Methoden van Bedrijfseconomisch onderzoek
Hoorcollege 1; Inleiding
Van bedrijfsprobleem naar probleemstelling
Het 7-staps deductieve onderzoeksproces;
Deductief betekent er is bestaande literatuur, er bestaan dus al
theorieën. Waarop je een verwachting/hypothese formuleert
en deze bevestig of verwerp je aan de hand van de data die je
verzamelt.
Tijdens MBEO ligt de focus voornamelijk op het deductieve
onderzoeksproces.
Wanneer doet een bedrijfsprobleem zich voor?
2 typen bedrijfsproblemen;
1. In de eerste situatie is er iets serieus mis met de
huidige situatie van een bedrijf en er moet zo snel
mogelijk een oplossingen komen.
2. In de tweede situatie kan de huidige situatie best in
orde zijn, maar kan deze geoptimaliseerd worden.
1. Opstellen van een bedrijfsprobleem.
Wat zijn de eigenschappen van een goed bedrijfsprobleem?
› Probleem moet uitvoerbaar zijn. Is het uit te voeren?
o Is het probleem voldoende afgebakend? Is het niet te groot of te breed?
o Kan het probleem in variabelen uitgedrukt worden?
o Kan je de benodigde data verkrijgen?
Bestaande data
Nieuwe data
› Probleem moet relevant zijn. Is het de moeite waard?
o Praktische relevantie. Wie heeft er baat bij dat het probleem opgelost wordt?
Managers van 1 bedrijf, in 1 industrie of in meerdere industrieën.
Eindgebruikers (consumenten, investeerders, belastingbetalers, …)
Beleidsmakers (overheden, EU, …)
o Academische relevantie. Is het probleem nog niet opgelost in eerder onderzoek, en wat
voegt het toe om dat wél te doen?
Nieuw topic – het topic is belangrijk, maar er is nog geen onderzoek naar
gedaan.
Nieuwe context – er is eerder onderzoek gedaan, maar niet in deze context.
Integreren van versnipperd bestaand onderzoek – bijvoorbeeld verschillende
studie hebben gefocust op verschillende IV’s/moderatoren; het relatieve belang
van variabelen is onbekend.
Verzoenen van tegenstrijdige resultaten in bestaand onderzoek – bijvoorbeeld
uitleggen door moderatoren te introduceren. Het verklaren waarom een effect
positief of negatief is.
Kenmerken van een variabele:
› Varieert;
o Op verschillende tijdstippen voor eenzelfde persoon/bedrijf
o Op dezelfde tijd voor verschillende personen/bedrijven
› Moet meetbaar zijn
› Moet concreet zijn
,2. Wat is een goede probleemstelling?
Van bedrijfsprobleem naar probleemstelling. Begin met vooronderzoek, dit kan je helpen om het
bedrijfsprobleem om te zetten in een onderzoekbare probleemstelling.
Tijdens je vooronderzoek ga je op zoek naar twee typen informatie;
› Achtergrondinformatie over het bedrijf of de organisatie
waarvoor het onderzoek relevant is (organisatie/context).
› Achtergrondinformatie over het onderwerp waarin je
geïnteresseerd bent (bestaande literatuur).
Een goede probleemstelling:
› Is geformuleerd in termen van variabelen en relatie.
› Is een open vraag (in welke mate, in hoeverre)
› Is helder/ondubbelzinnig geformuleerd.
› (Is praktisch en academisch relevant)
Wat zijn goede onderzoeksvragen? Eigenschappen van goede onderzoeksvragen:
› Moeten gezamenlijk de probleemstelling beantwoorden.
› Eerst theoretische, dan praktische onderzoeksvragen
o In de volgorde waarin ze behandeld worden in je onderzoeksvoorstel.
› Helder en ondubbelzinnig geformuleerd.
Theoretische onderzoeksvragen;
Contextuele vraag: (bijvoorbeeld “Wat is …?”)
- Alleen als de context om uitleg vraagt!
Conceptualistische vraag/vragen: (bijvoorbeeld “Wat is …?”)
- Alleen voor de variabelen die uitleg behoeven
Relatie vraag/vragen: (bijvoorbeeld “Welke variabele …? Hoe wordt … beïnvloedt door …? Hoe hangt het
effect van … op … af van ...?”)
- Alle relaties uit de probleemstelling moeten behandeld worden. Deze vragen heb je altijd in je
onderzoek.
Praktische onderzoeksvragen
Relatie vraag/vragen: (bijvoorbeeld “In welke mate …? In hoeverre …?”)
- Wat is de (relatieve) sterkte van de relaties?
Implicatie vraag
- Hoe kunnen managers de resultaten van de studie implementeren?
- Open vraag
3. Theoretisch kader
Theoretisch kader bestaat uit definities van variabelen, conceptueel model (grafische weergave) en de
hypothese (relaties tussen variabelen).
Hoe definieer je variabelen?
Een goede eerste stap in het definiëren van variabelen is het baseren op een zorgvuldig
literatuuroverzicht (zijn academisch). Hiervan kan je wellicht meerdere definities vinden. Dus wat moet je
doen als er verschillende definities bestaan in de literatuur?
- Erken altijd de belangrijke verschillen.
- Eindig met:
- Een eigen definitie, die focust op de overlap tussen bestaande definities, of
- Kies één van de bestaande definities en onderbouw je keuze.
Vermijd bij definities van variabelen altijd jargon, gebruik liever simpele en alledaagse termen. Valkuil is
vaak dat voorbeelden géén vervanging zijn voor een academische definitie. Gebruik voor variabele namen
altijd PRECIES dezelfde naam voor je variabele, gedurende het gehele onderzoek (overal in de tekst).
