College stof + bijeenkomsten samengevoegd – Inleiding in de
Onderwijssociologie
College stof week 1
Het ontstaan van sociologie:
18e eeuw: westerse agrarische samenleving (gewassen en/vee) > Industriële revolutie (1760-1914) >
Industriële samenleving (van platteland naar de stad (fabrieken), productiviteit en welvaart nam toe,
riep vragen op over functioneren van de samenleving. 18 e eeuw: Van standenmaatschappij (adel
hoogste rand, vaste plek) ging over naar klassenmaatschappij (sociale klasse bepaalde meer je
positie) > meer open/socialer / rede/verstand.
Modernisering van de samenleveling:
Urbanisatie, arbeidsdifferentiatie, toename productiviteit, toename welvaart (maar kwam vooral
terecht bij de eigenaren van de fabrieken > groeiende ongelijkheid), secularisering.
Ook nieuwe maatschappelijke problemen (bv armoede, vervuiling en kinderarbeid en nieuwe
ongelijkheid) > toenemende behoefte aan kennis over de samenleving (maakbaarheid samenleving) >
data nodig : empirische onderzoeken (bv armoede verdeling binnen een stad) > observatie en
categorisatie. > op basis hiervan: verbetering plannen opgesteld > ontstaan sociologie.
Centrale uitgangspunten van sociologie:
Belangrijkste les van de sociologie: Basispunten:
- Alles in contingent: ‘Onze samenleving zoals wij die nu kennen had er ook heel anders uit
kunnen zien’ > Het besef van contingentie. Voorbeeld: hoger onderwijs in de VS en NL.
- Contingentie is daarmee niet arbitrair: ‘Hoe onze samenleving er uitziet, is niet toevallig’ >
zijn bv. goede redenen in verschillen in het hoger onderwijs. > Dus: de manier waarop we
samenleven is niet vanzelfsprekend, maar ook niet toevallig.
Doel van sociologie: onderzoeken hoe mensen samenleven en hoe het komt dat ze juist zo
samenleven? Naar kijken aan de hand van de probleemstukken > Het probleem van de niet-arbitraire
contingentie en het probleem van de sociale orde.
- Het probleem van de niet-arbitraire contingentie:
Welke eigenschappen van een samenleving zijn niet willekeurig? En waar is dat op
gebaseerd? Mogelijke oorzaken (die invloed hebben op de inrichting van de samenleving)
(Ook wel ‘De legitimerende derden’) :
De natuur: de manier waarop onze samenleving is ingericht, is aangepast op onze fysieke
eigenschappen/behoeften. Hiermee een bron van non-contingentie, maar niet duidelijk
in tot hoeverre.
De geschiedenis: de keuzes die samenlevingen maken beperken/ bepalen latere keuzes.
Vaak onduidelijk welke en hoe dwingend deze beperkingen zijn.
De samenhang: instituties kunnen verschillende vormen aannemen, maar dit moet
passen bij de rest van de instituties en samenleving > Het economische systeem en de
organisatie van gezinnen is op elkaar aangepast (agrarische samenleving: grote gezinnen,
industriële samenleving: kleine gezinnen). Samenhang bepaald niet volledig hoe het
gezinsmodel er uit ziet. Ander voorbeeld: schoolsysteem > kenniseconomie: minder
vraag naar laaggeschoolde arbeid > onderwijssysteem en economische systeem hangen
, ook samen, nog niet aangepast aan bv de technische vraag > dus: de samenhang kan niet
helemaal verklaren waarop de samenleving op een bepaalde manier is ingericht.
- Het probleem van de sociale orde: Besef dat de samenleving ook anders kan zijn, levert ook
een probleem op: probleem van de Sociale orde = Geheel van machtsverhoudingen, wetten,
regels, gewoonten en instituties > in zekere mate voorspelbaarheid voor ons leven (bv. dat
de trein je rijdt naar de plaats van bestemming). Voor de leefbaarheid maakt het niet zoveel
uit, maar wel van belang dat we allemaal hetzelfde doen en het niet plotseling veranderd
(bv. links/rechts rijden).
