College aantekeningen samengevoegd
College 1 – Inleiding orthopedagogiek
Orthopedagogisch werkveld/wereld erg breed, bv. vluchtelingen, jeugdprostitutie, daklozen, adhd,
kindermishandeling, etc.
Gemeenschappelijk: altijd sprake van een relatie tussen kind en een opvoeder (pedagogische relatie),
er is een probleem > opvoeding verloopt niet meer spontaan en vanzelfsprekend, opvoeders/
omgeving maken zich zorgen over de verdere ontwikkeling, behoefte aan hulp van buitenaf
Soorten opvoedproblemen:
- Primaire opvoedproblemen: Opvoeding is het enige probleem. Opvoeder slaagt er moeilijk in om
de pedagogische vraag van het kind in te schatten of er adequaat op te reageren.
- Secundaire opvoedproblemen: Handelingsverlegenheid is meer het gevolg van kenmerken van het
kind, ouder of context. Bv: handicap kind, depressie ouder, vluchtelingensituaties.
Orthopedagogiek = het kind de rechte kant op leiden, zo passend mogelijk opvoeden. Met name een
(be)handelingswetenschap. Je handelt op grond van grondige en systematische diagnostiek van
problemen en de context (vooral) en je zet na het in kaart brengen van de problemen interventies
(planmatig) in, en je gaat kijken naar het effect (evalueren). De wetenschappelijke studie: het
handelen in als problematisch omschreven opvoedsituaties.
Orthopedagogiek is erg gericht op de context waarin een kind zich bevindt (itt psychologie).
Model van Bronfenbrenner:
,Kind (microsysteem) voortdurend in interactie met meso, exo en macro-systeem.
Vaak verschillende visies binnen problematiek > hiervan op de hoogte zijn en eigen visie vormen
Kritiek op 1 en 2 eiige tweelingen > 1 eiige trekken meer naar elkaar toe en worden meer hetzelfde
behandeld > verklaring voor uitkomsten bepaalde onderzoeken (bv. voorkomen van adhd gedrag)
Monoculaire gen studies kunnen wel puur kijken naar genen.
Doelgroep 1: Emotionele- en gedragsproblemen (hf 1 handboek)
= Kinderen die zich zichtbaar ongewoon of abnormaal gedragen of die zichtbaar ongewone of
abnormale emoties vertonen (subjectief, wat is abnormaal?)
Onderscheid:
- Lichte tijdelijke reactieve problemen : reactie op veranderingen (bv. verhuizing/scheiding),
problemen in bepaalde settingen (bv. alleen bij bepaalde docent/school) of fase
problematiek (bv. pubertijd)
- Ernstige problemen: chronisch (langere tijd aan de gang), multiple (meerdere problemen bij
elkaar, bv. wonen in slechte buurt/armoede), lijden/impairment (kind functioneert niet meer
goed in dagelijks leven)
Dat wat een probleem is, is geen objectieve waarheid maar een sociaal construct: bepaald probleem
in een bepaalde tijd in een bepaalde cultuur (bv. klei eten?, is iets een stoornis?)
Aandachtspunten voordat je gedrag het probleem vh kind noemt:
- Ontwikkelingsperspectief : hoort het bij de ontwikkeling? (bv. driftbuien)
- Continuumgedachte: gaat om de intensiteit (ze hebben 10x per dag een driftbui, of zijn extreem
actief) (hoe ernstig/veel)
- De context: bv. dit kind is hyperactief, in die bepaalde context(en) (bv. wel bij de ene leerkracht
maar bij de andere niet)
- De informant: degene die het vaststelt/ waar je de informatie aan vraagt (bv. leerkracht/ouders),
informatie gekleurd door de situatie van diegene of persoonlijke eigenschappen (bv. goed met
drukke kinderen kunnen, zelf stress hebben, etc.) > scores uit vragenlijsten > de mening van degene
die het invult, hoe vaak is vaak/ hoe druk is druk?
Classificatie: in hokjes stoppen
Empirisch-statistisch classificatie systeem: bv. vragenlijst, ASEBA (CBCL, TRF, YSR > emotionele en
gedragsproblemen te classificeren)
DSM: alle psychiatrische stoornissen gedefinieerd, alleen beschreven (en ICD). > klinisch-
psychiatrisch classificatie systeem > in klinische praktijken, communicatie hulpverleners en
wetenschappers > door definities (wat hier autisme is, is daar ook autisme). In dit hokje past het
gedrag van dit kind.
8 syndroomschalen (na multivariate analyses) > CBCL, TRF en YSR, correleren heel minimaal >
verschillen nogal in hoe ze tegen dezelfde persoon/problematiek aankijken.
- Classificerende diagnostiek: binnen diagnostiek, kan je iets in een hokje plaatsen >
interviews, vrgl, DSM categorie.
, - Verklarende diagnostiek: waarom gedraagt een kind zich zo? (vermoeidheid, thuis situatie?)
> geeft handvaten voor behandeling (heb je het meeste aan)
- Handelingsgerichte diagnostiek: zoeken naar de beste behandeling > welke interventie
kunnen we het beste bij dit kind inzetten. Mooie gedachte, maar focus nog te erg op
individuele kind ipv context.
Prevalentie = hoe vaak komt iets voor. Ongeveer 10% heeft ooit gekampt met
emotionele/gedragsproblemen (Lifetimeprevalentie tot 18 jaar). Vaker bij jongens dan bij meisjes.
Jongere kinderen vaker externaliserend (druk, dwars) gedrag/problemen, oudere kinderen vaker
internaliserende (angst, somberheid) problemen. Vaker bij kinderen uit sociaal zwakkere milieus > al
een achterstand.