,Hoe ‘bouw’ je een conceptueel model?
Een conceptueel model laat zien hoe de variabelen zich verhouden tot elkaar, het laat zien wat je als
onderzoeker verwacht en hoe variabelen aan elkaar gerelateerd zijn. De variabelen vormen de
kern/bouwstenen van je onderzoek: Afhankelijke variabelen, Onafhankelijke variabelen, Mediërende
variabelen, Modererende variabelen.
Onafhankelijke variabele beïnvloedt de afhankelijke variabele (op een
positieve manier, of op een negatieve manier, of … (predictor variable IV,
X)
Afhankelijke variabele is van primair belang (criterion variable DV, Y)
Mediërende variabele is een variabele die het mechanisme tussen X en Y
verklaart (mediator, interveniërende variabele). Hoe of waarom is X van
invloed op Y?
- Volledige mediatie: X heeft alleen een effect op Y via MED.
- Partiële mediatie: X heeft een indirect effect op Y via MED, maar ook een direct effect op Y
Modererende variabele is een variabele die de sterkte en soms zelfs de richting (positief/negatief) van de
relatie tussen X en Y verandert (moderator, interactie-variabele). Wanneer of
voor wie is het effect sterker?
- Pure moderatie: MOD modereert de relatie tussen X en Y, maar heeft
géén directe invloed op Y
- Quasi moderatie: MOD modereert de relatie tussen X en Y, maar heeft ook een direct effect op Y
De relaties tussen variabelen worden weergegeven door pijlen in het model. Ze geven verschillende soort
relaties aan:
- Hoofdeffect
- Direct/indirect effect
- Modererend effect
Hoe ontwikkelen we hypothesen?
Een hypothese is een uitspraak over de verwachte samenhang tussen twee of meer variabelen een
relatie, of een verschil (is je variabele continu of categorisch?). Wat omvat dan een goede hypothese?
- Gebaseerd op theorie
- Meetbaar (testbare variabelen)
- Ondubbelzinnig
We maken onderscheid in directionele (eenzijdig) en non-directionele (tweezijdig) hypothesen.
Directioneel geeft een bepaalde richting aan (positief, negatief, stijging, daling, sterker, zwakker, etc.)
- “Een fusie zal de moraal van werknemers verminderen.”
Non-directioneel geeft enkel aan dat er een relatie of effect is, maar geeft geen richting aan.
- “Een fusie heeft invloed op de moraal van werknemers.”
LET OP: je gebruikt non-directionele hypothesen alleen als absolute uitzondering. Je probeert altijd eerst
een directionele hypothese op te stellen. Een non-directionele hypothese gebruik je alleen als eerder
onderzoek/literatuur tegenstijdige resultaten levert.
Dus, een kort overzicht; Wanneer gebruik je directionele of non-directionele hypothesen?
Directionele hypothese
- Wanneer alle argumenten/bestaand bewijs een bepaalde richting suggereren.
- Wanneer het merendeel van de argumenten/bestaand bewijs een bepaalde richting suggereren.
, Non-directionele hypothese
- Wanneer het bewijs/argumenten in de ene richting even sterk is als het bewijs/argumenten in de
andere richting.
In statistische termen;
Nul hypothese veronderstelt geen relatie tussen variabelen of geen verschil tussen groepen. Is opgesteld
om te worden afgewezen (ten gunste van de alternatieve hypothese). Op basis van kansen, zou deze
hypothese kunnen gebeuren. Deze zie je echter niet vaak terug in academische studies.
Alternatieve hypothese geeft een relatie weer tussen variabelen, een verschil tussen variabelen of een
verschil tussen groepen = ONDERZOEKSHYPOTHESE.
Argumentatie voor hypothesen: ESSENTIEEL
Onderbouw waarom de hypothese aannemelijk is gebaseerd op literatuur, maar geef concrete
argumenten voor jouw onderzoek/context en beoordeel of de literatuur wel van toepassing is in jouw
context.
Veel voorkomende valkuil is: “Auteur XYZ heeft dat gezegd”, dus het moet waar zijn.
Hoorcollege 2; Causaal en correlationeel onderzoek
Introductie vierde stap onderzoeksproces
4. Onderzoekontwerp is een plan voor het verzamelen, meten en analyseren van de data. Wordt
gecreëerd om antwoord te geven op (praktische) onderzoeksvragen. De onderzoeksvragen dienen te
bepalen welk type strategie het meest geschikt is om het onderzoek te gaan vormgeven.
Slecht geformuleerde onderzoekvragen zorgen voor een slecht onderzoeksontwerp. Zorg er dus voor dat
je onderzoeksvragen kloppen voordat je de keuze maakt voor het onderzoeksontwerp. Let op dat je
binnen de beperkingen moet blijven die de onderzoeker worden opgelegd.
Kritische beslissingen in onderzoeksontwerp;
- Kiezen tussen (deductieve) onderzoeksstrategieën (focus van dit college)
- Kiezen tussen statistische technieken (focus in latere colleges)
- Kiezen tussen steekproef ontwerpen (focus in latere colleges)
Twee typen deductieve onderzoeksstrategieën;
Causaliteit
Causaal onderzoek test of een variabele een verandering in een andere variabele veroorzaakt. Als
onderzoeker ben je geïnteresseerd in die factoren die een probleem of afhankelijke variabele
veroorzaken.
Voorwaarden om te spreken van een causaal verband: belangrijk voor tt!
1. X en Y komen samen voor (correleren)
a. Een verandering in X moet worden geassocieerd met een verandering in Y; er moet een
significante correlatie zijn tussen X en Y, deze kan positief dan wel negatief zijn.
Correlaties liggen altijd tussen -1 en 1.