ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
BABY’S (geboorte tot twee jaar)
FYSIEKE (LICHAMELIJKE) ONTWIKKELING
De gemiddelde pasgeboren baby weegt een kleine drieënhalve kilo en is een centimeter of vijftig
lang. De eerste twee jaar van zijn leven groeit een mens razendsnel. De groei van baby’s loopt in de
pas met hun gewichtstoename. Er liggen 4 principes ten grondslag aan de menselijke groei. Deze
principes vormen een verklaring voor de patronen aan de hand waarvan onze groei zich voltrekt:
- Het cefalocaudale principe gaat over de richting van de groei. Volgens dit principe volgt de
groei een patroon dat begint met het hoofd en de bovenste lichaamsdelen en zich
vervolgens uitstrekt naar de rest van het lichaam.
- Volgens het proximodistale principe voltrekt onze ontwikkeling zich vanuit het centrum van
ons lichaam naar buiten toe.
- Volgens het principe van hiërarchische integratie ontwikkelen eenvoudige vaardigheden zich
doorgaans afzonderlijk en onafhankelijk van elkaar. Een voorwerp met de hand vastgrijpen is
bijvoorbeeld pas uitvoerbaar als het kind heeft geleerd hoe het de bewegingen van de
individuele vingers moet beheersen en integreren.
- Het principe van onafhankelijkheid van systemen geeft aan dat verschillende
lichaamssystemen een verschillend groeitempo kennen.
Bij de geboorte van de baby ontstaan er heel erg veel neuronen. Er worden superveel verbindingen
gelegd waardoor het netwerk van neuronen steeds complexer wordt. Daarnaast ontstaan er ons hele
leven lang nieuwe synapsen als gevolg van onze veranderende ervaringen. Als de baby ervaringen
opdoet die sommige zenuwverbindingen niet stimuleren dan worden deze gesnoeid. Dit heet het
snoeien van synapsen. Na de geboorte blijft het aantal neuronen toenemen. Ze krijgen steeds meer
dendrieten en worden hun axonen bedekt met myeline.
De neuronen groeperen tijdens de groei. Sommige neuronen verplaatsen zich naar de hersenschors,
terwijl andere op subcorticale niveaus (onder de hersenschors) terechtkomen. Na 3 à 4 maanden is
er een snelle groei in de gebieden die we de auditieve hersenschors en visuele hersenschors
noemen. Deze groei correspondeert met de snelle toename in auditieve en visuele vaardigheden.
De ontwikkeling van de hersenen, die zich voor een groot deel automatisch voltrekt als gevolg van
genetische bepaalde patronen, is ook zeer gevoelig voor omgevingsinvloeden. Plasticiteit is een
belangrijk kenmerk van de hersenen, de mate waarin een zich ontwikkelend gedragspatroon of
fysieke structuur veranderbaar is.
Een gevoelige periode is een afgebakende tijdspanne, meestal vroeg in het leven, waarin mensen
extra gevoelig zijn voor omgevingsinvloeden en sterk ontvankelijk zijn voor het leren van specifieke
vaardigheden.
FUNDAMENTELE REFLEXEN BIJ BABY’S
REFLEX LEEFTIJD VAN OMSCHRIJVING MOGELIJKE FUNCTIE
VERDWIJNEN
Zoekreflex 3 weken Neiging om het hoofd in de richting te draaien Inname van voedsel
van dingen die de wang raken.
Stapreflex 2 maanden Beweging van de benen wanneer de baby Voorbereiding op
rechtop wordt gehouden en zijn voeten de onafhankelijk
grond raken. voortbewegen
,Zwemreflex 4-6 maanden Neiging om zwembewegingen te maken met de Vermijding van gevaar
armen en de benen als de baby met zijn gezicht
naar beneden in water ligt.
Moro-reflex 6 maanden Als de ondersteuning voor de nek en het hoofd Bescherming tegen vallen
plotseling verdwijnt, spreiden de armen zich en
lijken ze zich vervolgens ergens aan vast te
willen klampen.
Babinski-reflex 8-12 maanden Spreiden van de tenen in reactie op een Onbekend
aanraking van de buitenkant van de voet.
Schrikreflex Blijft in andere Armen en vingers spreiden en rug overstrekken Bescherming
vorm in reactie op een plotseling geluid.
Knipperreflex Blijft De ogen snel sluiten en openen bij blootstelling Bescherming van het
aan direct licht. netvlies
Zuigreflex Blijft Neiging om te zuigen aan dingen die de lippen Inname van voedsel
raken.
