Formeel strafrecht samenvatting Sacha Kempe
Week 1
Karakter strafprocesrecht
Gericht op verwezenlijking van het materiële strafrecht → procedures en bevoegdheden om
normafwijkend gedrag daadwerkelijk aan te pakken.
Normeren (= begrenzen) van overheidsmacht → strafvorderlijke normen geven inhoud aan
recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM)
Art 6 EVRM: recht op een eerlijk proces. Belangrijk omdat:
- Het waarborgt de rechten van een redelijke procesorde en moet altijd in acht worden
genomen bij een strafproces.
o Recht op openbare behandeling
o Binnen een redelijke termijn
o Door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht (ingesteld bij de wet)
Doel? → voorkomen van willekeurige bestraffing, met als belangrijke waarborg het recht om
zich te verdedigen.
Beginselen
- Onschuldpresumptie: de burger kan pas gestraft worden als de overheid erin slaagt
zijn onschuld wettig en overtuigend te bewijzen
- Nemo tenetur- beginsel: (art. 14 lid 3 sub g IVBP) de verdachte hoeft niet mee te
werken aan eigen veroordeling (art. 29 Sv).
- Beginselen van een behoorlijke procesorde:
o Legaliteitsbeginsel
o Discriminatieverbod
o Ne bis in idem
o Hoor/wederhoor
Overige bronnen van het strafprocesrecht:
- Wetboek van Strafvordering
- Bijzondere wetten: Wet wapens en munitie, Wegenverkeerswet, Opiumwet
Normering van overheidsmacht in opsporingsfase → opsporing art. 132a Sv
- Art. 1 Sv: legaliteitsbeginsel, bij wet voorzien. Alles wat de politie (overheid) doet in
het kader van opsporing, moet berusten op een wettelijke grondslag.
- Proces-verbaal: art. 152-153, 149a en b, 148 lid 3 Sv. De politie moet verantwoording
afleggen met/in een proces-verbaal.
Functies van het proces-verbaal:
o Transparantie
o Controlemiddel voor de rechter, art. 359a Sv
o Voorkomt geheime opsporing
- Gezag OvJ: art. 148 lid 1 en 2 Sv, art. 12 politiewet. De politie opereert niet op eigen
houtje, maar altijd onder leiding van de OvJ. Hij is hiervoor ook verantwoordelijk en
heeft de leiding.
- Art. 359a Sv: consequenties verzuimen. Als er iets fout is gegaan, dan kan de rechter
daar consequenties aan binden. Bijvoorbeeld onrechtmatige opsporing.
Alles wat gedaan wordt door de politie en justitie in het kader van opsporing moet
berusten op een wettelijke grondslag. Ze maken namelijk constant inbreuk op de
grondrechten van burgers. Het is belangrijk dat alles genormeerd is, anders hebben ze te
veel macht (politiestaat).
, Anonieme tip
De politie mag afgaan op een anonieme tip als opsporingsmethode. Art. 3 politiewet geeft
aan dat de politie hulp biedt en handhaaft. De politie heeft daarbij de taak om een tip
verder te onderzoeken. Het mag geen reden zijn om dwangmiddelen toe te passen, maar
wel verder te gaan onderzoeken. Het moet gaan om een gedetailleerde, concrete,
specifieke en actuele melding.
Art. 3 politiewet
In het wetboek van Strafvordering vind je vooral bevoegdheden die inbreuk maken op je
grondrechten. Als ze geen inbreuk maken moet het toch berusten op een wettelijke
grondslag art. 3 politiewet → taakstelling van de politie
Art. 3 politiewet: hulpverlening, daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde.
- Beperkte inbreuk op grondrechten, dan is art. 3 politiewet voldoende.
- Bij een meer dan beperkte inbreuk op grondrechten, is er een specifieke wettelijke
bepaling nodig (wetboek van Strafvordering).
De functies van het strafprocesrecht
- Instrumentele functie (belang gemeenschap): zijn de instrumenten/bevoegdheden die
het strafprocesrecht biedt om strafbare feiten aan te pakken.
- Rechtsbescherming (belang verdachte): aan de andere kant zijn die bevoegdheden
meteen begrensd genormeerd. Op het moment dat er een bevoegdheid ontstaat, is
er ook gelijk rechtsbescherming voor de verdachte.
- Rechtshandhaving (handhaving van het recht via wettelijke procedure).
Week 2
De fasen in het strafprocesrecht
1. Vooronderzoek, bestaat uit:
- opsporingsonderzoek en;
- onderzoek door Rechter-commissaris.
Tussen deze fasen wordt er beslist of (verder) wordt vervolgd.
