CRUX 1: Stofwisseling
Doelstelling 1: absorptie in het maagdarmkanaal
Koolhydraten
Nadat oligosachariden zijn afgebroken tot monosachariden kunnen ze zich verplaatsen van het
lumen van de dunne darm naar de enterocyten. Dit gebeurt met behulp van transporters aan het
apicale membraan: de brush border.
Glucose en galactose worden getransporteerd via natrium-gekoppelde transporter: SGLT1. Deze
transporteert alleen hexoses in een D-configuratie en met een pyranose ring. SGLT1 is een
symporter: Na+ en glucose/galactose gaan in dezelfde richting. De energie wordt geleveerd door
een Na-K-pomp in het basolaterale membraan, deze pomp transporteert 3 Na+ ionen de enterocyt
uit en 2 K+ ionen de enterocyt. Door de gedaalde natrium gradiënt in de enterocyten kan SGLT1
deze afname weer verhogen. Via SGLT1 kunnen de monosachariden de enterocyten in, waar de
glucose gradiënt hoger is dan in het lumen.
Daarnaast bevat het apicale membraan ook de GLUT5
transporter, vooral aanwezig in het jejunum, wat zorgt
voor de gefaciliteerde diffusie van fructose.
In het basolaterale membraan bevinden zich
GLUT2 transporters die zorgen dat de
monosacchariden de cel uit gaan. Dit is net als bij
GLUT5 mogelijk door een concentratieverschil.
Eiwitten
Peptiden kunnen op verschillende manieren worden opgenomen: als losse aminozuren of
oligopeptides. Oligopeptide opname vindt plaats door H+/oligopeptide co-transporter (PepT1).
Losse aminozuren worden opgenomen door verschillende transporters: het dominante systeem B0
is afhankelijk van natrium en B0+ welke onafhankelijk is van natrium en minder specifiek.
Om uit de enterocyten in het bloed terecht te komen gaan aminozuren via natrium afhankelijke
en onafhankelijke transporters. Via deze kanaaltjes kunnen ze zowel in als eruit gaan.
Peptide ketens die niet in de enterocyt worden afgebroken gaan via transcytose aan de
basolaterale kant weer uit de enterocyt via blaasjes.
Vetten
Alleen glycerol, vetzuren, monoglyceride
(monoacylglycerol), cholesterol en lysofosfolipiden
kunnen het membraan van de enterocyt passeren.
Zonder pancreasenzymen zouden we onze vetten
dus nauwelijks kunnen opnemen.
Veel van de vetten kunnen middels passieve diffusie
het membraan van de enterocyt passeren. Langere
vetzuren en cholesterol hebben een transporteiwit
nodig dat membraanpassage mogelijk maakt.
De vetachtige stoffen passeren het membraan van de
enterocyt aan de apicale zijde (aan de kant van de
darmholte).
De enterocyt geeft de vetten af aan bloedvaten en lymfevaten.
,Alcohol
Alcohol (ethanol) is voor de mens een lichaamsvreemde stof (xenobioticum). Toch kunnen
aanzienlijke hoeveelheden alcohol door ons lichaam worden opgenomen en gemetaboliseerd.
De hierbij betrokken enzymen zijn alcoholdehydrogenase en acetaldehyde dehydrogenase en
hebben een geringe substraatspecificiteit. Ze zijn ook betrokken bij het metaboliseren van andere,
zowel lichaamseigen als lichaamsvreemde stoffen, die vaak maar in kleine hoeveelheden
voorkomen. Bij dagelijks excessief gebruik van alcohol (alcoholisme) wordt het microsomale
cytochroom P450 enzymsysteem (CYP450) geïnduceerd, waardoor een belangrijk deel van de
alcohol nu door deze enzymen wordt afgebroken. Inductie van dit CYP systeem heeft gevolgen
voor het gebruik van tal van geneesmiddelen. Het CYP450 systeem is één van de belangrijke
systemen bij de omzetting (biotransformatie) van farmaca. Wanneer de capaciteit van dit systeem
verhoogd is door alcohol-inductie kan dit, zeker in afwezigheid van alcohol op het tijdstip van
inname, de werkzame concentratie van een geneesmiddel sterk verlagen; dan is er sprake van
inhibitie door alcohol.
Doelstelling 2: digestie en verwerking in het maagdarmkanaal
Koolhydraten
Koolhydraten moeten gehydrolyseerd worden tot monomeren voordat ze kunnen worden
opgenomen in de dunne darm. Sommige polymeren zijn niet verteerbaar en kunnen niet worden
opgenomen, dit zijn vezels.
Intraluminale hydrolase zet zetmeer (polymeer) om in oligosaccharide, dit wordt gekatalyseerd
door speeksel- en pancreatische enzymen: amylases. Acinaire cellen van zowel speekselklieren
als de pancreas synthetiseren alfa-amylase en scheiden dit uit.
Speeksel alfa-amylase in de mond zorgt voor de eerste stap van het verteren. Dit enzym
wordt geïnactiveerd door maagzuur.
Pancreas alfa-amylase zorgt voor het verteren van koolhydraten in het lumen van de
dunne darm. Cholecystokinine (CCK) stimuleert de secretie van dit enzym door de acinaire
cellen in de pancreas. CCK is een neurotransmitter en een peptidehormoon en wordt
afgegeven door het duodenum of het jejunum.
