Methods and instruments in
cognitive and affective
neuroscience
Sociale psychologie is de wetenschappelijke studie van hoe gedachten, gevoelens en gedragingen van
een persoon worden beïnvloed door feitelijke, ingebeelde of geïmpliceerde aanwezigheid van
anderen. Persoonlijkheidspsychologie is de wetenschappelijke studie van hoe interpersoonlijke
aspecten van een individu de gedachten, gevoelens en gedrag beïnvloedt.
Persoonlijkheidspsychologie kijkt eerder vanuit het individu in plaats van de (sociale) situatie. Veel
studies combineren het en onderzoeken hoe individuen met verschillende
persoonlijkheidskenmerken op verschillende manieren reageren op specifieke sociale situaties. De
laatste jaren is er enorm veel interesse in het begrijpen van neurobiologische substraten en
onderzocht met sociale- en persoonlijkheid neuroscience.
Cognitieve en affectieve neuroscience omvat psychologie, biologie en neuroscience. Het is de studie
van biologische substraten die onderliggend zijn aan cognitie en gedrag, met een specifieke focus op
de neurale substraten van mentale processen. Cognitieve en affectieve neuroscience onderzoekt hoe
psychologische/cognitieve functies door de hersenen worden geproduceerd.
De hersenen worden beïnvloedt door genen, hormonen en de omgeving. Parameters van biologische
substraten onderliggend aan gedrag zijn bv. hersenactiviteit, hormonen, genen en aandacht. De
methoden om deze parameters te meten komen aanbod.
Geschiedenis van de sociale neuroscience
Er is tegenwoordig bewijs voor beide theorieën.
● Theorie van lokalisatie van de functies (frenologie)
Franz Josef Gall introduceerde het idee dat verschillende gebieden in het brein verschillende
functies hebben. Bij cognitie is een groot deel van het brein betrokken en dus geen sprake
van lokalisatie. De theorie houdt geen rekening met de adaptieve “parallelle” aard van de
hersenfuncties. Het vermogen om inkomende stimuli van verschillende kwaliteit gelijktijdig
te verwerken.
o Somatotopische representatie
Een bepaald deel van het lichaam correspondeert met een specifiek deel van het
CNS.
o De laesie methode
De methode wordt nog steeds gebruikt in onderzoek. Specifieke delen van het brein
die zijn beschadigd hebben effect op mentale functies van de patiënt. Het gedrag en
functioneren van de patiënt veranderd. Bv. Phineas Gage.
o Functionele netwerken
● Theorie van ‘mass action’ en ‘multipotentiality’
Karl Lashley introduceerde het idee dat ieder deel van het brein meerdere functies heeft. De
hoeveelheid beschadigd hersenweefsel beïnvloed daaropvolgend gedrag.
,Brain-behaviour-model
● Top-down benadering
Gedragsdiagnoses door onderliggende disfuncties in het brein en de cognitie en genetische
aanleg.
● Bottom-up benadering
Genetische diagnoses die leiden tot disfuncties in het brein en de cognitie en
gedragsstoornissen.
Het begrijpen van de relatie tussen hersenen en gedrag door het bestuderen van patiënten met
hersenbeschadiging of psychiatrische populaties. Dit om te begrijpen hoe neurale tekorten zich
verhouden tot gedragsfuncties en stoornissen en begrijpen hoe gedragsstoornissen gerelateerd zijn
aan andere gedragsstoornissen.
Ethiek
Onderzoekers moeten op een ethische manier onderzoek doen om de kwetsbaarheid en autonomie
van participanten te beschermen. Onderzoekers moeten hiervoor een aantal ethische overwegingen
maken. De APA richtlijnen moeten worden gevolgd en ethische toestemming van een institutie of
medische commissie is verplicht. Om ethische toestemming te krijgen, moet er een protocol worden
gemaakt. Het protocol moet bestaan uit een introductie, doelstellingen, onderzoeksdesign (bv.
longitudinaal of experimenteel), populatie, behandeling van de proefpersoon, onderzocht product,
methoden (bv. welke test), veiligheidsprotocol, statistische analyses, ethische overwegingen,
administratieve aspecten (bv. bewaren van data), monitoren, publicatie en gestructureerde risico
analyse.
Daarnaast is er een wet medisch-wetenschappelijk onderzoek. In medisch-wetenschappelijk
onderzoeken worden participanten onderworpen aan een procedure en/of opgedragen op een
bepaalde manier te handelen.