Het sociologische probleem: het naleven van de regels die er zijn en de manier waarop we
kunnen voorkomen dat veranderingen in de samenleving tot chaos leiden > hoe zorgen we
dat iedereen de sociale orde accepteert? (bv. school, rechtspraak etc.) > zelden sprake van
grote opspraak. Het idee van contingentie en het probleem van de sociale orde hangen nauw
samen > als je geloofd dat de samenleving niet anders kan zijn dan dat hij is, vertrouw je er
vanzelf sprekend op dat andere mensen volgens dezelfde regels leven als jij. Maar als je je
voor kan stellen dat de samenleving anders kan zijn, ontstaat er een probleem > misschien
zien of willen andere mensen wel hele andere regels? >
Rousseau: ‘Hoe kan men de mensen ertoe brengen de wet te eerbiedigen, hoe zijn de
rechtstaat en de sociale orde mogelijk als iedereen zich ervan bewust is dat het allemaal
conventies en constructies zijn? 3 visies van sociologen op dit probleem:
Auguste Comte (1798-1857) (één vd grondleggers van de sociologie + naamgever):
‘Sociale orde door Positivisme’: Sociologie komt van: ‘Socio = het sociale leven’ en ‘Logos
= wet’. Hij zag in de stroming vh positivisme een manier om om te gaan met het
probleem van de sociale orde. Aanhangers vh positivisme vonden dat de sociale
wetenschappen op dezelfde manier gebaseerd zouden moeten zijn als die van de
natuurwetenschappen > Kennis is dan uitsluitend gebaseerd op observaties oftewel;
waargenomen feiten (van de sociale werkelijkheid) als kennisbasis (empirie). Net als er
natuurwetten zijn (bv. de zwaartekracht), zijn er wetten van het sociale leven, die de
samenleving beheersen en voorschrijven hoe de samenleving eruit ziet. Door de empirie
kunnen we deze wetten ontdekken. We kunnen theorieën opstellen en aan de
werkelijkheid toetsen.
Comte vond dat menselijk handelen en samenleven moet worden geleid door logica en
de wetenschap. Dus volgens hem de oplossing voor het probleem van de sociale orde: de
redelijkheid van de mens in de positivistische wetenschap.
Jürgen Habermas (1929 -) (verlichtingsdenker/ pro-rationalisering): ‘Sociale orde door de
rede’ > Kritiek op het idee dat wetenschap genoeg is om de sociale orde te bewaren:
wetenschap levert wel kennis op (verrijkt kennis), maar geeft geen richting. Kan ons wel
vertellen hoe we dingen kunnen doen, maar niet welke dingen we moeten doen (bv.
hoeveel uren we besteden aan een bepaald vak: de wetenschap verteld ons niet of we
meer uren aan Frans of wiskunde moeten besteden, hangt af van wat de samenleving
belangrijk vindt). > We kunnen een stap verder komen door open communicatie >
kunnen de eerlijke/redelijke mensen het eens worden over beleidsprioriteiten. Als een
consensus is bereikt, is de sociale orde bereikt. Dus: door communicatie kan sociale orde
ontstaan.
Niklas Luhmann (1927-1998)(Tegen-verlichtingsdenker/ anti-rationalisering): ‘Sociale
orde door het arbitraire te aanvaarden’ > Kritiek op Habermas: zelfs eerlijke en redelijke
mensen kunnen het ook na een lange discussie nog oneens met elkaar zijn, bijvoorbeeld
als ze andere prioriteiten hebben. We ontkomen er dus volgens Luhmann niet aan dat de
manier waarop we onze samenleving inrichten toch een beetje willekeurig is. Er zal nooit
, complete consensus zijn over bv de manier waarop we onze kinderen opvoeden of ons
onderwijsstelsel inrichten. Ondanks kennis hangt onze keuze uiteindelijk ook af van wat
we belangrijk vinden en daarin bestaan hardnekkige verschillen tussen mensen. Volgens
Luhmann is het belangrijk dat we die willekeurigheid accepteren en dat we desondanks
meegaan in de sociale orde. Dit kan bijvoorbeeld door duidelijke regels op te stellen over
hoe we besluiten over de inrichting van de samenleving. We moeten hierbij vertrouwen
hebben in de correctheid en de rechtvaardigheid van ons politieke systeem (Dus:
meerderheidsregels en wetten noodzakelijk). Ook kan de sociale orde ondersteund
worden door het geloof dat mensen hebben in een bestaande orde (bijv. geboden van
een godsdienst (misschien wel onwetenschappelijk maar het zorgt er wel voor dat er
geen constante twijfel is over de sociale orde), maar of normen/waarden in je jeugd >
opvoeding (internaliseren)).
Leggen samen een basis voor veel sociologische theorieën + laten zien hoe verschillend er
naar gekeken kan worden.
Taken van een socioloog:
Samenvattend: Het begrijpen van de samenleving en eventueel veranderen >
Belangrijke taken:
- Verzamelen/analyseren van empirische kennis (empirisch-analytische taak): sociologen
onderzoeken de sociale wereld empirisch: door te vragen, meten en te observeren.
- Bestaande visies in twijfel trekken (kritische taak): Is dat echt zo? Is dat al lang zo? Is dat in
elke context zo? En waarom? > Niet alles dat men vindt hoort bij de bestaande visies.
- De belevingswereld van mensen begrijpen (praktische taak) > bij sociologie kan een bepaalde
belevingswereld invloed hebben, dus: taak om je onderzoek niet te laten kleuren door je
eigen wereldbeeld.
