leiden.
Anders dan na de Tweede Wereldoorlog kwamen plannen voor een verenigd Europa tijdens het
interbellum voort uit een politieke en economische crisis. Zo waren er na de Eerste Wereldoorlog
handelsbeperkingen ontstaan. Voor de handhaving van de vrede werd na de Eerste Wereldoorlog de
Volkenbond opgericht. Dit was een mondiale organisatie die vrede tussen de volkeren zou moeten
bewerkstelligen. Coudenhove-Kalergi was eerst enthousiast over deze nieuwe bond, maar werd
teleurgesteld door de organisatie. Daarom bedacht hij een plan voor politieke en economische
eenwording van Europa: pan-Europa. In zijn ogen moest het Europese continent tezamen met de
koloniën één grote economische eenheid zonder interne tolmuren vormen.
In 1930 kwam Aristide Briand met het Briand-memorandum, dat een plan voor een samenwerkend
Europa binnen het kader van de Volkenbond bevatte. Dit plan was niet populair in Duitsland en
Brittannië en had weinig succes. In hetzelfde jaar tekenden Noorwegen, Zweden, Denemarken,
Nederland, België en Luxemburg de Conventie van Oslo, gericht op economische samenwerking.
Twee jaar later sloten drie van deze Oslolanden de Overeenkomst van Ouchy, met een trapsgewijze
verlaging van de onderlinge tarieven als doel.
Plannen voor een verenigd Europa mislukten vaak door economisch protectionisme: landen
devalueerden de munt om zo door export de concurrentie van andere landen kapot te maken. In de
tweede helft van de jaren dertig wilden de Oslolanden een internationale ontspanning tussen de
grote Europese mogendheden bewerkstelligen.
Hitlers Nieuwe Orde en het federalistische Europa van het verzet
Hitlers Nazi-Duitsland moest niets van de Volkenbond, noch van Coudenhove-Kelergi’s pan-Europa
hebben. Het Duitse georganiseerde verzet tegen Hitler zag zich gedwongen een visie op Europa te
ontwikkelen. Men moest immers een plan hebben voor de bezette gebieden als Hitler na verloop van
tijd aan de kant zou zijn geschoven. In de gelederen van het verzet tegen het nationaalsocialisme en
het fascisme ontwikkelde zich tijdens de oorlog een federalistisch Europees ideaal als alternatief
voor het nationaalsocialistische streven naar een Europese Großraum en als collectieve veiligheid
tegen de Sovjet-Unie.
1
,Na de Tweede Wereldoorlog ontstonden er naast ideeën over federalistische samenwerking en
versterking van de Europese statengemeenschap ook ambitieuzere perspectieven, zoals het
wereldfederalisme. In 1946 werd de Unie van Europese Federalisten opgericht.
De Koude Oorlog en de Duitse kwestie
West-Europese landen wilden profiteren van de opbouw van West-Duitsland zonder het risico te
lopen op de dreiging van Duitsland als dominante economische en politieke macht in het midden
van Europa. Daarom streefden ze naar economische integratie van het westelijk deel van Duitsland in
West-Europa.
De Truman-doctrine vertaalde de wens om het communisme overal in de wereld in te dammen, ook
in de West-Europese koloniën.
In 1944 werd het Bretton-Woods-systeem ontworpen. Hiermee moest het onderlinge
grensoverschrijdende betalingsverkeer na de bevrijding van West-Europese landen geregeld worden.
Het Marshallplan was een Amerikaans hulppakket van 12,4 miljard dollar dat verdeeld werd over
zestien Europese landen. De landen mochten zelf bepalen hoe ze met dit geld hun schulden zouden
aflossen en hun landen zouden wederopbouwen. In het kader van de Marshallhulp werd in 1948 de
Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES) opgericht. Deze organisatie kreeg
steeds meer bevoegdheden. Het initiatief van de OEES om vorderingen en schulden in West-
Europees verband tegen elkaar weg te strepen, vormden de aanzet tot de Europese Betalingsunie
(EBU).
In 1944 ondertekenden Nederland, België en Luxemburg het Benelux-verdrag, waarmee na de
oorlog een douane-unie werd gevormd.
Intergouvernementele en federalistische routes naar Europa
Het Europese idealisme kende eind jaren veertig twee hoofdstromen: het intergouvernementalisme
(of unionisme) en het federalisme. In het intergouvernementalisme werken landen samen op basis
van overleg en met behoud van de eigen soevereiniteit. Het Europese federalisme daarentegen
streefde een federale Europese staat na met een supranationale regering en een supranationaal
parlement. In 1948 werd in Den Haag een groot Europees congres georganiseerd waar
representanten van deze stromingen bijeenkwamen. Daar werd men het erover eens dat er een
Raad van Europa als Europees orgaan voor mensenrechten moest komen met een gerechtshof dat
toezag op de respectering hiervan. Deze raad ging zich bezighouden met het Europees Verdrag tot
bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Functionalistische routes naar Europa
Het functionalisme was een methode om sluipenderwijs eenheid te bewerkstelligen. De Fransman
Jean Monnet wordt beschouwd als de drijvende kracht achter de functionalistische methode en
daarmee als de founding-father van de naoorlogse Europese integratie.
