Week 1 – Inleiding op de psychiatrie
Symptoomdiagnose: iemand komt met een klacht, geen alarmsymptomen en we weten niet
hoe het komt. We houden het bij de klacht
Syndroomdiagnoses (à DSM 4/5): diagnoses waar er meerdere klachten en bevindingen
aanwezig zijn
Oorzakelijke/verklarende/structuur diagnose: Ik zie een beeld, hoe komt dat en wat
betekent dat
1. Statistische (ab)normalitieit: gebruik maken van een statistiek, boven- en onderkant
zijn abnormaal
2. Psychosociale (ab)normaliteit: afwijken van de norm in de maatschappij, normaal of
abnormaal
3. Persoonlijke (ab)normaliteit: de subjectieve ervaring, lijden/onvermogen/significant
toegenomen kans op (maatschappelijke) problemen. Wat is voor een persoon normaal
Humoraalleer: (psychische) ziektes zijn een disbalans van de 4 lichaamssappen
- Bloed (sangius): sanguinisch: vurig, energiek
- Gele gal: cholerisch: driftig
- Zwarte gal: melancholisch: zwartgallig
- Slijm (phlegma): flegmatisch: kalm, rustig
In de middeleeuwen duidde een psychiatrisch beeld op een straf van god, bezetenheid van de
duivel. Er werd geen gebruik gemaakt van een ziektemodel
Vanaf 19e eeuw: psychiatrische ziekten als hersenziekten à onderzoek en categorisatie
Begin 20e eeuw: Freud maakte verschil tussen het bewuste en onderbewuste à
psychoanalyse, droomduiding (problemen uit het onderbewuste komen naar boven),
neurotische afweer
Vanaf jaren ’50: ontwikkeling psychofarmaca
Jaren ’70: antipsychiatrie: tegen de instellingspsychiatrie
Vanaf jaren ’90: deels terug
Jaren nu: te veel opgenomen mensen, trend is weer dat mensen zoveel en zolang mogelijk
thuis/zelfstandig blijven wonen: sterke toename overlast en ongevallen
Moderne verklaringsmodellen
1. Bio psychosociaal model
o Sociaal
§ Gezinstheorie
§ Sociaal milieu
§ Peergroup
§ Culturele omgeving
o Psychologisch
§ Psychodynamisch
§ Leertheoretisch
§ Cognitieve theorie
o Biologisch
, § Erfelijkheid
§ Neurotransmitters
§ Hersenstructuren
§ Somatiek en leefstijl
2. Het kwetsbaarheidsmodel
o Draagkracht vs. Draaglast
o Sterke vs. Zwakke punten
o Coping
o Tijd (kwetsbare factoren, uitlokkende factoren, onderhoudende factoren)
3. Ontwikkelingsmodel
o ASS (autisme spectrumstoornis), ADHD (aandacht tekort +/- druk)
o Ontwikkelingsstoornissen
Psychiatrisch onderzoek
- Algemene indruk
o Uiterlijke kernmerken, contact, spraak, klachtenpresentatie, ziektebesef en -
inzicht, lijdensdruk, intoxicatie
- Cognitieve functies
o Bewustzijn, aandacht, oriëntatie, intellectuele functies, geheugen,
waarneming, denken (vorm en inhoud)
- Affectieve functies
o Stemming, affect, affectmodulatie, (affect= van korte duur, reactie op bepaalde
situatie. Stemming= langdurende gemoedstoestand, niet directe reactie op
bepaalde situatie)
- Conatieve functies:
o Psychomotoriek (mimiek, gestiek, spraak), kenmerken persoonlijkheid,
wilsbekwaamheid, niveau va psychosociaal functioneren
Classificatie psychopathologie
Voordeel: noodzaak, overzichtelijk, richtlijnen, communicatie (iedereen weet waar je het over
hebt)
Nadeel: het is niet individueel, het zegt niets over hoe het ontstaat en wat de gevolgen zijn,
hokjesgeest
DSM-III & -IV DSM-V
- As 1: Huidige ‘’klinische - As 1/2/3 geïntegreerd met elkaar
toestandsbeelden/stoornissen’’ - Relevante somatische aandoeningen
- As 2: Persoonlijkheidsstoornissen + worden nog wel vermeld
mentale retardatie - V-codes: andere problemen die een
- As 3: Lichamelijke toestand, indien rede tot zorg kunnen zijn
relevant - World Health Organisation Disability
- As 4: Psychosociale problematiek Assessment Schedule 2.0 (WHODAS
(levensgebieden) 2.0)
- As 5: Globale beoordeling van het
functioneren (GAF)
Bij elk item hoort een individuele codering
,Doel: de structuurdiagnose
- De DSM geeft een classificatie, soms syndroomdiagnose genoemd. Volgt vaak uit het
psychiatrisch onderzoek
- De precieze diagnose volgt pas uit:
o Informatie uit drie milieus: wonen, werk, sociaal
