Theoretische pedagogiek college aantekeningen samengevoegd
College 1 – Theoretische pedagogiek
Theoretische pedagogiek: 4 dimensies: Onderzoek> theorievorming > beleid en > praktijk.
Lineair perspectief (optimistisch beeld): praktisch en/of beleidsmatig probleem >
Onderzoek > theorievorming > verbetering praktijk en/of beleid.
Kanttekeningen: soms tegenstrijdige dynamiek. Bv. puberteit : theorieën genoeg, maar nog steeds
‘last’ van (praktisch/beleidsprobleem). Verhouding wetenschap en beleid/praktijk niet altijd gunstig
(oplossing/toepassen, soms te ingewikkeld).
Sekse verschillen in onderwijs en opvoeding: condities, doelen, methoden
Achtergrond/oorzaken van verschillen: natuurlijk (biologie, neurologie) / cultuurlijk (sociologie,
sociale psychologie)
Maatschappelijke, politieke en culturele factoren van invloed op praktijk en beleid, maar ook op
onderzoek en theorievorming.
,College 2- Theoretische pedagogiek
Toevoegingen aan college 1.
Groene Meerkatjes voorbeeld > rolpatronen taken (man/vrouw verschillen) > proberen te
veranderen, idee van emancipatie > roldoorbrekend onderwijzen/opvoeden : praktijk.
> lineair perspectief complex.
Maatschappelijke culturele omgeving > conclusies die niet passen in maatschappelijke culturele
omgeving klinken niet goed door in praktijk/beleid (vroeger bv. nurture, meer nature) (>
(theoretische) pedagogen proberen dit beter/optimaler te maken, onderzoek laten zien ) , moeten
soms bescheidener zijn, maar dan kunnen we er niet veel aan doen > kunnen er dan soms niet mee
naar buiten treden of invloed hebben > wetenschappelijk onderzoek moet soms ‘wachten’. (bv.
onderzoek voor veel biologische invloeden).
VB: Medicijn tegen dwerggroei : oplossing? Vergroot ook de problemen door het als ‘probleem’ te
zien > ongunstige gevolgen onderzoek.
Corrie Tijsseling: dove studente. Onderzoek gedaan naar de talige ontwikkeling van dove kinderen >
dove kinderen zijn van nature aangelegd op het bezigen van gebarentaal, dus is de natuurlijke taal. >
In hun ‘brabbel’ periode (allerlei klanken maken), bij niet dove kinderen: de klanken die geoefend
worden, worden steeds kleiner, steeds minder klanken > die overblijven: degene die in de
moedertaal het meest gebruikt worden (omgeving). Bij dove kinderen: doen het met de handen,
gebaren > gebarentalige ouders/omgeving: die kinderen leren die gebarenvariaties (net zoals
brabbelen), overblijven de meest gebruikte gebarenvariaties in omgeving.
> Conclusie: Dove kinderen hebben recht op een omgeving waarin de gebarentaal gebezigd wordt.
Dus, kinderen die doof geboren worden bij horende ouders, worden in een ‘gehandicapte’ omgeving
geboren > krijgen niet waar ze recht op hebben > moeten uit huis geplaatst worden en bij een niet-
horend gezin geplaatst worden.
Voorbeeld: onderzoek kan lijden tot relevante conclusies, maar omstreden/radicaal. Kan wel
discussie opwekken.
Gopnik: goed voorbeeld van theoretische pedagogiek > wetenschappelijke theorie binden met
beleid/praktijk. Kleine kinderen kunnen cognitief gezien veel meer dan eerst werd gedacht.
Gedachtegoed van Piaget (duidelijk afgebakende fases) onderdruk gezet.
Parenting: grootbrengen > alles is gericht op een specifieke toekomst. Being a parent: aanwezig zijn,
warmte geven, gelegenheid bieden zonder vooropgezet doel (maar is dat niet ook doelgericht, of een
variant van parenting?)