Kokhalsreflex Blijft De keel vrijmaken. Voorkomen van stikken
MIJLPALEN IN DE FIJNE MOTORIEK
Gemiddelde leeftijd (in maanden) Vaardigheid
3 Opent hand duidelijk
3,5 Grijpt rammelaar
8,5 Grijpt met duim en wijsvinger
11 Houdt potlood op de juiste manier vast
14 Bouwt toren van twee blokken
16 Plaatst stokjes in gaatjes
24 Imiteert lijnen op papier
33 Kopieert cirkel
MIJLPALEN IN DE MOTORISCHE ONTWIKKELING
Gemiddelde leeftijd (in maanden) Vaardigheid
3,2 Omrollen
3,3 Een rammelaar vastpakken
5,9 Zitten zonder ondersteuning
7,2 Staan met houvast
8,2 Grijpen met duim en wijsvinger
11,5 Goed zelfstandig staan
12,3 Loslopen
14,8 Een toren bouwen van twee blokken
16 Plaatst stokjes in gaatjes
16,6 Traplopen
23,8 Springen op de plaats
33 Een cirkel natekenen
Esther Thelen benadrukte de samenhang in de ontwikkeling en formuleerde een dynamische
systeemtheorie als verklaring voor de ontwikkeling en coördinatie van motorische vaardigheden. Dit
is een theorie die de ontwikkeling van een kind ziet als een dynamisch systeem; alles ontwikkelt zich
tegelijk en hangt nauw samen met de ervaringen die het kind opdoet. Deze theorie kan ook de
individuele verschillen tussen kinderen in de ontwikkeling van motorische vaardigheden helpen
verklaren. Verschillende kinderen doen immers verschillende ervaringen op.
, De Bayley Scales of Infant Development (BSID-III-NL) is een instrument om de ontwikkeling van
kinderen vanaf 16 dagen tot en met 42 maanden en 15 dagen in kaart te brengen.
VOORBEELDEN UIT DE BAYLEY SCALES OF INFANT DEVELOPMENT (BSID-III-NL)
LEEFTIJD WAAROP 90 PROCENT VAN DE VOORBEELDITEMS GROVE VOORBEELDITEMS FIJNE MOTORIEK
KINDEREN DEZE VAARDIGHEID HEEFT MOTORIEK
BEHAALD
6 weken Hoofdcontrole rechtop, 3 Volgt met ogen bewegend persoon
seconden
6 maanden Zit met hulp, kort Grijpt bengelend ring
12 maanden Maakt loopbewegingen Slaat pagina’s van een boek om
17-19 maanden Staat los Tekent spontaan
23-25 maanden Rent gecoördineerd Doet tien graanringetjes in flesje (in 60
seconden)
38-42 maanden Loopt trap af, beide voeten op Imiteert streep, cirkel (tekent na)
elke traptrede, alleen
De baby reageert op licht en er is ook beperkte kleurperceptie. Een pasgeborene ziet slechts scherp
op circa twintig à dertig centimeter afstand. Het binoculaire gezichtsvermogen, het vermogen om de
beelden van beide ogen te combineren zodat we diepte en beweging kunnen onderscheiden,
ontstaat rond de veertiende week. Als ze kunnen zien, kijken ze altijd liever naar stimuli met
patronen dan naar eenvoudigere stimuli.
Baby’s zijn na hun geboorte gevoeliger voor lage en hoge frequenties. Aan de andere kant zijn baby’s
aanvankelijk minder gevoelig voor midden frequenties. Met behulp van geluidslokalisatie kunnen zij
bijvoorbeeld bepalen uit welke richting een geluid komt. Met zes maanden kunnen zij de verandering
van één noot in een melodie met zes tonen gewaarworden. Ook reageren ze op veranderingen in
toonaard. Kortom, ze luisteren met een scherp oor naar de melodieën van slaapliedjes die hun
ouders voor hen zingen. Nog belangrijker is het feit dat jonge baby’s de subtiele verschillen kunnen
horen die nodig zijn om later in hun leven hun moedertaal te begrijpen.
Al na een maand kunnen baby’s onderscheid maken tussen twee op elkaar lijkende geluiden. Nog
intrigerender is dat baby’s bepaalde verschillen tussen talen kunnen onderscheiden. Tegen de tijd
dat ze vierenhalve maand zijn, kunnen ze hun eigen naam onderscheiden van woorden die daarop
lijken. Met vijf maanden kunnen ze het verschil horen tussen Nederlandse en Spaanse passages, zelfs
als die qua ritme, aantal lettergrepen en voordrachtsnelheid sterk op elkaar lijken. Ook kunnen
baby’s verschillende mensen van elkaar onderscheiden op basis van hun stem.
Reacties op pijn lijken sterker te worden naarmate het kind ouder wordt. De tastzin is een van de
meest geavanceerde zintuigen bij een pasgeboren baby. 32 weken na de conceptie blijkt het hele
lichaam al gevoelig voor aanrakingen. Met zes maanden steken baby’s bijna alles wat ze in hun hand
hebben in hun mond.