Nadelen van een puur empirische manier van naar de maatschappij kijken: om sociale
verschijnselen helemaal te begrijpen is het ook van belang hoe de sociale werkelijkheid
ervaren wordt > oftewel; we kunnen wel kritisch zijn op visies die niet kloppen met de
werkelijkheid of onze observaties, maar die visies zijn wel belangrijk > mensen geloven erin
en dus wordt hun handelen hierdoor beïnvloedt > het is daarom voor een socioloog ook van
belang om de belevingswereld goed te begrijpen en weer te geven > praktische taak van de
socioloog > Zie je bv ook terug in ‘The boys problem’ > als verklaring voor de verschillen
tussen jongens en meisjes wordt bv genoemd dat er teveel juffen zijn (vrouwelijke didactiek)
> Empirisch analytische taak: onderzoeken of deze verklaring klopt. Kijken naar de
schoolprestaties j/m en of dit komt doordat er te weinig meesters voor de klas staan? >
verschillen groter als er meer vrouwen voor de klas komen? > blijkt niet zo te zijn. Ook op
basis van onderzoek met meer meesters blijkt het niet zo te zijn. Je ziet hier ook de kritische
taak: een best gangbare visie in twijfel trekken > gebrek aan ondersteuning. Het is dan aan
sociologen om uit te leggen hoe dit zit. Ook, praktische taak: begrijpen hoe die mensen de
verschillen zien (belevingswereld).
Dus kort samengevat:
1. Sociologie is ‘de wetenschap van de samenleving, er is geen consensus over de definitie
2. Sociologie is ontstaan om maatschappelijke ontwikkelingen te verklaren
3. Samenlevingen kunnen allerlei verschillende vormen hebben, maar hoe een samenleving is
vormgegeven, is niet willekeurig
4. Twee grote sociologische vraagstukken:
Welke eigenschappen van een samenleving zijn niet willekeurig? (legitimerende derden)
, Hoe kan het dat men sociale orde accepteert? (visies Comte, Habernas en Luhmann)
5. Een socioloog heeft een empirisch-analytische, kritische en praktische taak
Bijeenkomst 1:
Wat is (een definitie van) sociologie: ‘Sociologie is de studie van het menselijke, sociale leven, van
menselijke groepen en maatschappijen. De sociologie heeft een zeer breed belangstellingsveld, van
de analyse van kortstondige ontmoetingen van mensen op straat tot onderzoek naar globale sociale
processen.’ – Anthony Giddens (1938).
Micro processen = gedrag van individuen (psychologen)
Macro processen = sociale systemen, groepen, instituties (sociologen)
Weinig consensus over wat ‘de sociologie’ is > jonge wetenschap, breed vakgebied, uiteenlopende
aanpak, niet onderscheidend genoeg. ‘De wetenschap van het samenleven’.
Focus op: een werkdefinitie, een centraal uitgangspunt, het vraagstuk van sociale orde en de
taken + houding van een socioloog
Onderwijssociologie:
- Stratificatie (ongelijkheid tussen groepen/lagen)
- Sociale klassen (SES)
College stof - week 2
Twee visies op sociologie
Émile Durkheim (1858 – 1917):
- De samenleving en haar structuur beïnvloedt, stuurt en reguleert het gedrag van individuen
(een individu is een project van de samenleving en dus door en door sociaal).
- De samenleving is altijd meer dan de som der delen > sociale verschijnselen zijn niet zomaar
te herleiden tot individuele kenmerken (zoals bv. voorkeuren of belangen) > vergelijkbaar
met een chemische reactie > samenvoegen van verschillende stoffen leidt tot iets nieuws,
deze nieuwe stof is iets anders dan de 2 oorspronkelijke stoffen (die herken je er niet meer
in).
- Sociale feiten: sociale waarneembare verschijnselen die een samenleving kent. Staan boven
mensen (nooit een eigenschap van één persoon, altijd een verschijnsel in de samenleving >
een eigenschap van een samenleving) Bv: normen (wat is crimineel gedrag?), waarden,
sociale cohesie (sociale samenhang, verbondenheid), aantal echtscheiding/ suïcide cijfers.
Sociale feiten kun je volgens Durkheim alleen verklaren met een ander sociaal feit > Bv.
zelfdoding : bv. verklaring mate van verbondenheid in de samenleving.
- Apart niveau van analyse nodig: macro-perspectief (vanuit een helikopter view naar
samenlevingen of groepen).
- ‘The determining cause of a social fact must be sought among antecedent social facts and
not among the states of individual consciousness’. >
Collectivistisch: Ja, sociale feiten zijn alleen te verklaren door andere sociale feiten.
Individualistisch: Nee, sociale feiten zijn ook te verklaren door individueel handelen.
(Zijn het beiden eens over dat de samenleving meer is dan de som der delen)
De collectivistische visie:
Verklaringen voor sociale orde: