Leerdoelen jeugdhulp, -bescherming en -reclassering – Hogeschool Viaa – Social Work – Vera van
der Velde
Complexe gezinnen
1a1 De student kan een omschrijving geven van het begrip 'multiprobleemgezin'.
Een multiprobleemgezin is een gezin van minimaal één ouder en één kind dat langdurig kampt met
een combinatie van sociaaleconomische en psychosociale problemen (Baartman). De betrokken
hulpverleners vinden dat het gezin weerbarstig is voor hulp (Ghesquière).
De problemen zijn chronisch, complex en met elkaar verweven en ze gaan vaak van de ene generatie
op de andere (intergenerationeel). Ongeveer 35.000 multiprobleem gezinnen. Niemand wil een
probleem hebben, daarom is deze naam veranderd naar gezinnen met meervoudige en complexe
problemen. Er zijn problemen op meerdere domeinen:
- Psychosociaal bij volwassenen en de kinderen; verslaving, psychopathologie
- Economisch; financiële problemen, schulden, armoede, slechte huisvesting, beperkt netwerk
- Problemen met hulpverlening; ouders en hulpverleners spelen hier een rol in. Ouders vinden
het moeilijk om hulp te vragen, krijgen soms te maken met uithuisplaatsing van de kinderen
wat weer een reactie oproept. Hulpverleners vergeten problemen integraal aan te pakken en
houden vast aan de standaardprocedures.
Hoe meer kenmerken (risicofactoren) zich gelijktijdig voordoen hoe groter de kans dat er (forse)
problemen bij het kind ontstaan. Wanneer er sprake is van 4 risicofactoren dan is de kans dat het
kind problemen ontwikkeld 30%. Hoe meer risicofactoren, hoe meer kans op problemen (is ook wel
logisch).
1a2 De student kan de termen 'multidimensionaal' en 'multicausaal' in relatie tot
multiprobleemgezinnen uitleggen
Problemen zijn multidimensionaal: multiprobleemgezinnen hebben verschillende kenmerken en
problemen die tegelijkertijd in verschillende domeinen in het gezin en in de leefsituatie rond het
gezin spelen (psychosociaal, economisch etc.)
Problemen zijn multicausaal: deze problemen beïnvloeden elkaar op een lastig te achterhalen
manier. Er is geen sprake van een duidelijk patroon van oorzaak en gevolg, de problemen en
kenmerken beïnvloeden elkaar over en weer op de verschillende niveaus (problemen van
gezinsleden, tussen gezinsleden onderling, tussen gezinsleden en de omgeving, en tussen het gezin
en de hulpverlening). Bovendien versterken de problemen en kenmerken elkaar: ze houden elkaar in
stand en lokken elkaar uit.
1a3 De student kan de verschillende aspecten van werken met het gezinsplan beschrijven
Familie groepsplan: ouders moeten de gelegenheid krijgen om eerst zelf een familiegroepsplan op te
stellen. Een plan van ouders met de omgeving. Daardoor is er meer zelfregie. Soms hebben ouders
hulp nodig bij het opstellen van een familiegroepsplan.
Wat zijn kenmerken van het gezinsplan?
1. Het gezin krijgt een vast hulpverlener die ondersteunt bij het opstellen van het gezinsplan
2. Het plan is integraal: het bevat de verschillende domeinen waar het gezin problemen heeft.
Hierdoor worden de problemen in samenhang bezien en aangepakt. Een veiligheidsplan
maakt ook onderdeel hiervan uit.
1
, 3. Het plan bestaat uit een beperkt aantal concrete doelen, acties voor alle betrokkenen en
termijnen
4. Van belang is dat de gezinsleden meedoen in het opstellen van het plan en dat hun doelen
het uitgangspunt zijn
5. Het plan is in een voor de gezinsleden duidelijke en begrijpelijke taal geschreven.
6. Het plan is bindend voor alle betrokken partijen
7. Het gezin is eigenaar van het plan, het ligt bij hen thuis ‘op de keukentafel’
Vuistregels voor eigenaarschap van het gezin:
- Maak onderscheid tussen de persoonlijke doelen van het gezin en de maatschappelijke
doelen. Schep helderheid over het verschil tussen die doelen.
- Ga een goede dialoog aan met het gezin. Geef het gezin de ruimte in die dialoog, maar durf
ook leiding te nemen en kennis in te brengen.
- Sluit aan bij het motivatiestadium waarin het gezin zich bevindt.
