Samenvatting infectieziekten
HC 1: inleiding infectieziekten
Uitbraak ebolavirus West-Afrika 2014
Waarom heeft het virus kunnen uitbreken?
• Pathogeen niet tijdig herkend. Symptomen wezen op malaria (koorts, hoofpijn en braken)
• Malaria wordt veroorzaakt door een parasiet
• Parasiet is een eukaryoot: anti-parasitaire middelen die niet tegen
ebolavirus werken
• Transmissie: direct overdraagbaar van mens op mens
• Ook een zoönose (oorsprong uit fruit-etende vleermuizen):
gewervelde dieren (dier op mens) en mens op mens overdraagbaar
• Ebola is een RNA-virus met een envelop
Waarom is het geen pandemie geworden?
• Transmissie: niet via de lucht overgedragen
• Moment: contact met symptomatische besmettelijke patiënten en
of/hun lichaamsvloeistoffen
Etiologie – postulaten van Koch
Bewijzen dat een bepaald organisme bepaalde symptomen veroorzaakt
Transmissie infectieziekten: reservoirs
1. Mens
2. Dier (zoönose)
3. Vector (insecten)
4. Besmette oppervlakten, voedsel, water en aarde
Bouw organisme: met of zonder envelop
• Met envelop (dubbele lipide membraan): gevoelig voor uitdroging
• Zonder envelop: overleeft langer in omgeving (buiten de gastheer)
dan een virus met een envelop, daarom ook via besmette objecten
etc. overdraagbaar
SARS-COV-2
• +ss RNA-virus
• Envelop
• Helicaal
• Zoönose
Transmissieroutes SARS-COV-2
Mens op mens
Contact transmissie
• Direct contact: niezen en hoesten
• Indirect contact: besmette oppervlakten en handen schudden (afhankelijk hoe lang het virus kan
overleven buiten het lichaam)
• Druppeltjestransmissie: aerogeen
Dier op mens
• Intensief contact tussen besmette dieren en mensen
• Druppeltjes transmissie: aerogeen
,Incubatie: periode tot aan symptomen (ziekte), toename pathogeen,
transmissie mogelijk
Ziekte: afhankelijk van virulentie pathogeen en/of conditie gastheer
Herstel: afname en verdwijning van symptomen, afname pathogeen, maar
sommige infecties kunnen na herstel nog overdraagbaar zijn doordat er nog
steeds pathogeen aanwezig is
Transmissieroutes
• Horizontaal transmissie: mens op mens
• Verticale transmissie: van moeder op kind
• Contact transmissie
o Direct
o Indirect
o Druppeltjestransmissie
• Vehicle transmissie
o Water
o Voeding
o Stof
• Vector transmissie
o Mechanisch: bv. via een vlieg
o Biologisch: pathogeen heeft echt de vector nodig om te ontwikkelingen (malaria)
HC 2: virulentie en pathogeniciteit
Belangrijk om te weten bij infectieziekten
• Kennis organisme en bijbehorende symptomen (etiologie): classificatie (behandeling)
• Hoe en wanneer wordt het pathogeen over gebracht naar andere gastheer: transmissieroute
(preventie)
• Waar zit de pathogeen in het lichaam: pathogenese, levenscyclus (transmissieroute, monster
nemen voor diagnose)
• Risicogroepen: wie behoren tot de risicogroepen
,Overzicht risicofactoren voor een uitbraak
In het Westen: (multi) resistentie, terugkeer oude ziekten, opportunistische infecties en nieuwe ziekten
→ TB is een terugkomende ziekte en schimmelinfecties komen vaker voor
Organismen infectieus voor de mens
• Virussen: replicatiecyclus afhankelijk van gastheercel (obligaat intracellulair)
• Bacteriën: prokaryoten (intra- en extracellulair)
• Parasieten: eukaryoten (intra- en extracellulair)
Pathogeen: een organisme dat een ziekte veroorzaakt
• Primair pathogeen: veroorzaakt ziekte in een gezonde gastheer
• Opportunistisch pathogeen: veroorzaakt ziekte in een verzwakte gastheer
Infectie: aanwezigheid van een vermenigvuldigend (micro) organisme en hoeft niet schadelijk te zijn!
• Primaire infectie: veroorzaakt door primaire pathogeen
• Secundaire infectie: als gevolg van een primaire infectie vindt een tweede infectie plaats (bv.
opportunistische infecties)
Infectieproces: 5 stappen
1. Enter: aanhechten aan de gastheer en
invasie
2. Stay in: vermenigvuldigen en koloniseren
binnen in de gastheer
3. Survival
4. Weefselschade
5. Transmissie
Portals of entry (porte d’ entrée)
• Mucosa: respiratoire-, darm- en urogenitale
stelsel
• Huid: wondje, haarzakje, zweetklier
• Parenteraal: via een injectie (injectienaalden
of bv. malariamug)
• Vrouwen: verticale overdracht (placenta)
, Portals of exit
• Identiek aan portals of entry uitgescheiden in lichaamsvocht: bv. bloed, zweet, speeksel,
druppetjes, sputum, urine, feces, sperma, afscheiding, moedermelk etc.
• Feco-oraal: gastro-intestinale infecties
Gevecht gastheer en pathogeen
• Immuunsysteem: aangeboren en verworven
• Lysosomen, pH en normale flora
• Resultaat: verschillende samenlevingsvormen
Gastheer en pathogeen relaties
Verschillende samenlevingsvormen (symbiose)
• Commensalisme: micro-organisme heeft een
voordeel, de gastheer heeft geen voordeel of
nadeel
• Mutualisme: micro-organisme en gastheer
hebben beide voordeel
• Parasitisme: micro-organisme heeft een
voordeel, gastheer heeft een nadeel (bv.
tuberculose)
Normale flora: microbiota
Darm: vaak zuurstofarme omgeving, dus bacteriën die
zuurstof nodig hebben, zijn hier niet aanwezig
→ Stafylokokken overal aanwezig, behalve in de darm
Normale flora: functie
• Bescherming tegen pathogenen
o Competitie nutriënten, zuurstof
o Productie bacteriocines
o Lactobacillus: verlaagt pH
• Digestie en productie van vitamine B en K (intestinale bacteriën)
• Stimuleert immuunsysteem
Gezonde flora: veel verschillende soorten bacteriën → gevarieerd eten belangrijk
Verwerving normale flora pasgeborene: borstvoeding, huid-huid aanrakingen, voorkauwen van voedsel,
natuurlijke geboorte (vaginale flora)
Rol normale flora in ziekten: diabetes type 2, obesitas, allergieën en depressie
Microbiota-darm-brein as: verbinding tussen de darmen en de hersenen → nervus vagus
Normale flora: ziekte
• Immunodepressie (stress, dieet, ziekten en trauma)
• Wanneer balans wordt verstoord door slikken van antibiotica → Candida en vaginale infectie
• Verkeerde plek (E. coli en blaasontsteking)
Virulentiefactoren: verzamelnaam van alle pathogeeneigenschappen die nodig zijn om verschillende
stappen van het infectieproces succesvol door te lopen → gereguleerde expressie: virulentiegenen
worden sterk gereguleerd tot expressie gebracht
Bacteriën: virulentiegenen geclusterd in pathogenicity islands op chromosoom of plasmides (mobiele
DNA-elementen) → kunnen onderling uitwisselen en genen die virulentie kunnen bepalen liggen daarop