H2: What is the nervous system’s functional anatomy?
Gedrag: elke vorm van beweging in een levend organisme (is observeerbaar en meetbaar).
Evolutie:
Fylogenetische ontwikkeling: ontwikkeling van hogere diersoorten uit lagere.
Ontogentische ontwikkeling: ontwikkeling van de individuele mens uit zaadcel en eicel.
De mens stamt niet af van de aap, maar we hebben wel een gemeenschappelijke voorouder,
namelijk de Australopithecus (zuidelijke aap).
Neurale plasticiteit/flexibiliteit: de hersenen zijn geen statisch orgaan, functies kunnen zich
ontwikkelen door meer verbindingen te maken in de hersenen.
Adaptaties: geëvolueerde anatomische en functionele kenmerken die problemen oplossen binnen
een diersoort (bv. een giraffe die een langere nek krijgt).
Fenotype plasticiteit: de mogelijkheid van een individu om zich te ontwikkelen tot verschillende
fenotypes (bv. een muis kan verschillende kleuren vacht krijgen door wat de moeder tijdens de
zwangerschap eet).
Fylogenetische ontwikkeling van structuur: ontwikkeling over soorten heen, hoe ziet het brein er bij
verschillenden diersoorten uit.
Belangrijkste functies van de hersenen:
1. Perceptie (waarneming).
2. Intergratie van informatie (creëer van een perceptuele wereld).
3. Actie (gedrag).
Neuroanatomie
Anatomische oriëntatie:
Ipsilateraal: structuren van de hersenen die zich aan dezelfde zijde bevinden.
Contralateraal: structuren van de hersenen die zich aan de andere zijde bevinden.
Bilateraal: structuren van de hersenen die zich aan beide zijde bevinden.
Proximaal: structuren die dicht bij elkaar liggen.
Distaal: structuren die ver van elkaar af liggen.
Anatomische locatie en oriëntatie
Anterieur: dichtbij of richting de voorkant van het dier of de voorkant van het hoofd.
Caudaal: dichtbij of richting de staart van het dier (zie posterieur).
Coronaal: verticale doorsnede van het brein, dit geeft je een frontaal aanblik.
Dorsaal: op of richting de rug van een dier met vier poten (bij een mens: richting het hoofd,
naar boven).
Frontaal: van de voorkant
Horizontaal: horizontale doorsnede van het brein, dit geeft je een dorsaal aanblik.
Inferieur: onder, richting de buik van een dier met vier poten (zie ventraal).
Lateraal: richting de zijkant van het lijf of de hersenen.
Mediaal: richting het midden (de middenlijn) van het lichaam.
Posterieur: richting de staat van het dier (zie caudaal), (bij de mens: aan de achterkant).
Rostraal: richting de bek/snavel (zie anterieur en frontaal).
Sagittaal: verticale snede in de lengte (van voor naar achter), geeft een mediaal aanblik.
Superieur: bovenkant (zie dorsaal).
Ventraal: op of richting de buik van een dier met vier poten (zie inferieur), bij de mens naar
beneden.
1
,Hersenvliezen (meninges): drie lagen die de hersenen beschermen:
Dura mater (harde moeder): buitenste vlies, is bijna even hard als de schedel.
Arachnoidale laag (spinnenwebvlies): dunne laag weefsel.
Pia mater (zachte moeder): zit tegen de hersenen aan, is bijna even zacht als hersenweefsel.
Tussen het spinnenwebvlies en de pia mater zit hersenvocht (cerebrospinal fluid (CSF)), dit is
een kleurloze oplossing van natrium, chloride en andere ionen.
Afferent: naar een structuur toe (input).
Efferent: van een structuur af (output).
De hersenen van buitenaf gezien
Cerebrum: grote hersenen.
Cerebellum: kleine hersenen.
In het algemeen geldt er: hoe hoger de structuur fysiek in de hersenen ligt, hoe hoger de functie is.
Cerebral cortex (neocortex/hersenschors): de buitenste structuur van de hersenen dat bestaat uit
flink gevouwen en gelaagd weefsel.
Frontaalkwab: verantwoordelijk voor de uitvoerende
functies van de hersenen zoals het maken van keuzes.
Pariëtale kwab: zorgt voor directe beweging richting een
doel of het uitvoeren van een taak zoals het vastpakken van
een voorwerp.
Temporaalkwab: verantwoordelijk voor functies zoals
gezichtsherkenning, talen, muzikaliteit en het verwerken
van emoties.
Occipitaal kwab: hier begint de visuele verwerking.
Gyrus (meervoud: gyri): bobbels/bochten in de breinstructuur.
Sulcus (meervoud: sulci): groeven in de breinstructuur.
Centrale sulcus: de groef tussen de frontaalkwab en de pariëtaal kwab.
Longitudinale fissure: de kloof tussen de linker en rechter hersenhemisfeer.
Meningitis: een ontsteking van het hersenvlies, die meestal veroorzaakt wordt door een bacteriële of
virale infectie.
Encephalitis: ontsteking van de hersenen veroorzaakt door verschillende micro-organisme.
Bloedvoorziening in de hersenen
Het oppervlakte van het brein zit vol met bloedvaten, de
slagaderen voeden de hersenen, en via de aderen gaat het bloed
weer terug naar het hart, de lever en de longen.
Drie belangrijke slagaders in de hersenen:
Anterior cerebral artery (artery = slagader).