Paradox van de liefde: in de liefde voor het kind altijd te maken met de tegenstelling tussen
onafhankelijkheid en afhankelijkheid > overgang afhankelijkheid naar onafhankelijkheid en de balans
ertussen.
, College 3 – Theoretische pedagogiek
Gopnik:
Paradoxen:
- Afhankelijkheid vs onafhankelijkheid (ouder liefde, zelfstandiger maken van de kinderen,
overgang. Tegenstelling is blijvend/continu > wordt niet langzaam aan opgelost, ook als ze
volwassen zijn > als ouder toch nog helpen of bemoeien? Kenmerk ouderliefde > blijvend
afvragen, moet ik het kind helpen, maar het kind moet ook leren zelf dingen te doen.)
- Specifiek vs algemeen (ouder liefde voor dit ene kind (uitsluitend), grote investering,
totale/onvoorwaardelijke liefde, exclusief. Hoe verhoudt zich dat tot dingen zoals solidariteit,
betrokkenheid, rechtvaardigheid? Competitie gedrag (beste willen voor je kind, bv. beste
school) > gaat ten koste van veel kinderen)
- Werk vs spel (voor de lol dingen doen, uit hun plezier activiteiten verrichten, spontaan > daar
leren ze van. Vs: werk activiteiten, niet spontaan/open, doelgericht en
geregeld/programatisch > leren ze ook van. Overal waar geleerd wordt > vaak/altijd
combinaties van werk en spel. In hoeverre moeten we het werk meer spelend maken (en
soms andersom).
- Traditie vs innovatie (Leren: kinderen maken zich kennis, houdingen, vaardigheden eigen >
onderdeel van wat volwassenen voor leven > kinderen nemen dingen over van anderen.
Maar, leren is ook, met datgene wat je overneemt je eigen ding doen. Overdracht niet 1 op
1, maar kinderen kunnen daar vervolgens iets eigens mee doen. Bv: taal (met die gedragen
taal, opgegeven moment eigen dingen mee doen (varianten, verreiken etc.))
(school/opvoeding > groot brengen in bepaalde overtuiging? > dan geven we hun weinig
ruimte hun eigen overtuigingen te vormen)
Voor ons (pedagogen) van belang: als er beleid gemaakt wordt (hoe moeten we….. )(plannen), de
paradoxen worden in beleidsactiviteiten (ordenen, regelen, organiseren) vereenvoudigt > neiging om
de tegenstelling te verabsoluteren (of afhankelijk of onafhankelijkheid etc.. > bv. wetten voor,
wanneer mogen kinderen zelf iets doen (bv. leeftijdsgrens zeggenschap medische behandeling) >
doen we alsof ze met 12 onafhankelijker zijn dan met 11. Meten, categoriseren, operationaliseren en
ordenen> vereenvoudigen.
Factoren ‘achter’ parenting (verklaring) (Gopnik) :
Historische factoren (kijkt niet naar evolutionaire ontwikkeling):
5 factoren (doelbewust ouderschap):
1. Kleinere gezinnen (met aandacht, toezicht)
2. Grotere mobiliteit (heen en weer reizen (wonen op meer plekken) > relaties minder stabiel >
ouderschap op meerdere plekken (bv. stiefkinderen/kinderen van gescheiden ouders) , maar
ook maatschappelijk: hoger op kunnen komen)
3. Oudere nieuwe ouders (krijgen later kinderen, bewust kinderen nemen, er meer mee bezig)
4. Minder natuurlijk leren (technischer met de kinderen bezig, meer afhankelijk van
aanwijzingen/handleidingen/adviezen van professionals, meer
informatie(technisch/deskundig) > ouders worden een soort
pedagogen/onderwijskundigen/jeugdzorg > op een minder natuurlijke manier met kinderen
leren omgaan, vroeger voortdurend met kinderen te maken (ook als je geen kind had)
(omgeving), dan zie je hoe anderen met kinderen omgaan. Nu meer
kerngezinnen/onafhankelijker gaan leven.