Samenvatting taal – basiskennis taalonderwijs- Henk Huizinga en Rolf Robbe – 2020 3 e druk.
Hoofdstuk 2 – taalonderwijs en taal
Redenen voor geven van taalonderwijs:
Schriftelijke taalvaardigheid= lezen en schrijven
Niet alle kinderen kunnen zich zelfstandig een bepaald niveau van taalvaardigheid eigen maken.
Op school leer je een ander soort taalgebruik dan in het dagelijks leven= grammatica en ABN
Bepaalde taalvormen leer je alleen met behulp van het taalonderwijs.
Als je kinderen plezier in het lezen van boeken wilt bijbrengen dan moet je daar apart aandacht aan
besteden.
Kerndoelen taalonderwijs (12):
Mondeling onderwijs
Schriftelijk onderwijs
Taalbeschouwing, waaronder strategieën
Verdeling van deze kerndoelen in taalmethoden:
Mondelinge taalvaardigheid= spreken en luisteren
Woordenschat=betekenis en strategieën
Beginnende geletterdheid = schriftelijke taal bergrijpen en gebruiken, aanvankelijk lezen
Voortgezet technisch lezen=ontcijferen en leesstrategieën (tempo lezen, AVI)
Begrijpend lezen
Stellen= schrijven, regels en kenmerken van teksten
Jeugdliteratuur= genres en smaak ontdekken, soorten teksten herkennen
Taalbeschouwing= reflecteren, kenmerken ontdekken regels, zinnen woorden etc, traditionele
grammatica= ontleden en benoemen (soms onderverdeeld in taalbeschouwing en grammatica)
Spelling= goed spellen, en spellingsregels toepassen
Functies van taal:
De communicatieve of sociale taalfunctie: zelfhandhaving, zelfsturing, sturing van anderen,
structurering van het gesprek.
De conceptualiserende of cognitieve functie: rapporteren, redeneren, projecteren.
De expressieve functie= je uiten
De communicatieve competentie: *laatste 2 zijn pragmatische competenties
De grammaticale competentie (linguïstische competentie)= grammatica
Tekstuele competentie: o.a. weten hoe een geschreven of gesproken tekst eindigt/begint
Strategische competentie=strategieën kennen en gebruiken
Functionele competentie= taalgebruik kunnen aanpassen per situatie
Niveaus van taal: *taal is een recursief systeem doordat elk onderdeel weer een ander onderdeel kan bevatten.
Fonologisch= uitspraak
Morfologisch= opbouw van woorden
Syntactisch= volgorde van woorden
Semantisch= betekenis
Pragmatisch= gebruik
Orthografisch= spelling
, Hoofdstuk 3- mondelinge taalvaardigheid
Taalverwerving:
Theorieën over taalverwerving zijn:
Behaviorisme(nurture) : taal leren door imitatie en positievie feedback en herhaling.
Creatieve constructietheorie(mentalisme/nativisme): aangeboren taalvermogen
Interactionele benadering : ook aangeboren, interactie is belangrijk, aanpassen naar niveau,
nature/nurture.
1e taalverwerving bestaat uit 2 perioden:
Prelinguale periode (0-1 jaar): taal door huilen, vocaliseren, vocaal spel, brabbelen.
Linguale (talige) periode:
1) De vroeglinguale periode ( 1 - 2,5 jaar): 1 en 2 woordzinnen en meer-woordzinnen.
2) De differentiatiefase (2,5 – 5 jaar): meer goed gebruik, oefenen met morfologie (opbouw) ,
overgeneraliseren: taalregels ten onrechte toepassen, neologismen: nieuwe niet-bestaande woorden
bedenken.
3) De voltooiingsfase (5-9 jaar): moeite met sterkte werkwoorden, langere zinnen. In gebruik wel sterk.
2e taalverwerving:
Simultane tweetaligheid: 2 talen tegelijk leren.
Successieve tweetaligheid: 2e taal leren na 1e taal te hebben geleerd.
Interferentiefouten: fouten die ontstaan door verschil 1e en 2e taal.
Spreekstrategieën:
Oriënteren op het spreekdoel: wat wil ik overbrengen
Oriënteren op het onderwerp en inzetten van eigen kennis
Oriënteren op het soort spreektaal: hoe wil ik wat vertellen?
Oriënteren op het publiek of de gesprekspartners
Reflecteren op de spreektaak: komt de informatie over?
Monitoren van de spreektaak: ben ik duidelijk genoeg?
Evalueren van de spreektaak
Luisterstrategieën en doelen gekoppeld:
Globaal luisteren: Een bepaald gevoel willen ondergaan
Intensief luisteren: Iets te weten willen komen, kennis opdoen
Kritisch luisteren: Zich een mening willen vormen
Gericht luisteren: een bepaalde handeling willen uitvoeren
Spreekdoelen:
Informeren
Amuseren
Instrueren
Overtuigen
Gespreksoorten:
Monoloog: 1 spreker actief
Dialoog: 2 personen spreken en luisteren afwisselend
Groepsgesprek
Hoofdstuk 4- woordenschat