Gedragswetenschappen
Week 1
Sociologie gedrag van (groepen) mensen, nadruk op invloed van omgeving, maakt gebruik van
maatschappelijke vraagstukken
Psychologie gedrag van de individuele mens, nadruk op emoties, denken en gedrag
Economie, pedagogiek, sociologie en psychologie zijn allemaal gedragswetenschappen.
Nature gedrag is aangeboren
Nurture gedrag wordt bepaald door omgeving en ervaring, is aangeleerd
Gedrag is een mix van nature en nurture
Stromingen in de gedragswetenschappen:
1. Psychoanalyse (vroege jeugd)
2. Behaviorisme
3. Humanistische psychologie
4. Cognitieve psychologie (Hoe (werkt het)?)
5. Systeembenadering (gezin, vriendengroep)
6. Biologische benadering
7. Integratieve psychologie
PDF Menswetenschappen ELO
Psychologie is de wetenschap die zich bezighoudt met menselijk gedrag en de achtergronden
hiervan.
Als professioneel verpleegkundige reageer je niet op grond van je eigen eerste impulsen maar op
grond van kennis en ervaring die je in de loop van de opleiding opdoet.
De wetenschap psychologie bestudeert op een systematische manier het menselijk gedrag en de
achtergronden daarvan.
Frenologie is de leer van de vorm van de schedel, in het bijzonder de schedelknobbels. Aan het
voorkomen of ontbreken van knobbels op de schedel meende men te kunnen zien of iemand
bijvoorbeeld vernielzuchtig was of aan verzamelwoede leed. In ons taalgebruik zit hierdoor tot op de
dag van vandaag nog woorden als ‘talenknobbel’ of ‘wiskundeknobbel’. Inmiddels is echter allang
bewezen dat schedelknobbels niets zeggen over de genoemde eigenschappen van personen, en de
frenologie maakt dan ook geen deel meer uit van de wetenschappelijke psychologie.
Week 2
Sigmund Freud Lichamelijke symptomen : psychische symptomen
Er zit een verborgen wereld, het onderbewustzijn. Dat onderbewust was volgens Freud dat waar
problemen vaak uit voort kwamen. Het onderbewuste liet zich ‘zien’ door:
Dromen en versprekingen
De uitwerking: Het driftmodel
Levensdrift ‘Eros’ staat voor alles wat lekker is en wat genot geeft
Doodsdrift ‘Thanatos’ verlangen naar niks, verlangen naar rust. Tegenhanger van Eros.
1. Id onze driften, puur gericht op lust of op direct dingen willen
2. Ego houdt rekening met de buitenwereld
3. Superego voegt nog een soort schuldgevoel, geweten en normen en waarden eraan toe
Levensfasen:
Orale fase = id (baby en peuter)
Anale fase (koppigheid) = ego (peuter, zindelijkheid)
, Fallische fase (oedipus complex) = superego (kleutertijd, moeder claimen)
Latentiefase (basisschoolleeftijd)
Genitale fase (puberteit)
Je omgeving is cruciaal of je een fase succesvol doorloopt. Als je een fase niet succesvol doorloopt,
kun je daar later nog last van houden.
‘Zes psychologische stromingen en één cliënt’ hoofdstuk 3, de paragrafen 3.1, 3.2, 3.4. 3.10 en 3.11
De psychodynamische benaderingen stammen af van de theorie van Sigmund Freud. Hij ontwikkelde
de psychoanalyse. Het gaat er vaak van uit dat problemen vaak stammen uit de vroege kindertijd,
hoewel ook latere gebeurtenissen sporen kunnen achterlaten. Problemen worden gezien als een
stagnatie in de ontwikkeling. Het herhalen van vroegere gedragspatronen en problemen bij personen
die daar niets mee te maken hebben, wordt ‘overdracht’ genoemd. We dragen iets van vroeger over
op de situatie waarin we nu leven. Het gaat erom dat de patiënt leert beangstigende en onbekende
gevoelens toe te laten, ze te benoemen, te begrijpen en te hanteren. Dit wordt ook wel
‘affectregulering’ of ‘mentaliseren’ genoemd. Een psychodynamische therapie geeft je meer zicht op
je gevoelens, je leert er beter mee om te gaan en je leert het verschil tussen jezelf en de ander beter
te zien en te hanteren.
Freud behandelde patiënten die bijvoorbeeld verlamd, blind of doof waren zonder dat daar een
lichamelijke verklaring voor was. We noemen dat nu een conversiestoornis. Freud gebruikte eerst
hypnose om de onbewust conflicten boven water te halen. Later gebruikte hij de techniek van de
‘vrije associatie’. Vier modellen:
1. Driftmodel legt accent op verdrongen problemen uit de kindertijd
2. Objectrelatiemodel eerste relaties in vroege kindertijd
3. Zelfpsychologisch model aandacht gaat naar tekorten
4. Interactioneel model legt nadruk op problematische conflicten tussen mensen
Het driftmodel: id, ego en superego. Het driftmodel stelt dat de mens wordt voortgedreven door
seksuele en agressieve driften. Id is onbepaald, we hebben het allemaal, maar bij de een is het wat
sterker dan bij de ander. Het bepaalt ons temperament. Freud onderscheidde de volgende vijf fasen:
De orale fase babytijd
De anale fase periode van zindelijkheidstraining, het ego ontwikkelt zich hier en
koppigheid ontwikkelt zich ook
De fallische fase kleutertijd, hierin staat het geslachtsverschil centraal
Latentiefase rustigere tijd
Genitale fase puberteit en adolescentieperiode
Om gevoelens van angst onder de oppervlakte te houden, ontwikkelen we afweermechanismen. Het
heeft als voordeel dat je je minder angstig voelt, maar het kost wel veel energie.
- Verdringing
- Ontkenning
- Reactieformatie angstwekkende impuls wordt onschadelijk gemaakt door het
omgekeerde ervan
- Isolering gevoel is uitgeschakeld
- Intellectualisering wordt met ingewikkelde taal overdekt
- Projectie je ziet bij anderen zaken waar je zelf bang voor bent
- Splitsing
- Rationalisatie impuls wordt goedgepraat
- Verplaatsing
- Sublimatie dit raadde Freud aan, je zet behoefte om in maatschappelijk gedrag
Afweer heeft te maken met het afweren van de gevoelens van de patiënt zelf. Weerstand is verzet
tegen therapie of tegen een gesprek over je eigen functioneren.
Abstinentieregel voor therapeut = neutraal opstellen, geen persoonlijke mededelingen, niet té
vriendschappelijk.