Week 1 – Algemene begrippen en dragers van
grondrechten
Hoofdstuk 1: Inleiding
Fundamentele normen
Grondrechten kunnen worden omschreven als fundamentele rechtsnormen die de strekking hebben het
individu persoonlijke vrijheid en een menswaardig bestaan te verzekeren en die de handelingsvrijheid van
met name de overheid beperken.
Bij de klassieke grondrechten staat de onthoudingsplicht van de overheid voorop. Wel wordt
tegenwoordig vrij algemeen erkend dat deze vrijheidsrechten ook zogeheten positieve verplichtingen,
verplichtingen om juist wél iets te doen, voor de overheid met zich mee kunnen brengen. Bovendien zijn
naast vrijheidsrechten de sociale grondrechten tot ontwikkeling gekomen. Deze bevatten veelal in de
eerste plaats een zorgplicht van de overheid.
Rechtsstaat
Grondrechten en dan met name de vrijheidsrechten en het gelijkheidsbeginsel, zijn verbonden met de
opkomst van de idee van de rechtsstaat. De rechtsstaat is namelijk gestoeld op een viertal pijlers.
De eerste pijler is dat ingrijpen van de overheid slechts mag geschieden op grond van algemene
regels. Deze norm richt zich zowel tegen willekeur als tegen standsrechten.
Een tweede pijler is de scheiding der machten of, anders gezegd, een verdeling van de
overheidsmacht over verschillende groepen.
De derde pijler wordt gevorm door de mogelijkheid van rechtsbescherming door de
onafhankelijke rechter; mocht de overheid inbreuk maken op de rechtsnormen, dan kan de
rechter daar over oordelen.
De vierde pijler laat de het bestaan van grondrechten uitdrukkelijk naar voren komen. De
grondrechten zorgen voor een meer inhoudelijke beperking van de gedragsalternatieven van de
overheid, waaraan ook de wetgever is gebonden. De vrijheid van de burger wordt beschermd
tegen overheidsmacht.
Een rechtsstaat zonder grondrechten is derhalve niet goed voorstelbaar.
Mensenrechten
De termen ‘mensenrechten’ en ‘grondrechten’ worden veelal door elkaar gebruikt. De term
‘grondrechten’ wordt gebruikt voor zowel internationaalrechtelijk als nationaalrechtelijk vastgelegde
fundamentele rechten. Deze rechten zijn veelal vastgelegd in documenten van hoge orde: verdragen en
de Grondwet.
Rechtsbronnen
De rechtsbronnen zijn in de eerste plaats die internationale verdragen, waarin een reeks grondrechten is
vastgelegd: het IVBPR (Internationaal verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten, het IVESCR (het
Internationaal verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, het EVRM (Europees Verdrag
voor de Rechten van de Mens), het ESH (Europees Sociaal Handvest). Tevens valt te wijzen op het HvEU
(Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie). Dat laatste omvat zowel klassieke als sociale
grondrechten. In de tweede plaats moet men denken aan de jurisprudentie van internationaalrechtelijke
organen, waarbij we met name denken aan het EHRM, die immers bindende uitspraken over de
interpretatie van het EVRM doet, en aan het HvJEU die een bindend uitleg geeft van het HvEU.
Een derde rechtsbron is de nationale Grondwet.
In de vierde plaats noemen we de uitwerking van bepaalde grondrechten in de nationale wetgeving,
bijvoorbeeld de Algemene wet Gelijke Behandeling (AWGB), de Wet Openbare Manifestaties (WOM) en
Pagina 1 van 38
,de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP). In de vijfde plaats wijzen we op de jurisprudentie van de
nationale rechter, die met grote regelmaat geschillen van grondrechtelijke aard dient te beoordelen.
Voorts wijzen we op besluiten van internationale organisaties en op oordelen van internationale organen
zoals het op het IVBPR gebaseerde Comité voor de mensenrechten. De oordelen daarvan zijn weliswaar
niet bindend, maar hebben wel het nodige gezag.
Toenemend belang
De grondrechten nemen in het Nederlands recht een steeds belangrijker positie in. Dat heeft een aantal
oorzaken. In de eerste plaats neemt de werkingssfeer van de grondrechten toe, omdat de grondrechten in
aantal groeien en de reikwijdte van al langer bestaande grondrechten wordt opgerekt. In de tweede
plaats bestaat er een tendens om aan beperkingen steeds hogere eisen te stellen.
In de derde plaats wordt aan de grondrechten ook steeds vaker een zekere werking in de relatie tussen
burgers onderling toegekend. In de vierde plaats worden klassieke grondrechten niet meer louter gezien
als onthoudingsplichten van de overheid. Deze onthoudingsplichten kunnen namelijk gekoppeld zijn aan
zogeheten positieve verplichtingen.
In de vijfde plaats doet het internationale stelsel van grondrechtenbescherming meer en meer haar
invloed gelden binnen de nationale rechtsorde. Veel grondrechtbepalingen uit klassieke grondrecht
verdragen zijn eenieder verbindend en hebben daarom voorrang binnen de Nederlandse rechtsorde (art.
94 Grondwet).
Pagina 2 van 38
,Hoofdstuk 2: Geschiedenis en achtergronden
2.2.2 Christendom en Middeleeuwen
Enerzijds kent het Christendom ideeën over de gelijkwaardigheid van alle mensen, het belang van de
individuele ziel en de beperking van de overheidsmacht, die als voedingsbodem voor het ontstaan van
grondrechten kunnen worden beschouwd. Anderzijds lijken Christelijke opvattingen over de aard van het
– god gegeven – overheidsgezag en over het tegengaan van ketterse opvattingen juist weinig of geen
ruimte laten voor een idee van grondrechten.