Er zijn voor- en nadelen voor onderzoek in zuigelingen/jonge kinderen. Het is namelijk essentieel om
veilige medicijnen of de dosering van medicijnen te vinden voor pasgeborenen/zuigelingen/jonge
kinderen. Daarnaast is het een periode met de meeste dramatische veranderingen waardoor er
onderzoek gedaan kan worden naar bv. aangeboren vs. aangeleerd gedrag. Onderzoek in
zuigelingen/jonge kinderen heeft voordelen voor alle kinderen. Een nadeel is dat
pasgeborenen/zuigelingen geen toestemming kunnen geven voor het onderzoek. Onderzoek in
kinderen mag alleen gedaan worden wanneer vergelijkbaar onderzoek bij volwassenen geen
antwoord kan geven op dezelfde vraag. Daarnaast moet er voor onderzoek in kinderen schriftelijke
toestemming worden verkregen van een kind, ouder of voogd en moet het onderzoek goedgekeurd
worden door een ethische commissie.
Belangrijke kwesties om te overwegen in het ontwerpen van een onderzoek met patiënten.
Er moet rekening gehouden worden met de volgende kwesties in het onderzoeksdesign:
● Categorisatie
Het meten of een participant thuishoort in een bepaalde populatie, zodat er verschil is in de
patiënt en controle groep. Dit kan gemeten worden door bv. een diagnose met de DSM.
● Geschiktheid
Het vermogen van de patiënten, bv. de verbale mogelijkheden. Het vermogen is bv.
noodzakelijk voor het bepalen van de manier van instructie geven en het meetinstrument.
De populatie kan gemakkelijk moe worden, als de metingen veel tijd in beslag nemen en er
veel speciale taken worden gemeten.
, ● Comorbiditeit
Het identificeren en evalueren van mogelijk verstorende effecten op de uitkomsten. Bij het
onderzoeken naar een populatie met specifieke neurale beperkingen, kan het zijn dat
bepaalde aandoeningen samen voorkomen met andere aandoeningen en/of medicatie. De
comorbide aandoeningen en/of medicatie kunnen invloed hebben op de onderliggende
neurale beperkingen.
● Beschikbaarheid
Het aantal beschikbare potentiele patiënten. Populaties waar veel onderzoek naar gedaan
wordt, kan ervoor zorgen dat de populatie overweldigd wordt door het aantal verzoeken om
deel te nemen.
● Controle
Het controleren of de tekorten specifiek zijn voor de populatie. Het controleren of de
tekorten specifiek zijn voor de specifieke sociale en persoonlijke processen en niet vanwege
een andere disfunctie of stoornis. Om te testen of de tekorten van patiënten specifiek zijn
voor de sociale en persoonlijke processen kan er gebruik worden gemaakt van een controle
taak. In patiënten studies kan vaak geen gebruik worden gemaakt van willekeurige
toewijzing. De patiënten worden vaak door de verwijzing van een clinicus toegewezen aan
een populatie.
Belangrijke kwesties om te overwegen in het ontwerpen van een onderzoek in de pediatrische
populatie
● Ontvankelijker voor het gebruik van digitale tools
● Leesvaardigheid
● Intrinsieke versus extrinsieke motivatie
Type neuropsychologische beoordeling
● Observaties
● Interviews
● Testen (cognitieve paradigma’s)
Cognitieve paradigma’s kunnen worden gebruikt voor verschillende soorten beoordelingen
en met verschillende soorten hulpmiddelen. Er zijn zowel voor- als nadelen voor het gebruik
van cognitieve paradigma’s in vergelijking met het gebruik van andere soorten
beoordelingen.
o Vragenlijsten
Er moeten enkele overwegingen gemaakt worden, zoals wie de informant is en of de
informant objectief is, of er gebruik wordt gemaakt van een digitaal of handmatig
format, of de instructies duidelijk zijn, of de vragen en antwoorden duidelijk zijn.
Bv. Achenbach System of Empirically Based Assessment (ASEBA): CBCL, TRF, YRF
o Papier-en-pen-taken
Er moeten enkele overwegingen gemaakt worden, zoals de leeftijd en fijne
motorontwikkeling van de participant, of de instructies duidelijk zijn, wat de volgorde
van testen wordt.
Bv. WPPSI-VI
o Computer taken
Er moeten enkele overwegingen gemaakt worden, zoals wat is de manier van
instructie geven, op welke wijze de stimulus wordt gepresenteerd, welke software er
gebruikt wordt.
Bv. Minnesota Executive Function Scale