Week A1 ‘’Cellen & weefsels’’
Een mens heeft 46 chromosomen
Vrouwen hebben XX geslachtschromosomen
Mannen hebben XY geslachtschromosomen
Geslachtscellen hebben de helft van de chromosomen
DNA is niets anders dan informatie over ons en wie wij zijn. DNA zit in de kern van de cel. Er zijn ook
organismen waar DNA in de cel zwemt, en de kern niet aanwezig is (geldt niet voor dieren en
mensen)
De cel
De kleinste eenheid waaruit ons lichaam is opgebouwd en die zelfstandig kan leven
Verschillende soorten cellen
Er zijn ook ééncellige organismen
Theorie over cellen
Alle levende dingen zijn opgebouwd uit cellen
Cellen zijn bouwstenen voor de structuur en de functie van levende wezens
Alle cellen zijn het product van andere cellen
Bacteriën In bacteriën is geen kern aanwezig, de DNA zwemt dus gewoon in de cel.
Cel differentiatie
Differentiatie is een proces waarbij specifieke cellen zich dusdanig ontwikkelingen, waardoor
zij een specifieke functie kunnen uitvoeren.
Cellen gaan zich eerst delen door mitose, dan wordt het klontje steeds groter, en gaan de cellen
differentiëren.
Van ongedifferentieerde cellen gaan cellen zich ontwikkelen tot bloedcellen, epitheelcellen,
spiercellen, bindweefselcellen
Nadelen van differentiatie:
- Als zenuwcellen beschadigd raken, worden ze niet opnieuw ontwikkeld.
Hoe ouder je wordt, hoe minder cellen je hebt
- Elke cel in het menselijk lichaam ontplooit de activiteiten die noodzakelijk zijn om in leven te
blijven.
- Weefsels zijn dus groepen cellen met dezelfde functie en dezelfde bouw.
- Een orgaan bestaat uit verschillende weefselsoorten
- Organen en structuren die gezamenlijk een bepaalde taak uitvoeren noem je een
orgaanstelsel
- Alle orgaansystemen samen vormen het organismen (mens)
Cellen is de basis van organismen, cellen vormen weefsels.
Anatomie = bouw
Fysiologie = functioneel
De huid
Mitochondrieel maakt energie
Organellen = zijn structuren die zich bevinden in de cel, en alles is omringd door celmembraan
Celmembraan regelt wat naar binnen en naar buiten gaat.
,Opbouw cellen
Celmembraan bestaat uit een dubbele laag van fosfolipen (soort vet) waarin
eiwit moleculen drijven
hydrofiel (hoofd) (wateroplosbaar) en hydrofoob (dubbele
staart) (waterafstotend)
Eiwitten kunnen bepaalde helpen bij transport.
Hoofd
Dubbele staart
Functie: - vormt een scheiding tussen het cytoplasma (de intracellulaire ruimte) en de
extracellulaire ruimte
- Is selectief in het doorlaten van stoffen (alle stoffen), regelt wat naar binnen en naar buiten
gaat. Zorgt voor evenwicht binnen en buiten de cel.
- Passief membraantransport kost geen energie (diffusie en osmose)
- Actief membraantransport kost energie
A: normale diffusie = verschil in concentratie
Celkern (nucleus) het is het centrum van de cel van waaruit alle processen worden gestuurd.
Nucleulus (celkern) daar worden ribosomen gemaakt.
- Kernmembraan met poriën (doorlaatbaar voor mRNA)
- DNA (chromatine) genetisch bibliotheek voor proteinebouw
(=transcriptie)
Rust fase = cel gaat zich niet delen. DNA in de celkern in de rustfase noemen
we chromatine
DNA is genetisch, alle chromosonen bij elkaar
DNA is het informatiepunt en mRNA (kopie van mRNA) is om informatie door te geven.
DNA = desoxyribonucleinezuur (helft moeder, helft vader)
DNA informatie over de eiwitten
Chromatine = rustfase
Chromosoom = celdeling
Chromatide = celdeling
Als cellen gaan delen moeten deze hetzelfde zijn, identiek. Synthesefase gaat DNA verdubbelen,
noem je ook wel replicatie de hele DNA wordt dus verdubbeld, het zelfde gemaakt, daarna gaat
hij groeien en gaat de cel delen.
Chromosomen
De chromosomen bestaan uit twee chromatiden die zijn opgebouwd uit DNA:
desocyribonucleinezuur
Één chromosoom met twee chromatiden. (kun je zien aan de 2 stokjes) Na replicatie
(verdubbeling) heb je twee chromatiden.