2.2.4 Contractstheorieën: Hobbes en Locke
Volgens Locke komen natuurlijke rechten mensen van nature toe. Ze bestaan volgens hem dus al in de
natuurtoestand, waarin er geen sprake is van een staat. Deze onvervreemdbare rechten, zoals het recht
op leven en het recht op eigendom, gelden in de natuurtoestand tegenover andere individuen, die deze
rechten in het algemeen ook zullen respecteren. De overheid die de individuen bij contract in het leven
roepen, heeft als belangrijkste functie deze rechten te waarborgen. Ze gelden dus ook tussen overheid en
burger.
Hobbes heeft geen positief beeld van de mens en de natuurtoestand: het leven is armzalig en kort; in elk
geval dreigen er permanent gewelddadigheden. Alleen de staat die tot stand komt als alle individuen
gelijktijdig hun macht eraan overdragen, kan voor enige veiligheid zorgen. Dat is dan ook zijn eerste doel.
Wanneer de veiligheid (of zelfs de staat zelf) ernstig in gevaar komt, moeten dus alle andere belangen
wijken. Dat kan ook, omdat er – vrijwel – geen onvervreemdbare rechten bestaan.
Pagina 3 van 38
, Hoofdstuk 3: Dragers van grondrechten
3.1 Inleiding
Grondrechtelijke vrijheden zijn in de eerste plaats bedoeld om aan het individu ruimte te bieden. De
klassieke grondrechten komen dan ook aan ieder individu toe; zij zijn de ‘dragers’ ervan. Bij sommige
sociale grondrechten is het moeilijker om over dragers van grondrechten te spreken.
De bestaande grondrechten komen niet toe aan dieren. Wanneer gediscussieerd wordt over het
opnemen van dierenrechten in de wet of de Grondwet hoeft evenmin bedoeld te zijn dat dieren dragers
van grondrechten moeten worden. Het gaat veelal eerder om de invoering van een zorgplicht van de
overheid ten aanzien van het dierenwelzijn.
3.2 Individuen
De meeste – klassieke – grondrechten komen aan elk individu toe. Veel grondrechtbepalingen in het
IVBPR, het EVRM, het HvEU en de Grondwet kennen immers een ieder een recht toe. Bepalingen die
vastleggen dat niemand aan een bepaalde maatregel mag worden onderworpen hebben uiteraard ook
voor ieder individu betekenis. Indien niemand aan een bepaalde maatregel mag worden onderworpen,
heeft een ieder het recht niet aan die maatregel te worden onderworpen. Voor bepalingen die
eenvoudigweg en zonder omhaal van woorden een recht of een verbod vastleggen, geldt hetzelfde.
Buitenlanders
Tegenover de idee, dat de grondrechten ieder mens van nature toekomen, staat de idee, dat er
onderscheid bestaat tussen:
Droits de l’homme: rechten komen aan een ieder toe;
Droits du citoyen: rechten zijn voorbehouden aan de burgers van de betreffende staat.
Niet alle rechtsbepalingen geven buitenlanders dezelfde rechten als Nederlanders (art. 2, 3 en 4
Grondwet). Mensenrechtenverdragen zullen naar hun aard meestal niet bepaalde grondrechten
voorbehouden aan individuen met een bepaalde nationaliteit (bijvoorbeeld het kiesrecht zoals vastgelegd
in art. 25 IVBPR). Het Handvest van de Grondrechten van de EU maakt een onderscheid tussen burgers
van de Unie en anderen. Alleen burgers van de Unie komt bijvoorbeeld alleen het recht op behoorlijk
bestuur door instellingen en organen van de Unie toe (art. 41 HvEU) en het recht op inzage in
documenten van instellingen en organen van de Unie (art. 42 HvEU). Voorts hebben alleen zij actief en
passief kiesrecht bij verkiezingen van het Europees Parlement (art. 39 HvEU). Meer in het algemeen is het
verbod van discriminatie op grond van nationaliteit een belangrijk uitgangspunt in het EU-recht. Op veel
terreinen mogen lidstaten onderdanen van andere lidstaten niet achterstellen bij hun eigen onderdanen.
Ambtenaren, militairen en gedetineerden
In 1983 heeft de grondwetgever vastgesteld dat alle grondrechten aan deze personen toekomen. De
Grondwet zelf heeft in art. 15 lid 4 een speciale beperkingsmogelijkheid gecreëerd voor gevangenen
(bijvoorbeeld het recht op bewegingsvrijheid en het recht op privéleven).
Kinderen
Kinderen zijn ook dragers van grondrechten. Dat wordt bevestigd door het bestaan van een apart VN-
Verdrag inzake de Rechten van het Kind (1989). Maar ook de grondrechten in andere
mensenrechtenverdragen zijn in het algemeen van toepassing op kinderen. Kinderen kunnen ook
verzoekschriften indienen bij het EHRM wegens een beweerde schending van één van de in het EVRM
vastgelegde grondrechten. Normaliter zal daarbij wel een vertegenwoordiger van de minderjarige moeten
optreden. Het antwoord op de vraag of een kind een effectief beroep op een grondrecht kan doen, zal
mede afhangen van de leeftijd van het kind en per grondrecht kunnen verschillen.
Pagina 4 van 38