2. Onderzoek ter terechtzitting
3. Beraadslaging en uitspraak
Rechter-commissaris (boek 2 titel II en titel III Sv) taken
Incidentele betrokkenheid bij opsporingsonderzoek:
- toezicht/waarborg (art. 170 lid 2 Sv) → toezicht op voortgang en rechtmatigheid van
het opsporingsonderzoek. Bijvoorbeeld bij het tappen van telefoon “ingrijpende
bevoegdheden”, hierbij moet de RC toestemming geven aan de politie (OM) om
bepaalde opsporingsmethoden in te zetten.
Onderzoek door de RC (bijv. horen van verdachten!)
- Op vordering van OvJ (art. 181 lid 1 Sv)
- Op verzoek van verdachte (art. 182 lid 1 Sv)
- Ambtshalve (art. 182 lid 7 Sv)
Waken over voortgang opsporingsonderzoek (art. 180 lid 1 Sv)
- Het is belangrijk dat het onderzoek niet eindeloos voortduurt (art. 50 lid 3, 167 lid 1,
242 Sv).
- RC waakt en maakt er eventueel een eind aan onderzoek (art. 180 lid 1 en lid 2, art.
36 Sv).
- Tevens heeft de verdachte recht op een berechting binnen een redelijke termijn (art,
6 EVRM).
, - De rechter-commissaris mag niet deelnemen aan de berechting o.g.v. art. 268 lid 2
Sv.
De RC in het voorbereidend onderzoek wordt ingezet als extra waarborg van bepaalde
bevoegdheden (bv. Telefoontap). Hij kan ook onderzoek verrichten op bijvoorbeeld verzoek
van verdachte, tegenonderzoek (contraonderzoek). De RC wordt vaak ingezet voor
getuigenonderzoek, omdat het niet verplicht is om bij de politie te getuigen en bij de RC wel.
Opsporingsbevoegdheden
Opsporingsbevoegdheden die een meer dan geringe inbreuk maken op grondrechten (of een
risico vormen voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing) behoeven een
specifieke wettelijke grondslag.
- Traditionele dwangmiddelen: fouilleren, aanhouden etc.
- Bijzondere opsporingsbevoegdheden: vanaf art. 126 Sv, stiekeme dwangmiddelen.
Bijzondere opsporingsbevoegdheden
BOB’s zijn op het nemen van strafvorderlijke beslissingen gerichte activiteiten ondernomen
n.a.v.:
1. Het redelijk vermoeden dat een strafbaar feit is begaan
2. Het redelijk vermoeden dat in georganiseerd verband ernstige misdrijven worden beraamd
of gepleegd
3. Aanwijzingen voor een terroristisch misdrijf
Het redelijke vermoeden bij een verdachte ontstaat door feiten en omstandigheden. De
politie mag niet aan opsporing doen als er sprake is van alleen een verdachte, er moet ook
een redelijk vermoeden zijn. Bij domein 2 en 3 is er sprake van bijzondere
opsporingsbevoegdheden, daar gaat het niet altijd om een verdachte.
Domein 1
Dit is het klassieke domein, het gaat om een strafbaar feit dat is BEGAAN. Het gaat ook om
het voorbereiden van een misdrijf, want dat is ook strafbaar. Het moet gaan om een misdrijf,
geen overtreding! Tevens moet het misdrijf al zijn gepleegd, als blijkt dat het niet is gepleegd
wordt de persoon vrijgesproken. Het moet gaan om een redelijk vermoeden!
Domein 2
Hierbij hoeft misdrijf nog niet zijn gepleegd, het kan wel. In domein 2 worden bijv.
Motorbende getapt, ze zijn dan nog geen verdachte. Het gaat er dan om dat een misdrijf
wordt beraamd. Als het delict wel is gepleegd, dan is de lijn moeilijk te trekken, je moet
daarbij duidelijk motiveren.
Redelijk vermoeden: Het stoelt op min of meer objectieve, ook voor derden waarneembare
feiten en omstandigheden
Verdenking misdrijf (domein 1) Titel IVA en VA
Georganiseerd verband (domein 2) Titel V en VA
Terroristisch misdrijf (domein 3) Titel VB en VC
Lok-auto: Bij uitlokking hanteert de rechter het Tallon- criterium. De verdachte mag niet tot
andere handelingen zijn gebracht dan waar zijn opzet van tevoren op is gericht. Het
lokmiddel mag niet afwijken van de plaatselijke situatie, dan maakt de politie de dief en is er
sprake van uitlokking. Als er een fiets is gezet met en ander doel, bijvoorbeeld DNA, is er
sprake van een vormverzuim.
Dwangmiddelen: verschillende bevoegdheden ter opsporing die ook tegen de wil van de
burger kunnen worden ingezet. Verzet is strafbaar, art. 130 Sr.