- Probeer zo veel mogelijk expliciet consensus te krijgen over de doelen. Daarnaast geldt dat
ieder in het hulpverleningsproces zijn eigen doelen mag hebben, zolang dat maar duidelijk is
en de doelen elkaar niet tegenwerken.
- Laat de gezinsleden voor de doelen zo veel mogelijk hun eigen woorden kiezen. Vermijd
onnodig vakjargon.
Vuistregels bij samen opstellen van doelen: zet doelen in hiërarchie, kijk goed of er doelen nodig zijn
die betrekking hebben op nog voorliggende diagnostische informatieve vragen, formulier de doelen
SMART (of MAGIE), verzamel goede voorbeelden van veel gestelde doelen binnen een
behandelmodule, houd de hulp eenvoudig en overzichtelijk.
1a4 De student kan de term 'goed genoeg ouderschap' omschrijven
Een lastige vraag om te beantwoorden is ‘wanneer kan je tevreden zijn?’ Je hebt snel de neiging om
uit te gaan van je eigen maatstaven. Binnen de Richtlijn nemen ze als houvast ‘Goed genoeg –
ouderschap’. Dat is een term die o.a. Alice v.d. Pas hanteert (besproken bij ‘Opvoeden in
Ontwikkeling’ en bij ‘Ontwikkeling en Psychopathologie’). Alice v.d. Pas verbindt ouderschap een ‘een
besef verantwoordelijk te zijn’, being awareness. Volgens haar houdt dat in dat ouders
onvoorwaardelijk en tijdloos het belang van het kind willen behartigen. Baartman spreekt ook van
een vorm van besef, nl. Pedagogisch besef. Ook dat heeft te maken met het kunnen behartigen van
de belangen van het kind.
In de praktijk van alle dag zien we nogal eens dat belangen van ouders en kinderen soms
tegenstrijdig kunnen zijn. Kunnen botsen. Denk aan een baby die ‘s nachts huilt omdat het getroost
wil worden en ouders die ‘s nachts graag willen doorslapen. Weille’s aanvulling op dat besef van
verantwoordelijk is dat besef van verantwoordelijk zijn nog niet automatisch betekent dat ouders
daadwerkelijk verantwoordelijk handelen. Ze geeft aan dat ouders ondanks hun besef van
verantwoordelijk te zijn, soms zo onverantwoordelijk handelen dat zij niet in staat zijn een kind op te
voeden. Het zijn wel ouders, maar geen goede opvoeders. Perfectie streven we niet na, eigen
normen en waarden als uitgangspunt gebruiken is ook niet aan te raden. Hoe kunnen we dan wel
bepalen wanneer het ouderschap goed genoeg wordt ingevuld/ vormgegeven? Wanneer voldoen
aan ouders aam minimale eisen?
- Opvoeden moet je leren. Dat kan je niet direct bij de eerstgeborene. Ouders leren door
vallen en opstaan. Ouders leren ook dat elk kind weer iets anders kan vragen.
- In de Richtlijn wordt onderscheid gemaakt in 4 soorten ouderschap bij ouders met een
verstandelijke beperking, nl.; goed ouderschap - goed genoeg ouderschap - problematisch
ouderschap - tekortschietend ouderschap.
- Bij Multiprobleemgezinnen zien we vaak dat er geen goed ouderschap is
2
, - De vraag die zich steeds opdringt is ‘Wat is dan goed genoeg?’
1a5 De student kan benoemen welke domeinen en bijbehorende dimensies een rol spelen bij het
kunnen beoordelen van 'goed genoeg ouderschap'.
Gezinnen met meervoudige en complexe problemen ervaren op minimaal zes van de volgende zeven
domeinen langdurige problemen: kind factoren, ouderfactoren, gezin functioneren, contextuele
factoren, sociaal netwerk, hulpverlening.
1a6 De student kan het beoordelingskader voor 'goed genoeg ouderschap' beschrijven
Er zijn verschillende omschrijvingen te geven van goed genoeg- ouderschap
- Winnicott: en stabiele, zorgzame en liefdevolle ‘bemoedering’ van het kind, waardoor het
kind zich goed ontwikkelt
- Hoghughi en Speight: een proces dat op een adequate manier tegemoetkomt aan de
behoeften van het kind, volgens bestaande culturele standaarden die kunnen veranderen
van generatie tot generatie
- De Vries: ouderschap dat kinderen voldoende ondersteunt in hun ontwikkeling.