Middle cerebral artery
Posterior cerebral atrery
Stroke (beroerte): een plotselinge verschijning van neurologische symptomen als gevolg van een
ernstige onderbreking van de doorbloeding.
Binnen in de hersenen
Witte stof: zenuwvezels (zit een isolerend laagje omheen).
Grijze stof: zenuwcellen, in de hersen zit de grijze stof aan de buitenkant en de witte stof aan de
binnenkant, in het ruggenmerg is dit omgekeerd.
Reticulaire stof: netvormig (vezels en cellen).
2
,Ventrikel: holte in de hersenen die hersenvocht
(cerebrospinale vloeistof) aanmaakt en bewaart,
wanneer er teveel hersenvocht aangemaakt
wordt ontstaat er een waterhoofd. Er zijn vier
ventrikels die met elkaar in verbinding staan:
Laterale ventrikel
Cerebrale ventrikel
Derde ventrikel
Vierde ventrikel
Corpus callosum (hersenbalk): bundel witten stof die de twee hemisferen met elkaar verbind.
Cellen en vezels
Hersenen bestaan uit twee type zenuwcellen:
Neuronen: hebben een primaire functie, zorgen voor communicatie en informatieverwerking.
Gliacellen: hebben een ondersteunende functie, verzorgen de neuronen.
Nucleus (mv. nuclei): groep neuronen die samen een cluster vormt dat kan worden geïdentificeerd
met speciale vlekken om een functionele groep te vormen.
Een bundel zenuwvezels heet:
Zenuw (nerve): buiten het centraal zenuwstelsel, in het perifeer zenuwstelsel.
Tractus/fasciculus/lemniscus/funiculus: binnen het centraal zenuwstelsel.
Zenuwstelsel
Anatomische indeling:
Centraal zenuwstelsel: hersenen, hersenstam en ruggenmerg.
Perifeer zenuwstelsel: alle zenuwcellen buiten het centrale zenuwstelsel.
o Somatische (animaal) zenuwstelsel (SNS): waar je zelf controle over hebt.
o Autonome zenuwstelsel (ASN): verantwoordelijk voor de werking van de interne
organen van het lichaam (onbewust), bestaat uit sympathisch en parasympatisch.
o Enteric zenuwstelsel (ENS): controleert de darmen, communiceert met het CNS via het
ANS, maar opereert voornamelijk onafhankelijk.
Functionele indeling:
Cranieel (hersenen)
Spinaal (ruggenmerg)
Intern (autonoom)
Ontogenetische ontwikkeling van het zenuwstelsel
Spinal cord (ruggengraat)
Heeft een gesegmenteerde structuur, dit maakt het mogelijk om je rug te buigen.
3
, o Ieder segment is verantwoordelijk voor een ander deel van het lichaam, elk deel van
het lichaam heeft te maken met een specifiek segment van het ruggenmerg.
o Dermatoom: lichaamssegment dat overeenkomt met een segment van het
ruggenmerg.
Het ruggenmerg zijn uitgezakte hersenen (het is 1 geheel).
Om het ruggenmerg zitten dezelfde vliezen als om de hersenen (dura mater, arachnoid layer
en pia mater).
Wet van Bell en Magendie: het principe dat gevoel aan de achterkant van het ruggenmerg
binnenkomt, en je motorische aansturingen gaan er aan de voorkant uit.
o Achterhoorn: afferent, sensibel (dermatomen), pijn, temperatuur, fijne tast, diepe druk
en beweging.
o Voorhoorn: efferent, motorisch (reflexen), snelle en fijne motoriek.
Brainstrem (hersenstam)
Hindbrain (myelecepahlon (=verlengde merg) en metencephalon
(=pons+cerebellum)):
o Bestaat uit 3 belangrijke onderdelen:
Reticular formation: een netvormige mengeling van
neuronen en zenuwvezels, activeert en stimuleert
delen van het brein (belangrijk bij slaap en bv. coma).
Pons: brug tussen het cerebellum en de grote
hersenen.
Medulla: verlengde merg, verantwoordelijk voor de vitale functies. Aan de
zijkanten van het verlengde merg lopen hersenzenuwen (12 aan iedere kant),
deze zenuwen worden de cranial nerve genoemd:
1. Nervus olfactorios: ruiken (ligt het hoogste)
2. Nervus opticus: zien
3. Oculomotorius: oogbewegingen
4. Trochlearis: oogbewegingen
5. Trigeminus: kaakzenuw
6. Abduces: oogbewegingen
7. Facius: gezichtsbewegingen
8. Auditory vestibular: horen en balans
9. Glossopharyngeal: tongbewegingen
10. Vagus: beïnvloed alle organen
11. Spinal accossory: nekspieren
12. Hypoglossal: tongspieren
Soorten zenuwen vanaf de hersenen naar beneden: cervical nerves thoricic
nerves (thoracaal = romp) lumbar nerves (lumbaal = benen) sacral nerves
(sacral = stuitje) coorygeal segment.
Midbrain (mesencephalon):
o Bestaat uit twee structuren met colliculi (heuveltjes):
Tectum (plafond): dorsaal (posterior bij de mens).
o Sensorische component voor de oren en ogen.
o Superior colliculus: sensorische info voor de ogen.
o Inferior colliculus: sensorische info voor de oren
Tegmentum (vloer): ventraal (anterieur bij de mens).
4