In 1950 deed de Fransman Robert Schuman een oproep tot Frans-Duitse verzoening. De landen
moesten nader tot elkaar gebracht worden door de instelling van een supranationale Hoge Autoriteit
voor de zware industrie, de kolen- en staalproductie. Deelname stond open voor alle Europese
landen die zich wilden aansluiten. Het Schuman-plan was in essentie een vredesproject.
In 1951 werd het Verdrag van Parijs door Frankrijk, de Bondsrepubliek, Italië, België, Nederland en
Luxemburg ondertekend, waarmee de EGKS een jaar later in werking trad. De EGKS werd geleid door
de Hoge Autoriteit, waarvan de negen leden genomineerd en benoemd werden door lidstaten en
door coöptatie. De Hoge Autoriteit zag toe op de uitvoering van het Verdrag. Nederland en België
hadden forse bevoegdheden voor een Raad van Ministers in de EGKS geëist. Deze Raad, waarvan bij
belangrijke beslissingen de instemming vereist was, was een gemeenschapsorgaan dat geacht werd
het algemeen belang met betrekking tot kolen en staal te behartigen, maar individuele ministers
2
, behartigden ook de belangen van hun lidstaat in de Raad. De Hoge Autoriteit werd gecontroleerd
door de Gemeenschappelijke Vergadering, die de voorganger was het Europese Parlement en
bestond uit afgevaardigden van de nationale parlementen. De EGKS kende ook een Raadgevend
Comité, bestaande uit werkgevers, werknemers en handelaren, waarvan de leden door de Raad van
Ministers werden benoemd. Ten slotte was er het Hof van Justitie, waar lidstaten of instellingen
geschillen konden laten beoordelen over beschikkingen en aanbevelingen van de Hoge Autoriteit.
Mislukte poging tot een ‘grondwet’ voor Europa
Verschillende West-Europese landen streefden naar een West-Europese samenwerking op militair
gebied die ook de banden met de VS zou versterken. Deze samenwerking kreeg vorm in het Pact van
Brussel dat in 1948 gesloten werd door Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, België, Nederland en
Luxemburg en dat formeel een alliantie tegen de Duitse dreiging was. Een jaar later werd de NAVO
opgericht.
Rond 1950 drongen de VS aan op herbewapening van de Bondsrepubliek, omdat West-Europa op die
manier minder kwetsbaar zou zijn voor aanvallen uit het oosten. Veel landen voelden echter niets
voor een Duits leger met Duitse bevelhebbers. Daarom ontwierp de Franse minister-president René
Pleven een plan voor een Europees leger.
Naar aanleiding van de Koude Oorlog ontstonden in 1950 plannen voor een Europese
Defensiegemeenschap (EDG). De leiding hiervan zou in handen moeten komen van een
supranationale Europese Politieke Gemeenschap (EPG).Toen de Vergadering van de EGKS in 1952
voor het eerst bijeenkwam, werd ze meteen belast met de opstelling van een Europese Grondwet.
Veel landen waren enthousiast over dit idee.
Tegen de achtergrond van het overleg over de EPG presenteerde de Nederlandse minister van
Buitenlandse Zaken Wim Beyen in 1952 het Beyen-plan, een plan voor een douane-unie die
economische oorlogvoering zoals in de jaren dertig in de toekomst voorgoed onmogelijk moest
maken.
Na de dood van Stalin in 1953 ontspande de Koude Oorlog. Een jaar later werd het plan voor de
grondwet door het Franse parlement van tafel geveegd. Dit betekende zowel het einde van de EPG
als van de EDG. Voor de Duitse herbewapening werd een alternatief gevonden. West-Duitsland trad
met Italië via de West-Europese Unie (WEU) in 1955 toe tot de NAVO.
‘Doorstart’
‘Doorstart’ is de gebruikelijke term voor de hervatting van het overleg over Europese integratie na de
afwijzing van de EDG. Monnet verliet zijn post bij de EGKS en richtte het Actiecomité voor de
Verenigde Staten van Europa op. Tevens presenteerde hij met de Belgische minister van
Buitenlandse Zaken een initiatief tot de oprichting van een gemeenschap voor atoomenergie, de
energiebron van de toekomst. Veel breder wat het plan van Beyen voor een Europese markt met een
gemeenschappelijke douane-unie. Hieruit kwam de EEG voort, waarop later de Europese Unie werd
gebouwd. De plannen werden door de ministers van Buitenlandse Zaken van de EGKS-lidstaten
besproken op de conferentie van Messina in 1955. Het Verenigd Koninkrijk deed niet mee aan de
EEG, omdat het niet verder wilde gaan dan een vrijhandelszone.
Frankrijk eiste sociale harmonie in Europa, maar stuitte op felle Duitse weerstand. Na internationale
spanningen beseften beide landen dat Europese integratie belangrijk was voor de veiligheid en dat
ze niet altijd op hulp uit de VS konden rekenen. Daarom deden zowel Duitsland als Frankrijk
concessies. Aan het einde van de onderhandelingen over het EEG-Verdrag pleitten Frankrijk en België
voor een Europees fonds voor overzeese gebiedsdelen, maar andere lidstaten voelden daar weinig
voor.
Het Verenigd Koninkrijk kwam met een eigen initiatief voor een vrijhandelszone, maar dit plan
stuitte op tegenstand bij Adenauer uit West-Duitsland en Monnet, die liever vasthielden aan de
douane-unie van de Zes (Nederland, België, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk en Italië).
3