o Anamnese, heteroanamnese, ontwikkelingsanamnese
o Andere informatie: somatisch, cultuur, persoonlijkheid
- De structuurdiagnose is een narratief, een verhaal achteraf en is niet te toetsen of uit
te drukken in getallen. Het kwetsbaarheidsmodel speelt een belangrijke rol
Toetsvragen:
Wat is een verschil tussen een psychiater en een klinisch patholoog? à Een psychiater mag
medicijnen voorschrijven en een psycholoog niet
Welke stelling over DSM-IV is juist? à Op as 1 wordt gesproken over klinische stoornissen
Week 2 – Stemmingsstoornissen
Stemmingsstoornis: wanneer de stemming van de patiënt ziekelijk is verstoord of niet past bij
de situatie waarin de patiënt verkeerd
Depressie: wanneer 5 of meer van de volgende 9 symptomen in een periode van minimaal 2
weken aanwezig zijn met een verandering van het eerdere functioneren. Er is tenminste een
van de kernsymptomen aanwezig
1. Sombere stemming gedurende het grootste deel van de dag (kernsymptoom)
2. Verlies van interesse of plezier, niet meer blij kunnen zijn (kernsymptoom)
3. Verandering van gewicht
4. Slapeloosheid of overmatig slapen
5. Agitatie of remming, waarneembaar door anderen
6. Vermoeidheid of energieverlies
7. Gevoelens van waardeloosheid of (onterechte) schuld
8. Besluiteloosheid of concentratieproblemen
9. Gedachten aan de dood of suïcide
De symptomen moeten lijden of beperkingen veroorzaken, geen gevolg zijn van een
somatische aandoening, geneesmiddelen of drug en niet toe te schrijven aan een rouwperiode
Depressie met begin peri-partum
- Begin tijdens de zwangerschap tot weken/maanden na de bevalling
- Voorop staat het niet kunnen genieten en houden van de baby, vaak met grote
schuldgevoelens hierover
- Kan samen gaan met wanen, de peri-partum psychose
- Baby kan gevaar lopen, moeder en baby worden het liefst samen opgenomen
Depressie bij ouderen
- Lichamelijke klachten op de voorgrond (moeheid, hoofdpijn, buikpijn,
vergeetachtigheid, concentratieproblemen of verwardheid)
- Niet altijd een duidelijke sombere stemming of verlies van interesse of plezier
- Stemming eerder mat, afgevlakt of gelaten
, Er zijn veel ouderen die ten onrechte als dement worden beschouwd en daardoor niet goed
behandeld worden
Depressie bij kinderen
- Gedragsveranderingen: terugtrekken of juist acting out
- Basisschool ca. 2%, middelbare school ca. 5%
- Suïcide de op-1-na meest voorkomende doodsoorzaak bij pubers
- Antidepressiva is geen eerste keus
Voorkomen van een depressieve stoornis
- 1 op de 5 vrouwen en 1 op de 10 mannen
- Ouderen in verpleegtehuizen 14-40%
- Mensen uit lagere sociaaleconomische klasse
- Meer bij alleenstaanden, vooral na wegvallen partner
- Grote kans op recidive depressie
o Na 1e keer 40%
o Na 2e keer 80%
o Na 3e keer of vaker bijna 100%
- 15% Is chronisch depressief
Diagnostiek depressie
- Depressieve stemming gaat vaak schuil achter lichamelijk klachten zoals pijn,
slapeloosheid, vermoeidheid, vermagering =gemaskeerde depressie
- Risicogroepen: patiënten met en ernstige lichamelijke ziekten, familieleden met
ernstige depressies of suïcidepogingen, patiënten met depressies in het verleden
Etiologie van een depressieve stoornis
- Biologische factoren
o Genetisch
o Hormonale veranderingen
o Ernstige lichamelijke ziekten
o Bijwerkingen bepaalde medicatie
o Middelenmisbruik (bv alcohol)
- Maatschappelijke factoren
o Zwak sociaal/emotioneel netwerk
o Alleenstaanden of gescheiden personen
o Lagere scholingsgraad en laag inkomen
o Meer depressies in de stad dan op het platteland
- Psychologische factoren
o Vroeg psychotrauma: incest, mishandeling, verwaarlozing kunnen resulteren in
een verhoogd kwetsbare persoonlijkheid
o Ingrijpende gebeurtenissen (life events) met verlies of teleurstelling
o Karakter en levenshouding: pessimist is kwetsbaarder dan een optimist
o Persoonlijke manier van coping: bepaalt de mate waarin problemen opgelost
worden, verdriet verwerkt wordt of steun gevraagd kan worden