Als de cel gaat delen, gaan de twee chromatiden uit elkaar en allebei in een nieuwe cel zitten. Zodat
nieuwe cellen exact de zelfde informatie krijgen.
,Belangrijke functies DNA
- Replicatie (nucleus) syntese / verdubbeling van DNA voor de celdeling, gebeurt alleen
voor de celdeling)
- Transcriptie (nucleus) van DNA naar mRNA
- Translatie (ribosomen in RER) van mRNA naar proteine (eiwit) Processen met DNA wat
nodig is om eiwitten te
Eiwit is opgebouwd uit veel aminozuren, de bouwsteen van eiwit is dus aminozuren produceren
We zorgen dat we aminozuren aanmaken en aminozuren maken eiwitten aan.
Van elk chromosoom zijn er twee (één vader, één moeder = paren homologe chromosomen =
zelfde eigenschappen (huidkleur, oogkleur, lengte) )
Dit wordt aangeduid met: 2n
N = aantal verschillende chromosomen
Bij de mens is n: 23
De mens heeft dus 2n = 2x23 = 46 chromosomen
- Een cel bevat over het algemeen meerdere stellen chromosomen
- Een cel met één enkel stel chromosomen heeft haploïd (1n) (geslachtscellen)
- Met een dubbel stel diploïd (2n) (alle chromosomen zijn aanwezig, 2x23) 2
samensmeltende geslachtscellen
Gen onderdeel van chromosoom voor bepaalde eigenschap: deel van DNA
die een code heeft voor een eiwit
Allel (een plaats voor een bepaalde eigenschap) een van de verschillende
varianten van een bepaald gen
één chromosoom is een pakketje DNA
DNA is een kralenketting van 4 soorten moleculen (basen)
A = Adenine
C= Cytosine
G = Guanine
T = Thymine
Het menselijk DNA is een kralenketting van miljoenen van de bazen. Hierin is alle
informatie voor het maken van eiwitten opgeslagen!
RNA is een kralenketting van 4 soorten moleculen (basen)
A = Adenine
C = Cytosine
G = Guanine
U = Uracil
De codering is gebasseerd op bepaalde verbinding, deze 4 stoffen kunnen zich alleen met één
bepaalde stof verbinden en niet anders.
Adenine bindt zich met Thymine en andersom
Cytosine bindt zich met Guanine en andersom
, De verbindingen moet goed gaan, als een verbinding fout gaat is het bepaalde genmutatie, kan
bepaalde aandoeningen veroorzaken. De eiwitten worden dan anders geproduceerd, of fouten
eiwitten.
RNA is een stukje van DNA, die wordt gekopieërd om eiwitten te maken.
Verschil zien tussen DNA en RNA RNA is altijd een enkele spiraal. En bij RNA hebben we geen
Thymine maar uracil. Adenine bindt zich met Uracil bij RNA.
In het DNA is alle informatie opgeslagen voor het maken van eiwitten.
RNA moet de codering weerspiegelen
3 basen coderen voor één aminozuur. Aminozuur is een basis stof voor het vormen van eiwit. Eiwit is
een ketting van 50 aminozuren, simpele eiwit. Is er een ketting met 48 aminozuren, poli aminozuur,
nog geen voornamelijk eiwit maar een beginnetje.
In ons lichaam hebben we 20 aminozuren. Sommige aminozuren worden aangemaakt en andere
maken we zelf, door middel van eten.
Kopiëren van DNA naar RNA moet volgens de volgorde gebeuren, dus A met U en C met G. daarna is
de volgorde niet meer belangrijk.
Alle stukken DNA in een chromosoom die coderen voor een eiwit worden genen genoemd.
In een cel zijn wel honderdduizend eiwitten actief.
Afhankelijk van het weefseltype zijn er per cel verschillende eiwitten:
- Enzymen
- Ademhaling (metabolisme)
- Signaaleiwitten
- Hormonen
- Immuuniwitten
DNA naar DNA (replicatie in nucleus altijd voor celdeling = kopie van de hele DNA)
Translation gebeurt buiten de celkern, in RER. Ruw Endoplasmatisch reticulum. Gebeurt in
ribosome. In de ribosome wordt het een ketting. Ribosomen gaat ervoor dat aminozuren aan elkaar
worden geplakt, volgende de code.
- Van mRNA naar aminozuren/eiwit (translatie in de ribosomen / rer) met behulp van tRNA
3 verschillende RNA’s:
rRNA zwemt gewoon in de cel en af en toe maakt die aminozuren aan.
tRNA zwemt los, in de buurt van RER.
Cytoplasma
- Bestaat voor ¾ uit water
- Voedingsstoffen, mineralen
Bevat organellen met eigen functie