Opvoeden gebeurt in een bepaalde context waarin allerlei (risico en beschermings) factoren een rol
spelen. Wij als samenleving hebben ook een verantwoordelijkheid t.a.v. het vorm kunnen geven van
ouderschap.
1a7 De student kan de rol van de hulpverlener van multiprobleemgezinnen beschrijven
Van belang is om op meerdere terreinen tegelijk hulp te bieden. Van belang is ook:
1. Dat de hulp (wisselend) intensief en langdurig is
2. Dat de hulpverlener de hulp coördineert én zowel therapeutische als praktische hulp biedt
3. Dat de hulp in de leefomgeving van het gezin zelf wordt aangeboden (eigen kracht,
empowerment)
Goede samenwerking met instanties, hulpverleners en andere betrokkenen met één regievoerder.
Wrap around care model kan daarbij houvast bieden. Verschillende rollen van de vast hulpverlener.
De houding van de hulpverlener is belangrijk, extra belangrijk gezien de lange
hulpverleningsgeschiedenis die het gezin meestal al heeft
1a8 De student kan benoemen welke houding en competenties een hulpverlener van
multiprobleem gezinnen nodig heeft
Elementen houding van de hulpverlener:
- Betrokken en met respect
- Transparant en duidelijk
- Een individuele, flexibele benadering
- Empowerend
- Outreachend
Competenties die nodig zijn:
1. Verheldert vragen en behoeften.
2. Versterkt eigen kracht en zelfregie.
3. Is zichtbaar en gaat op mensen af.
4. Stimuleert verantwoordelijk gedrag.
5. Stuurt aan op betrokkenheid en participatie.
6. Verbindt een gezamenlijke en individuele aanpak.
7. Werkt samen en versterkt netwerken.
3
, 8. Beweegt zich in uiteenlopende systemen.
9. Doorziet verhoudingen en anticipeert op veranderingen.
10. Benut professionele ruimte, is een lerende professional en is ondernemend.
1a9 De student kan beschrijven op welke wijze hij hulp kan bieden aan multiprobleemgezinnen;
wat werkt en welke interventies kunnen worden ingezet?
De vraag ‘welke hulp het beste past’ is niet 1-2-3- te beantwoorden. De problemen van de gezinnen
spelen daarbij een rol en ook het ‘hulp-zoek-gedrag’ van de gezinnen.
In de Richtlijn worden 5 verschillende aanpakken afhankelijk van het soort hulp-zoek-gedrag
beschreven:
1. Orde-op-zaken-model
2. Vinger-aan-de-pols-model
3. Stut-en-steun-model
4. Direct (gedwongen) hulpaanbod
5. Refresh-model
6. Zie voor een toelichting de tekst in de Richtlijn
Een belangrijk aspect bij hulp aan Multiprobleemgezinnen is: dat de hulp (wisselend) intensief en
langdurig is (soms jaren). Het nadeel van een aantal interventies is dat zij een beperkte tijdsduur
kennen.
Het Nji geeft aan: ‘Interventies die veel werkzame factoren voor gezinnen met meervoudige en
complexe problemen bevatten, zijn Intensieve Pedagogische Thuishulp (IPT), het wrap around care-
model, waarbij de zorg een cirkel vormt waarbinnen het gezin centraal staat, en de inzet van
gezinscoaching. Erkende IPT-programma’s in Nederland zijn:
1. Families First (specifiek voor gezinnen in een acute crisissituatie)
2. Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling (IAG)
3. Gezin Centraal (GC)’
‘Specifiek voor gezinnen met ouders met een licht verstandelijke beperking zijn er de erkende
interventies: 1. HouVast. 2. Systeemgerichte Gezin coaching ‘
Psychopathologie - Autisme
2a1 De student kan benoemen wat het verschil is tussen de DSM-IV en de DSM-V in het
diagnosticeren van autisme
DSM-IV (4)
1. Autistische stoornis (klassiek autisme)
2. Syndroom van Asperger
3. PDD-NOS
DSM-V (5)
1. Geen subtypen, maar: autismespectrumstoornis (ASS)
2. Gedragssymptomen op twee domeinen
1. Tekorten in de sociale communicatie en interactie
2. Beperkte, repetitieve patronen van gedrag, interesses en interactie
1. Verschillen in ernst kunnen worden beschreven (niveau 1, 2 of 3)
2. Verschillen in ‘specifiers’, zoals bv co morbiditeit = bijkomende problematiek. Welke
problematiek? Dit moet gespecifieerd worden.
4