Leeslijst CSO
Grimme & B. Kloppert, ‘Uniface: (n)iets nieuws onder de zon?’, ArbeidsRecht
2018, volgnummer 20.
De drempel van artikel 25 lid 1 onder n Wet op de ondernemingsraden (WOR) is 3/6
niet heel hoog voor de Ondernemingskamer. Art. 25 lid 1 onder
Adviesrecht van de Ondernemingsraad (OR). n WOR
De opschortende voorwaarde mag geen lege huls zijn, een illusoire opschortende 6/6
voorwaarde doorstaat de toets bij de OK niet. Het beginsel van “wezenlijke
invloed” moet in het proces gewaarborgd worden.
Uniface-uitspraak kenmerkt zich door een ruime uitleg van het begrip “externe 6/6
deskundigen” en rekt daarmee als het ware artikel 25 lid 1 onder n op.
Nekeman, ‘De Uniface-beschikking: de wezenlijke invloed van de
ondernemingsraad op de besluitvorming’, MvO 2018 nummer 1-2, p. 45.
Als in het Signing Protocol een bepaling is opgenomen waarin staat dat het 48
besluit, na met een negatief advies van de OR, niettemin wordt
genomen/doorgezet, kan er niet worden gesproken van “wezenlijke invloed” van
de OR.
“Wezenlijke invloed” komt in het gedrang als de onderhandelingen feitelijk al 48
hebben plaatsgevonden voordat er advies is gevraagd aan de OR.
Onderneming is primair verantwoordelijk voor een effectieve vormgeving van het 48
medezeggenschapstraject.
Het niet tijdig betrekken van de OR hoeft niet in elke situatie fataal voor de 48
ondernemer te zijn, maar zoals de Uniface-beschikking laat zien, kan en zal het
wel meegewogen worden bij de afweging of de ondernemer in redelijkheid tot
zijn besluit heeft kunnen komen.
Kern: Een van de belangrijkste onderdelen van het adviesrecht van de
ondernemingsraad is dat het door hem te geven advies van wezenlijke invloed
moet kunnen zijn op het door de ondernemer te nemen besluit. Dit betekent dat
de ondernemingsraad tijdig en op een zorgvuldige wijze door de ondernemer
betrok- ken dient te worden in het besluitvormingsproces.
Het niet tijdig betrekken van de ondernemingsraad hoeft niet in elke situatie
fataal voor de ondernemer te zijn, maar zoals de Uniface-beschikking laat zien,
kan en zal het wel mee- gewogen worden bij de afweging of de ondernemer in
redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
C.L.C. Reynaers, ‘Grootmoeder; wat doet u nu? Over toerekening en
medeondernemerschap’, ArbeidsRecht 2020, volgnummer 34.
Voor toerekening geldt: 2/7
- Het door de (groot)moeder genomen besluit moet rechtstreeks ingrijpen
in de onderneming waarvoor de OR is ingesteld; en
- De WOR-bestuurder is op een bepaalde manier betrokken bij deze door
de (groot)moeder geïnitieerde besluitvorming.
Het voorgenomen besluit moet direct doorwerken in de onderneming waarvoor
,de OR is ingesteld en zou adviesplichtig zijn als de WOR-bestuurder het besluit
zelf zou hebben genomen.
Hoe meer vennootschappen er tussen de onderneming waarvoor de OR is 2/7
ingesteld en de (groot)moeder zitten, hoe minder snel een besluit rechtstreeks
zal ingrijpen.
Van medeondernemerschap is sprake indien: 2/7
- De aard en de strekking van het besluit rechtstreeks ingrijpen in de
onderneming waarvoor de OR is ingesteld; en
- De derde die het besluit neemt een zodanige stelselmatige zeggenschap
uitoefent dat deze derde wordt geacht de onderneming mede in stand te
houden.
De HR spreekt over het innemen van een positie waardoor stelselmatige invloed 3/7
wordt verschaft en niet over het kunnen innemen van een dergelijke positie.
Kenmerkende verschil tussen toerekening en medeondernemerschap is 3/7
procedureel: in geval aan de criteria voor medeondernemerschap is voldaan, dan
kan de medeondernemer door de OR op grond van artikel 26 WOR in rechte
worden betrokken. Zo bezien valt er bij medeondernemerschap voor de OR
strategisch meer te halen.
Beide leerstukken dienen hetzelfde doel: een adviesrecht voor de OR wanneer 3/7
dit niet direct voortvloeit uit de wijze van besluitvorming (omdat dit besluit niet
direct door de WOR-bestuurder wordt genomen).
Stroomschema medeondernemerschap en toerekening met uitleg. 4-6/7
,Bijeenkomst 2 | De structuurregeling
J. Winter, J.B. Wezeman & J. Schoonbrood, Van de BV en de NV, Deventer: Wolters
Kluwer: 2017, hoofdstuk 15, p. 491-523.
Inleiding 137
Aandeelhouders kunnen zich als economisch eigenaar doen gelden door de
uitoefening van hun zeggenschapsrechten. Bij de grote, open NV, de beurs-NV
met name, komt dit anders te liggen. Aandeelhouders zijn voornamelijk
beleggers en oefenen meestal geen reële zeggenschap uit.
Bij de invoering van de structuurregeling in 1971 werd gekozen voor een controle
door een onafhankelijke rvc met – vergeleken met de gewone vennootschap –
sterk uitgebreide bevoegdheden.
De leden van de rvc werden benoemd volgens een systeem van gecontroleerde
coöptatie, dat wil zeggen coöptatie door de rvc zelf met daaraan gekoppeld
aanbevelingsrechten en een geclausuleerd vetorecht voor respectievelijk de OR
en de AVA.
OR en AVA werden zo op een lijn gesteld, vormgevend aan de gedachte dat de
factor arbeid van vergelijkbaar belang is voor de onderneming als de factor
kapitaal.
Intussen is ook het beeld van de niet in zeggenschap geïnteresseerde
aandeelhouders van beursvennootschappen sterk bijgesteld. Van sommige
beleggers, zoals bijvoorbeeld “hedge funds” wordt tegenwoordig alweer
gevreesd dat zij te veel van hun zeggenschapsrechten gebruik kunnen maken.
In 2004 is het benoemingssysteem van de rvc aangepast: het coöptatiesysteem is
vervangen door een systeem waarin de AVA de commissarissen benoemt uit een
bindende voordracht opgesteld door de rvc, waarbij de OR een bijzonder
aanbevelingsrecht heeft. De AVA heeft ook de bevoegdheid gekregen om het
vertrouwen in de rvc als geheel op te zeggen.
Op deze wijze is de structuurregeling aangepast aan moderne corporate
governance inzichten. De rvc, ook van de structuurvennootschap, heeft het
vertrouwen van de AVA nodig.
De criteria van art. 2:153/263 lid 2 BW 138
De vennootschap is een grote vennootschap, als aan drie voorwaarden is voldaan
(art. 2:152/263 lid 2 BW):
a. Het geplaatste kapitaal samen met de reserves volgens de balans met
toelichting bedraagt ten minste 16mln euro;
b. De vennootschap of een afhankelijke maatschappij heeft krachtens
wettelijke verplichting een OR ingesteld;
c. Bij de vennootschap en haar afhankelijke maatschappijen, zijn in de regel
ten minste honderd werknemers in Nederland werkzaam.
, De onder b en c gegeven regels komen erop neer dat voor de vraag of aan de
criteria is voldaan de OR en de werknemers van afhankelijke maatschappijen aan
de vennootschap worden toegerekend.
NB: ingekochte aandelen mogen niet worden meegeteld in de berekening van
het geplaatste kapitaal (art. 2:385 lid 5 en 2:24d lid 1 BW).
Als afhankelijke maatschappij wordt ook aangemerkt de contractuele
vennootschap waarvoor de BV of NV als vennote volledig aansprakelijk is voor
alle schulden. Stel bijvoorbeeld dat twee BV’s een vennootschap onder firma
aangaan. Deze vof kan werknemers in dienst hebben en een eigen OR hebben.
De werknemers en de OR worden voor de vraag of de BV’s aan de
structuurcriteria voldoen aan de BV’s toegerekend. Bij een commanditaire
vennootschap met een BV als beherend vennoot worden de OR en de
werknemers van de commanditaire vennootschap aan de BV toegerekend.
Overeenkomstige regels gelden wanneer niet de BV zelf, maar een afhankelijke
maatschappij daarvan de volledig aansprakelijke vennoot is.
De hierboven vermelde toerekeningsregels hebben alleen betrekking op de OR
en de werknemers van afhankelijke maatschappijen. Het kapitaal en de reserves
van een afhankelijke maatschappij worden niet aan de moeder toegerekend.
Opgaaf bij het handelsregister 139
Als de vennootschap aan de criteria van 2:153/263 lid 2 BW voldoet, moet zij
daar verplicht opgaaf van doen bij het handelsregister (lid 1). De opgaaf moet
binnen twee maanden geschieden na de vaststelling van de jaarrekening door de
AVA. De opgaaf hoeft daarna niet elk jaar te worden herhaald, maar wel moet in
elk volgend bestuursverslag, totdat de statuten aan het structuurregime zijn
aangepast, worden vermeld wanneer de opgaaf is voldaan. Als drie jaar
onafgebroken aan de criteria is voldaan, moet de vennootschap het
structuurregime gaan toepassen.
Voldoet de vennootschap niet meer aan de criteria, dan moet de inschrijving
worden doorgehaald. De bijzondere bepalingen verliezen pas hun kracht
wanneer die jaren zijn verstreken na de doorhaling en de vennootschap
gedurende die termijn niet opnieuw tot het doen van opgaaf verplicht is
geweest.
De benoeming van commissarissen 140
In de structuurregeling heeft de rvc belangrijke bevoegdheden, namelijk de
benoeming van bestuursleden (art. 2:162/272 BW) en de goedkeuring van
bepaalde bestuursbesluiten (art. 2:164/274).
In de structuurregeling is een rvc verplicht (lid 1). De rvc bestaat uit ten minste
drie leden. Is het aantal minder dan drie, dan moet de rvc onverwijld
maatregelen nemen om tot nieuwe benoeming te komen (lid 2). De rvc dient zelf
een profielschets op te stellen voor zijn omvang en samenstelling. De
profielschets van een structuurvennootschap wordt, ook bij iedere wijziging, met
de AVA en de OR besproken (lid 3).