Samenvatting Ontwikkelings- en Onderwijs Psychologie
Hoofdstuk 2
Ontwikkelingsproces voor de geboorte;
Epigenese; ontstaan van nieuwe structuren en functies tijdens de ontwikkeling
Gameten; reproductieve cellen (ei- of zaadcel) die slechts de helft van het genetische
materiaal bevat van alle andere cellen geproduceerd door meiose
Conceptie; samenkomen van een ei- en spermacel na de geslachtsgemeenschap door
survival of the fittest
Zygote; bevruchte eicel tot twee weken; via chemische reactie wordt een laagje gevormd om
de eicel nadat een spermacel de eicel bereikt, zodat andere spermacellen er niet meer in
kunnen
Embryo; drie tot acht weken
Foetus; vanaf 9 weken, vorming heet cephalocaudale ontwikkeling
Ontwikkeling van eicel;
- Mitose; celdeling vanaf 12 uur na bevruchting
- Celmigratie; verplaatsing van nieuwe cellen weg van originele locatie
- Celdifferentiatie; alle embryo stamcellen ontwikkelen in een type cel die zich gaan
specialiseren in structuur en functie
- Apoptose; celdoding
Vroege ontwikkeling;
Identieke tweeling; na vier dagen, binnenste celmassa deelt in tweeën
Twee-eiige tweeling; twee eicellen worden bevrucht
1. Binnenste celmassa (embryoblast) vormt tot foetus
2. Na twee weken in drie lagen vouwen in U-vorm
zenuwstelsel, nagels, tanden, binnenoor, onderhuid en bovenste huidlaag
spieren, botten, circulair systeem, onderhuid en interne organen
spijsverteringssysteem, longen, urineweg en de klieren
3. Ontstaan neurale tube; hersenen en ruggenmerg + placenta, navelstreng en
amniatische zak wordt foetus
Foetus;
Vijf tot zes weken bewegen; hikken en slikken, vanaf 12 weken alle bewegingen
Ervaart tactiele stimulatie door eigen bewegingen, smaak en geur van vruchtwater en
gehoor van interne en externe geluiden
Leren via habituatie en dishabituatie
Fylogenetische continuïteit; idee dat mensen veel ontwikkelingsprocessen delen met dieren
door gelijke evolutionaire geschiedenis
Fouten in prenatale ontwikkeling;
- Teratogenen; externe stoffen die schade kunnen aanrichten aan de baby tijdens de
zwangerschap vooral invloed in gevoelige periode. Dosis-reactierelatie; hoe meer
blootstelling aan teratogenen hoe ernstiger het effect
- Depressie kan leiden tot sociale en cognitieve problemen
- Medicatiegebruik (epioïden), drugs, alcohol en roken
, - Kenmerken van de moeder; leeftijd, gezondheid, voeding, stress
Suddan infant death syndrome; (SIDS) plotselinge, onverwachte dood van een baby
Neonatale abstinentiesyndroom; (NAS) ontwenningsverschijnselen na gebruik van opioïden
door de moeder
Foetale alcoholspectrumstoornis; (FASD) na veel gebruik alcohol door de moeder, kan leiden
tot foetale alcoholsyndroom (FAS); gezichtsmisvormingen
Verloop geboorte;
Bij ongeveer 38 weken; spieren baarmoeder trekken samen; weeën, zorgt voor verwijderen
baarmoedervloeistof in de longen van baby
Pasgeboren baby;
Arousal; niveau van mentale alertheid of bewustzijn vooral slapen en huilen
Koliek; excessief en ontroostbaar huilen zonder reden
Laag geboortegewicht; gewicht onder 2,5 kilo door vroege geboorte of te klein zijn
Hoofdstuk 3
Invloeden;
- Genotype; genetische materiaal
- Fenotype; observeerbare uiting van genotype, lichaamskarakteristieken en gedrag
- Omgeving; allesomvattend aspect van een individu zijn omringende aspecten anders
dan de genen
Vijf fundamentele relaties;
1. Genetische bijdrage van ouders aan genotype;
chromosomen; moleculen DNA die genetische info bevatten
DNA; moleculen die alle biochemische instructies bevatten die betrokken zijn bij de
formatie en het functioneren van een organisme
genen; secties van chromosomen
mutatie; verandering in de onderdelen van DNA
crossing-over; proces waar onderdelen van DNA wisselen van het ene
chromosoom naar het andere bevorderd variabiliteit
erven van stoornissen; dominant-recessief, polygenetisch, geslacht-gelinkt,
chromosomale anomaliteit, genanomaliteit, defecten in regulatiegenen,
ongeïdentificeerde genetische basis
2. Genetische bijdrage kind op eigen fenotype
Endofenotypisch; tussenliggende fenotypes die niet waarneembaar zijn
Regulatiegenen; reguleren aan- of uitzetten van genen
Allelen; verschillende vormen van een gen, homo- of hetrozygoot, dominant of
recessief
3. Bijdrage omgeving aan fenotype
genotype kan op verschillende manieren ontwikkelen in verschillende omgevingen
norm van reactie; alle fenotypen die kunnen ontstaan vanuit ede interactie tussen
een bepaald genotype en alle omgevingen waarin het kan overleven en ontwikkelen
4. Bijdrage fenotype op omgeving
door aard en gedrag reacties oproepen bij anderen
actief kiezen en creëren van omgeving