Hoorcolleges aantekeningen
Radboud Universiteit
Bachelor Bestuurskunde
Management van het Openbaar Bestuur
,Inhoudsopgave
1; Inleiding..................................................................................................................................................... 1
2; Politiek, Media en Samenleving.................................................................................................................. 3
2.1 De toeslagenaffaire........................................................................................................................................6
3; Effectiviteit en Efficiëntie........................................................................................................................... 8
Sigma zuinigheid en efficiency; economie, efficiency en effectiviteit................................................................13
3.1 NPM in de strafrechtspraak..........................................................................................................................13
4; Publieke Waarden en Public Service Motivation.......................................................................................15
4.1 Publieke waarden in PI’s...............................................................................................................................18
5; Netwerken, Ketens en Allianties............................................................................................................... 20
6; Leiderschap en HRM................................................................................................................................ 26
6.1 Competenties en creativiteit.........................................................................................................................30
7; Technologie en Organisatieverandering.................................................................................................... 31
7.1 ‘De abstracte politie’.....................................................................................................................................34
8; de Coronacrisis......................................................................................................................................... 35
1; Inleiding
Hoofdstuk 2 & 3
1
,Dijstelbloem & Holtslag
Allison
Het verschil tussen Amerika en Nederland qua openbaar bestuur is Amerika een federatie.
De deelstaten hebben meer autonomie.
Er zijn meer verkiezingen (OM, sheriff, president), betreffen in Nederland ambtelijke
functies.
Veel ambtelijke functies zijn van politieke aard (=spoils system), want wordt door de
politieke macht benoemd.
Management besturen, beheren en beheersen.
Betreft; strategie, extern en intern.
Waar is de overheid voor?
1. Correctie voor marktfalen (=economisch).
Collectieve goederen alleen kun je er niet voor zorgen dat er publieke
goederen worden geproduceerd. Dit kan alleen gezamenlijk; collectieve actie. De
overheid kan ervoor zorgen dat er collectieve actie komt. Het is in ieders
individuele belang om niet bij te dragen, maar in ieders belang om collectieve
voorzieningen te hebben.
Externaliteiten negatieve gevolgen van economische activiteiten. Niet
gecompenseerde kosten/schade als gevolg van economische activiteiten aan
derden. Overheid kan dit controleren; als scheidsrechter optreden.
2. Ordeprobleem (=sociologisch).
Geweldsmonopolie van de staat (Weber).
Wegen van verschillende belangen, ook die van minderheden.
3. Rechtvaardigheid (=filosofisch).
Nastreven van het juiste; het goede (zoals een rechtsstaat, democratie).
Conflictperspectief versus consensusperspectief
Is de staat er voor haar burgers, of zijn de burgers er voor haar staat?
Consensus = collectieve belang vertegenwoordigen.
Conflictperspectief = niet ieders belang wordt vertegenwoordigd door de
overheid. Bepaalde groepen worden bovengesteld.
Voorbeeld = politie. Is de politie er om minderheden te onderdrukken om de elite te beschermen,
of om de collectieve veiligheid te waarborgen?
Dimensies waarlangs verschillen publiek/privaat optreden:
1. Omgevingsfactoren de omgeving, het veld; bij publieke organisaties veel breder.
2. Organization-environment transactions gaat om de aard van de diensten; het publieke,
het collectieve. Daarnaast hebben publieke organisaties weinig concurrentie, soms zelfs
een monopolie. Ze kunnen dus meer, maar ze liggen ook meer onder een vergrootglas.
3. Organizational roles, structures & processes het interne deel; mensen en
bedrijfsvoering. Het gaat hierbij om andere waardenpatronen, andere rechten en plichten.
Een publieke organisatie kan bijvoorbeeld niet zomaar ‘een vestiging’ sluiten als het niet
goed loopt (zoals een school).
Samengevat; publiek management heeft te maken met meer variabelen (bijv. meer
onzekerheden) en meer beperkingen (bijv. juridisch, machtsverhoudingen).
Trends in het openbaar bestuur:
1. Pluriformisering van het openbaar bestuur de eenvoudige overheidsstructuur is
complexer geworden; internationaler, ZBO’s, samenwerkingsverbanden etc.
2. Politisering van het bestuur functies zijn op afstand van het bestuur komen te staan
(zoals bij ZBO’s), de publiekheid is minder geworden. Politieke beslissingen worden
steeds meer door de ambtenarij gemaakt.
2
, 3. Fragmentering van publiek minder gedeelde waarden in de samenleving en sociale
media.
4. Bevraging van het gezag burgers zijn kritischer geworden.
2; Politiek, Media en Samenleving
Hoofdstuk 4 & 5
Schillemans
Verschil privaat/publiek de omgeving van publiek management; deze is complexer en
dynamischer.
Gaat om institutionele en sociale omgeving (wetten, politieke druk, media-aandacht,
protesten).
Rainey noemt dit de dynamic context = impliciete en expliciete verwachtingen van wat publieke
organisaties moeten doen en hoe de organisaties hiermee omgaan.
Legitimiteit: de wetmatige basis van een heerser of heersende partij om macht uit te oefenen
over haar burgers
Publieke organisaties bestaan om publieke goederen zo effectief en efficiënt te
produceren. Een vereiste hiervoor is dat de burgers in de organisaties geloven.
Wat doet het?
Je ziet het vooral als het in twijfel wordt getrokken.
o Afnemende vaccinatiegraad groepen trekken de legitimiteit van de overheid in
twijfel (streng gelovigen en sceptici).
o Black Lives Matter richt zicht tegen politiegeweld. ‘Politie richt zich disproportioneel
op etnische minderheden en gebruikt ook te veel geld’. ‘Wij hebben daarom geen
vertrouwen in de politie’. Deze groep ziet de politie dus niet als legitieme speler.
o Soldiers of Odin groep die voor eigen rechter ging spelen bij criminele
asielzoekers. Zij zeggen: ‘de overheid doet niets aan groepen die meer crimineel zijn’,
‘dan lossen we het zelf wel op’. Overheid dreigt hierbij haar geweldsmonopolie kwijt te
raken.
Publieke organisaties met weinig/geen legitimiteit komen in zwaar weer.
Consequenties worden door de hele staat gevoeld.
Bij afwezigheid gebrek aan medewerking, opborrelend conflict, eigenrichting,
terugtrekken in eigen kring, etc.
Dus: legitimiteit is de oplossing voor collectieve actieprobleem (als je als burger voor je
eigenbelang gaat zijn er allerlei collectieve problemen; niemand houdt zich aan de wet/betaalt
belasting). Daarom is er een overheid nodig. Maar als de overheid geen legitimiteit heeft, heeft
de overheid ook geen gezag legitimiteit houdt de hele staat intact.
Wat is het?
Beetham’s (1991): legitimiteit bestaat uit 3 aspecten, ze vormen met elkaar legitimiteit.
1. Legaliteit is het gezag van de actor juist vastgelegd in de wet?
2. Shared beliefs vertrouwen van burgers/vertrouwen van andere actoren. Als
mensen geloven in legitimiteit, en dit ook zeggen, draagt dit bij aan de
legitimiteitheid.
I. Gaat erom of de overheid doet wat je wilt.
3. Expressed consent gehoorzaamheid en naleving, niet alleen zeggen dat er
geloofd wordt in legitimiteit, maar er ook naar handelen.
I. Dit valt vaak weg (rellen avondklok bijv.).
Bottoms & Tankebe legitimiteit is een continu proces tussen verschillende groepen en
partijen, non-stop in beweging (acties en reacties); een samenspel.
3