We labelen nu gedrag eerder als problematisch, gedrag zelf lijkt niet zozeer veranderd door de jaren
heen.
Etiologie = wat weten we van de achtergrond, risico factoren van emotionele/gedragsproblemen.
Zijn vaak meerdere dingen aan de hand : multicausaal ( = sprake van meerdere oorzakelijke
factoren)
Risicofactoren (bv. rokende moeder tijdens zwangerschap, armoede) (de ene is makkelijker te
voorkomen/veranderen dan de andere) vs beschermende factoren (lieve ouders, goede school).
Vaak ook interactie: neutralisatie.
Cumulatiehypothese = als je 1 risico factor hebt, is de kans ook groter dat er andere factoren die
meespelen, etc. etc. (‘de duivel skiet (schijt) op 1 hoop’) > meerdere risicofactoren klonteren samen
Beste behandeling emotionele/gedragsproblemen: verschillende visies (op basis van verschillende
oorzakelijke factoren). Bijvoorbeeld: biologische fysie, psychoanalyse/systeemtheorie,
oplossingsgerichte therapie, orthopedagogische behandeling en leertheorie.
- Biologische psychiatrie: aanleg/genen, hersenen, oplossing: medicatie als behandeling.
Biologische aannames zijn nauwelijks ondersteund door onderzoek.
- Psychoanalyse: Sigmund Freud > problemen als het gevolg van een intrapsychisch conflict
tussen onbewuste (seksuele) driften en je geweten (je mag die driften niet hebben). Bv.
aangerand > stem kwijt > oorzaak : seksueel verlangen naar diegene, maar ‘mag niet’.
Oplossing: vrije associatie, droomanalyse (dromen vertellen), duiding door therapeut >
snappen hun problemen, accepteren dit en de problemen lossen zo op.
- Systeemtheorie: emotionele en gedragsproblemen horen niet alleen bij het individu, wij
beïnvloeden elkaar voortdurend > circulaire causaliteit: over en weer beïnvloeding (bv. de
ene is dominant, hoe ondergeschikte de ander wordt) > patronen : terugkerende patronen in
interacties tussen personen en posities ten opzichte van elkaar. Problematisch gedrag binnen
gezin heeft een functie (gezinsevenwicht) (Salvador Minunchin > oplossing: behandeling van
het gezin) : bv. anorexia komt vaker voor in disfunctionele gezinnen > afleiden vd andere
problemen, of keuze eigen leven (over beschermd, geen open communicatie)
- Oplossingsgerichte therapie: begonnen zonder theorie (A-theoretisch) > Steve de Shazer/
Insoo Kim Berg: begonnen te observeren wat er in therapieën/ gesprekken gebeurd > wat is
effectief en wat niet > doen wat werkt. Niet te diep ingaan op het probleem, maar op de
vraag wat iemand in plaats van het probleem wil (bv. iemand die niet naar buiten durft > hoe
ziet je leven er uit als die angst er niet meer is, wat zou je dan doen, wandelen bv?) >
Therapeut bekrachtigt praten over gewenste toekomst.
- (Ortho) pedagogische benadering: J.F.W Kok > niet wat mankeert dit kind, maar wat heeft
dit kind nodig? Waar vraagt het kind om met zijn gedrag > bv. angstig kind vraagt om
, emotionele steun, ongeconcentreerd type vraagt structuur en agressief type vraagt om
grenzen. Kijken naar onszelf, hoe wij het beste kunnen reageren op dit kind, centraal relatie
kind en opvoeders/omgeving centraal.
- Leertheorie: al het gedrag is aangeleerd en kan dus ook worden afgeleerd. 3 stromingen:
Klassieke conditionering (Pavlov), bv. hond gaat automatisch kwijlen als hij eten
ruikt > ook bel laten horen > hond gaat ook kwijlen als reactie op horen bel >
aangeleerde automatische reactie > al bestaande reacties gekoppeld aan iets anders.
Operante conditionering (Skinner): leren van consequenties van gedrag: beloning
(bv. muizen: op hendel drukken geeft lekker eten) > gedrag neemt toe,
geen gevolg > gedrag neemt af, straf > gedrag stopt. Gedrag af en toe belonen >
gedrag het meest hardnekkig en snelst aanleren (bv. gokkasten)
Observatieleren (Bandura): leren door gedrag van anderen na te bootsen > ‘bobo
doll experiment’.
Voorbeelden gedragstherapie:
- Angstherapie: exposure (bloostelling) > klassieke conditionering
- Mediatietherapie: via de ouders het kind bijsturen> ouderbegeleiding bij gedragsproblemen
(belonen gewenst gedrag en negeren ongewenst gedrag) > operante conditionering
- Kinderen doen niet wat je zegt, ze doen wat jij doet > kinderen laten zien dat het niet erg is
om een fout te maken bv. > observatieleren
Voordelen gedragstherapie:
- Niet nodig voor patiënten om goed te kunnen vertellen of zichzelf te kunnen observeren.
- Veel onderzoek gedaan, weten wat werkt en wanneer.
Nadelen gedragstherapie:
- Symptoomverschuiving: je pakt het onderliggende probleem niet aan. Bv. driftbuien
aanpakken, maar zijn manier om de aandacht af te leiden van de spanning in het gezin.
- Voorwaardelijke liefde: Alfie Kohn: ‘Met straffen en belonen leren we onze kinderen dat onze
liefde niet vanzelfsprekend is, dat ze er eerst iets voor moeten doen dat ons pleziert of indruk
maakt.”