COGNITIEVE ONTWIKKELING
De overgang van het ene stadium naar het andere stadium vindt plaats wanneer een kind het juiste
niveau van fysieke rijping heeft bereikt én is blootgesteld aan relevante ervaringen. Piaget geloofde
dat mentale structuren, die hij schema’s noemde, de fundamentele bouwstenen zijn van de manier
waarop wij de wereld zien. Piaget meende dat adaptie ten grondslag ligt aan de groei van schema’s.
Adaptatie is de neiging van iemand om zich aan te passen aan zijn omgeving. Assimilatie is het proces
waarbij mensen een nieuwe ervaring interpreteren aan de hand van hun huidige cognitieve
, ontwikkelingsstadium en denkwijze. Accommodatie is het proces waarbij bestaande manieren van
denken of doen veranderen in reactie op nieuwe stimuli of gebeurtenissen.
PIAGETS ZES SUBSTADIA VAN HET SENSOMOTORISCHE STADIUM
SUBSTADIUM LEEFTIJD OMSCHRIJVING VOORBEELD
Substadium 1: 0-1 maand De verschillende reflexen die bepalend zijn De zuigreflex maakt dat de baby op alles
eenvoudige voor de interacties met de wereld vormen zuigt wat zijn lippen raakt.
reflexen de kern van het cognitieve leven.
Substadium 2: 1-4 maanden Baby’s gaan acties die zij eerder Een baby grijpt een object en zuigt er
eerste afzonderlijk uitvoerden, combineren tot tegelijkertijd aan, of hij staart naar een
gewoonten en geïntegreerde activiteiten. object terwijl hij het aanraakt.
primaire
circulaire
reacties
Substadium 3: 4-8 maanden Baby’s verleggen hun cognitieve horizon Een kind dat herhaaldelijk een rammelaar
secundaire naar de wereld buiten zichzelf en beginnen in zijn wieg oppakt en die op
circulaire in te spelen op hun omgeving. verschillende manieren schudt om te zien
reacties hoe het geluid verandert, toont aan dat
hij zijn cognitieve schema met betrekking
tot het schudden van rammelaars kan
wijzigen.
Substadium 4: 8-12 maanden Kinderen gaan gebeurtenissen bewuster Een baby duwt een speeltje weg om een
coördinatie van tot stand brengen en combineren ander speeltje te kunnen pakken dat daar
secundaire verschillende schema’s tot één handeling. gedeeltelijk zichtbaar onder ligt.
circulaire Hier ontwikkelt zich ook de
reacties objectpermanentie.
Substadium 5: 12-18 Kinderen ontwikkelen wat Piaget Een kind laat herhaaldelijk een speeltje
tertiaire maanden beschouwt als de intentionele variatie van vallen vanuit verschillende posities en
circulaire acties die gewenste resultaten opleveren. kijkt steeds aandachtig hoe het valt.
reacties Kinderen herhalen niet alleen prettige
activiteiten zoals in substadium 4, maar
lijken mini-experimenten uit te voeren om
te ontdekken wat de gevolgen zijn.
Substadium 6: 18-24 De belangrijkste verandering in substadium Een kind kan een onzichtbaar traject van
het begin van maanden 6 is het vermogen tot mentale een object volgen. Als een bal
denken representatie of symbolisch denken. bijvoorbeeld onder een meubelstuk rolt,
Volgens Piaget kunnen kinderen vanaf dit kan het beredeneren waar die aan de
stadium bedenken waar onzichtbare andere kant weer zal verschijnen.
objecten zouden kunnen zijn.
Uit latere onderzoeken blijkt dat de overgang van het ene naar het andere stadium nog minder
abrupt verloopt dan Piagets theorie suggereert. De ontwikkelingsonderzoeker Robert Siegler
beweert dat cognitieve ontwikkeling in ‘golven’ plaatsvindt i.p.v. stadia. Het werk van Piaget lijkt
meer van toepassing op kinderen uit westerse culturen dan op kinderen uit niet-westerse culturen.
Informatieverwerking bestaat uit codering (aanvankelijke opname van informatie), opslag
(informatie wordt bewaard voor toekomstig gebruik), ophalen (ophalen van opgeslagen informatie).
Soms gebeurt dit automatisch en soms is er concentratie voor nodig. Automatisering verwijst naar de
mate waarin een activiteit aandacht vereist. Kinderen van een jaar of 5 coderen bijvoorbeeld
automatisch informatie in termen van frequentie. Verder ontwikkelen baby’s en kinderen, zonder dat
ze zich daar bewust van zijn, een besef van hoe vaak ze verschillende stimuli tegelijk aantreffen. Zo