Hoofdstuk 14
Het lymfestelsel en immuniteit
14.1 Anatomische barrières en
verdedigingsmechanismen vormen de niet-
specifieke afweer en lymfocyten zorgen voor
specifieke afweer
De verschillende micro-organismen die ziekten bij de mens veroorzaken, waaronder
uiteenlopende virussen, bacteriën, schimmels en parasieten worden pathogenen of
ziekteverwekkers genoemd.
Elke ziekteverwekker heeft een verschillende levenswijze en vertoont een specifieke
interactie met het lichaam virussen leven het grootste deel van de tijd binnen cellen die ze
uiteindelijk vaak vernietigen. Veel bacteriën vermenigvuldigen zich in de interstitiële vloeistof
en enkele van de grootste parasieten, zoals rondwormen, graven zich een weg door
inwendige organen.
Het lymfestelsel bestaat uit cellen, weefsels en organen die verantwoordelijk zijn voor de
verdediging van het lichaam. Dit zijn aangeboren (niet-specifieke), en adaptieve (specifieke)
immuniteit. De mechanismen van het lichaam die een barrière vormen voor het voorkomen
of vertragen van ziekteverwekkers worden aangeboren, niet-specifieke afweer genoemd,
omdat ze geen onderscheid maken tussen de verschillende potentiële bedreigingen.
Lymfocyten daarentegen reageren specifiek: als een ziekteverwekkende bacterie de perifere
weefsels binnenkomt, organiseren de lymfocyten een verdediging tegen dat specifieke type
bacterie. Daarom wordt gezegd dat lymfocyten voor een adaptieve specifieke afweerreactie
zorgen, die de immuunreactie of immuunrespons wordt genoemd. Alle cellen die betrokken
zijn bij het tot stand komen van immuniteit, worden soms als een deel van een
immuunstelsel beschreven. Dit fysiologisch systeem bestaat niet alleen uit het lymfestelsel,
maar ook uit delen van de huid, het bloedvatenstelsel, het ademhalingsstelsel, het
spijsverteringsstelsel en andere stelsels.
14.2 Lymfevaten, lymfocyten, lymfeweefsel en
lymfoïde organen spelen een rol bij de afweer van
het lichaam
Een van de minst bekende orgaanstelsels, het lymfestelsel, bestaat uit de volgende vier
onderdelen:
1. Vaten. Een netwerk van lymfevaten begint in de perifere weefsels en eindigt bij de
verbindingen met de venen.
2. Vloeistof. Een vloeistof, de zogenoemde lymfe, stroomt door de lymfevaten. Lymfe
lijkt op bloedplasma, maar bevat een veel lagere concentratie opgeloste eiwitten.
, 3. Lymfocyten. Lymfocyten zijn gespecialiseerde cellen die een reeks specifieke
functies verrichten bij de verdediging van het lichaam.
4. Lymfoïde weefsels en organen. Lymfoïde weefsels zijn verzamelingen van los
bindweefsel en lymfocyten in structuren die lymfefollikels worden genoemd,
bijvoorbeeld de amandelen. Lymfoïde organen zijn complexere structuren die grote
aantallen lymfocyten bevatten en die met lymfevaten zin verbonden; voorbeelden zijn
de lymfeknopen, de milt en de thymus.
In figuur 14-1• is een overzicht van de onderdelen van het lymfestelsel te zien.
14.2.1 Functies van het lymfestelsel
Het lymfestelsel heeft de volgende belangrijke functies:
De productie, het onderhoud en het transport van lymfocyten. Lymfocyten worden
gevormd in het rode beenmerg en opgeslagen in lymfoïde organen zoals de milt en
de thymus. Lymfocyten reageren op de aanwezigheid van (1) binnendringende
ziekteverwekkers, zoals bacteriën of virussen; (2) afwijkende lichaamscellen, zoals
met virussen geïnfecteerde cellen of tumorcellen; en (3) vreemde eiwitten, zoals de
gifstoffen die door sommige bacteriën worden gevormd. Lymfocyten proberen deze
bedreigingen via een combinatie van fysische en chemische effecten te elimineren of
onschadelijk te maken.
De terugkeer van vloeistoffen en opgeloste deeltjes van perifere weefsels naar het
bloed. Doordat het lymfestelsel het weefselvocht terugbrengt, wordt het bloedvolume
op peil gehouden en wordt de samenstelling van de interstitiële vloeistof overal in het
lichaam constant gehouden. Stroomvolume 3,6 liter per dag een beschadiging
van een groot lymfevat kan een snelle en mogelijke dodelijke daling van het
bloedvolume veroorzaken.
Het transport van hormonen, voedingsstoffen en afvalstoffen vanuit de plaats van
opname in de weefsels naar het bloed. Sommige stoffen die in de bloedsomloop niet
rechtstreeks kunnen binnenkomen, worden via lymfevaten naar venen vervoerd. De
meeste vetten die door het spijsverteringskanaal worden opgenomen, worden
bijvoorbeeld niet via capillairen in het bloed opgenomen. Deze stoffen komen pas in
de bloedsomloop terecht nadat ze door lymfevaten zijn getransporteerd.
14.2.2 Lymfevaten
Lymfevaten vervoeren lymfe vanuit perifere weefsels naar het veneuze systeem. De kleinste
lymfevaten, zogenoemde lymfecapillairen, beginnen blind in de perifere weefsels (figuur 14-
2a•). Lymfecapillairen zijn met endotheel bekleed (éénlagig, plaveiselpeitheel), maar een
basale lamina is niet volledig of afwezig. Endotheelcellen niet stevig met elkaar verbonden
overlappen elkaar wel overlapping fungeert als een éénrichtingsklep: deze laat
vloeistof, opgeloste stoffen (sommige zelfs zo groot als eiwitten) met virussen, bacteriën en
celdebris binnen, maar laat hun terugkeer naar de intercellulaire ruimte niet toe.
Vanuit lymfecapillairen de lymfe stroomt de grootste lymfevaten binnen die naar de romp
van het lichaam lopen wanden bestaan uit lagen die met die van venen te vergelijken zijn
en evenals venen bevatten deze lymfevaten kleppen (figuur 14-2b•). De druk in het
lymfestelsel is buitengewoon laag, zodat kleppen noodzakelijk zijn om de lymfe te laten
stromen.
De lymfevaten monden uiteindelijk in twee grote vaten uit (figuur 14-3•). De ductus
thoracicus (borstbuis) verzamelt lymfe vanuit het onderste deel van de buikholte, het
bekken en de benen en uit de linkerhelft van het hoofd, de hals en de borst. Dit vat brengt de
verzamelde lymfe naar het veneuze systeem nabij de verbinding tussen de linker v. jugularis