Beide alfa-enzymen zijn endoenzymen. Ze hydrolyseren alfa-1,4-bindingen in het polymeer. Deze
endoenzymen kunnen dit niet aan het terminale uiteinde doen maar ook niet tussen alfa-1,6-
bindingen en naastgelegen alfa-1,4-bindingen, waardoor er (nog) geen monosachariden ontstaan
die door de dunne darm kunnen worden opgenomen. De producten die wel ontstaan zijn: maltose,
maltotriose en alfa-dextrine.
De volgende stap is membraan vertering, hierbij worden oligosacchariden omgezet in
monosachariden. Dit wordt gekatalyseerd door brush border disacharidases.
De dunne darm heeft drie brush border eiwitten met oligosachariden activiteit: lactase, maltase en
sucrase iso-maltase Dit zijn membraan eiwitten met de katalytische kant naar de lumen van de
dunne darm gericht.
Lactase: splitst lactose in glucose en galactose.
Maltase en sucrase iso-maltase: binden allebei aan de terminale alfa 1,4-einde van maltose,
maltotriose en alfa dextrine. Maar ze hebben wel een allemaal nog een andere activiteit:
Maltase kan ook alfa 1,4 bindingen van lineare oligosacharides van maximaal 9 monomeren
verbreken. Daarentegen kan het sucrose en lactose niet splitsen.
Sucrase kan sucrose splitsen in glucose en fructose.
Iso-maltase kan als enige de alfa 1,6-bindingen van de dextrines verbreken.
De vertering van oligosacharides vindt vooral plaats in het duodenum en in kleine mate in het
jejunum en ileum.
,Illustratieve weergave van de digestie van koolhydraten
, Eiwitten
In de oropharynx vindt er mechanische digestie plaats door middel van kauwen waardoor er
contactoppervlakte vergroting ontstaat.
In de maag vindt er chemische digestie plaats door pepsine.
Maagsap wordt geproduceerd in het onderste deel van de maag. Zowel door het hormoon
gastrine als via het parasympatische systeem (n. vagus) wordt de maag geprikkeld om
maagzuur af te scheiden. Het hormoon gastrine komt uit de maagwand vrij als de maag wordt
gerekt. Als de pH lager wordt dan 2.5, wordt de afgifte van gastrine geremd.
Bij een lage pH wordt pepsinogeen omgezet in pepsine. Pepsine is een protease die eiwitten
hydrolyseert in peptide ketens of aminozuren. Door het zure milieu in de maag is er een optimum
pH (1.8 - 3.5) voor pepsine zodat deze optimaal kan functioneren. Verd,er vindt er in de maag
mechanische vertering plaats door het kneden waardoor het voedsel vermengd wordt met
maagsap. Verder dient de maag als een tijdelijke opslagplaats van de voedselbrij.
In de maag worden geen eiwitten geresorbeerd. Na de maag komt het voedsel in het duodenum
terecht waar vanuit de lever en galblaas pancreassappen worden toegevoegd. In het duodenum
komen de pancreasenzymen erbij, zoals trypsine. Trypsine breekt eiwitten af in kleinere ketens
van aminozuren en activeert verder ook andere pancreas enzymen, zoals chymotrypsine,
elastase en carboxypeptidase A en B.
Chymotrypsine en elastase zijn endopeptidases en knippen de eiwitketens in het midden door.
Carboxpepsidases A en B zijn exopeptidases die steeds een aminozuur afknippen van de keten
aan het carboxyl uiteinde.
Verder zijn er ook cytoplasmische peptidases die in de enterocyten zitten die peptideketens
afbreken in de lysosomen. De pancreas scheidt zijn sap uit onder invloed van hormonen uit de
darm: secretine en cholecystokinine. Deze hormonen worden afgegeven in het duodenum bij
een pH onder de 4,0.
Cholecystokinine zorgt daarnaast voor het samentrekken van de galblaas en zo tot het
aanvoeren van gal naar het duodenum. In de dunne darm gaat de vertering verder door waarbij de
peptidasen de eiwitten splitsen in aminozuren.
Vetten
Vetten worden verteerd in de mond, de maag en de dunne darm.
De vertering van vetten start al in de mondholte. Hier is linguaal lipase aanwezig. Dit enzym wordt
door klieren van de lingua (tong) geproduceerd. Het linguaal lipase zet triglyceriden om in
diacylglycerol en vetzuren. Linguaal lipase heeft een optimale werking bij een pH van 4.
De maag produceert maagzuur, waardoor de pH in de maag laag is. Omdat linguaal lipase een
goede werking heeft bij een lage pH, kan het enzym in de maag doorgaan met de afbraak van
triglyceriden. Maaglipase wordt door cellen van de maagwand geproduceerd. Maaglipase zet
triglyceriden om in diacylglycerol en vetzuren. Om te kunnen functioneren in de maag heeft
maaglipase een optimale werking in een zuur milieu, met een pH van rond de 4.
De pancreas (alvleesklier) produceert verschillende enzymen die de verschillende soorten vetten
kunnen afbreken. Hierbij ontstaan diverse afbraakproducten. De pancreas geeft deze enzymen af
aan het duodenum (de twaalfvingerige darm). Dit is het eerste gedeelte van de dunne darm.