HC1
Wat is filosofie
Filosofie is:
Conceptueel onderzoek (conceptuele analyse):
o Empirisch onderzoek: wetenschappelijk wereldbeeld in plaats van een manifest
wereldbeeld (=normaal wereldbeeld), wat is de link tussen deze wereldbeelden?
o Er wordt gekeken naar wat er bedoeld wordt met een bepaalde term/concept.
Conceptuele verheldering:
o Net als bij de conceptuele analyse vraag je naar wat iemand met zijn concept bedoelt,
vervolgens kijk je naar de wetenschap om de concepten bij te stellen.
Geldigheidswetenschap:
o In de wetenschap worden vaak, zonder dat je erbij stil staat, fundamentele concepten
gebruikt, maar zijn de concepten wel geldig?
Perspectiefwisseling:
o De standpunten van iemand anders kennen, evalueren en bekijken of daar ook iets
waardevols in ziet (filosofie op de middelbare school).
Zoektocht naar de waarheid:
o Socrates verzetten zich tegen de sofisten (bij sofisten ging het om overtuigingskracht,
en niet om de waarheid), Socrates ging wel opzoek naar de waarheid.
Dit allemaal:
o Misschien is het handig om te zeggen dat filosofie dit allemaal is: we willen weten wat
we bedoelen met onze concepten, we willen dat ze geldig zijn, en om daarachter te
komen moeten we soms een ander perspectief innemen, zodat we alles zo helder en
duidelijk mogelijk krijgen.
Wat is filosofie niet:
Filosofie is niet zomaar een beetje kletsen, dat je factfree zou kunnen doen.
Filosofie is geen scepticisme (twijfelen aan alles) of relativisme.
The hard problem (the problem of consciousness)
Mensen hebben dualistische intuïties: ze hebben het gevoel dat lichaam en geest twee totaal
verschillende dingen zijn, die onafhankelijk van elkaar kunnen bestaan en functioneren. Maar
als je in je geest wat voelt, dan gebeurt er wat in je brein en vaak ook andersom.
Als je gaat nadenken over bewustzijn, kom je op vragen zoals: Wat is de geest? Wat is de
psyche? Wat is bewustzijn? Hoe past bewustzijn in de fysische wereld?
Als moderne wetenschapper moet je accepteren dat bewustzijn een fysisch fenomeen is.
Wat is bewustzijn?
Mentale toestanden vormen samen het bewustzijn, er zijn drie typen mentale toestanden:
1. Bewuste ervaringen: bewuste toestanden die we op een bepaalde manier voelen.
Quale (mv. qualia): kwalitatieve aspecten van ervaringen, de manier waarop je iets
ervaart. Hoe iets op jou overkomt.
o What-it-is-likeness (Thomas Nagel): wordt gebruikt om ervaringen te beschrijven.
2. Cognitie: toestanden die ergens over gaan, je denkt bewust aan iets.
Propositie: betekenis van een zin.
Propositionele attitude (PA’s): de houding ten opzichte van de propositie (bv. jan
gelooft (=PA) dat het regent).
o PA’s gaan ergens over, dat wil zeggen dat ze intentionaliteit (aboutness) hebben.
1
, o PA’s zijn discrete entiteiten: iets dat op zichzelf staat (bv. je kan het zien als een
emmer knikkers, als je er een knikker uithaalt veranderd er niets aan de andere
knikkers of aan de knikker in je hand).
3. Emotie: combinatie van een ervaring en een cognitieve toestand.
Emoties hebben zowel een kwalitatief karakters als een intentionaliteit. Het is dus een
persoonlijke interpretatie van een ervaring die ergens over gaat (intentionaliteit).
Het algemene probleem: hoe past bewustzijn in de fysische wereld?, je kan dit opsplitsen in drie
subproblemen:
1. Hoe verhouden ervaringen zich tot de fysische wereld, met name tot het lichaam en het
brein?
2. Hoe verhouden cognitieve toestanden zich tot de fysische wereld, met name het lichaam en
het brein?
3. Hoe verhouden emoties zich tot de fysische wereld, met name tot het lichaam en het brein?
Dit kun je reduceren naar twee problemen, namelijk: als je weet hoe ervaringen en cognitieve
toestanden in de wereld passen, weet je dat ook voor emoties.
Voor nu is de belangrijkste vraag: hoe past het bewustzijn/de geest in de fysische wereld? Er zijn
door de tijd heen verschillende antwoorden gekomen van filosofen op het algemene probleem, deze
worden nu besproken.
Het substantiedualisme
Substantie: datgene wat op zichzelf kan bestaan.
Substantiedualisme: er zijn twee substanties:
o Res cogitans: denkende substantie (essentiële eigenschap: denken).
o Res extensa: de uitgebreide substantie, dat wil zeggen dat het 3D is en ruimte inneemt in de
fysieke wereld. Beweging in de fysieke wereld is ontstaan door botsingen van substanties die
uitgebreidheid bezitten (essentiële eigenschap: uitgebreidheid).
René Descartes: de traditionele verdediger van het substantiedualisme. Volgens hem kan de
menselijk geest onafhankelijk bestaan van het lichaam en andersom.
o Thomas Hobbes: volgens hem kan ook de geest volledig omschreven worden in materiële
termen.
Descartes wilde zekerheid vinden doormiddel van twee methodes:
1. Radicale twijfel: alles waaraan te twijfelen valt is geen goede bron van kennis.
Hij twijfelt aan alles, dus zelfs aan de wiskunde (is 2+2 wel 4?) en zijn eigen zintuigen
(ben ik wel wakker?).
Want wat als er een malin genie (een kwade genius die ons in al onze overtuigingen
bedriegt) is.
Het enige wat hij zeker weet is dat hij denkt en dus bestaat: cogito ergo sum.
2. Helder en duidelijk inzicht:
Alle beweringen die Descartes helder en duidelijk inziet zijn waar, dus hij is een res
cogitans (want hij denkt).
God is een perfect en jij niet, een perfect wezen kan niet bedacht worden door een
imperfect wezen, dus moet dit afkomstig zijn van God.
God bestaat en is perfect en bedriegt dus niet, als je denkt dat je een lichaam hebt is
dat ook zo (wat God bedriegt niet), mensen zijn dus ook een res extensa.
Het interactieprobleem:
Elizabeth van Bohemen wees Descartes op het interactieprobleem.
2
, Het interactieprobleem is de vraag hoe lichaam en geest met elkaar kunnen interacteren, als
de geest gaan uitgebreidheid heeft en dus niet met het lichaam kan botsten. Descartes had
hier geen antwoord op, hij zei:
Aan de ene kant (a) zijn we duidelijk twee substanties.
Aan de andere kant (b) zijn we niet gelijk aan een zeeman op een schil, maar
interacteren lichaam en geest.
o Maar we kunnen a en b niet tegelijk denken
Pijnappelklier: lichaam en geest interacteren hier, dit was echter geen overtuigende
verklaring.
Volgens Descartes is God de oorzaak van dingen in de wereld. Hij had het ook zo kunnen
regelen dat als je in een spijker staat, je chocolade zou proeven. Hoe God die interactie regelt
was Descartes niet duidelijk en kan daarom op twee manieren geïnterpreteerd worden.
Occassionalisme: alleen God is de ware oorzaak van dingen in de wereld. Dus het
lijkt slechts alsof je gedachten de oorzaak zijn van wat je doet, maar die
gedachten/wens is voor God een gelegenheid (occasion) om je iets te laten doen.
Parallelisme: lichaam en geest zijn als twee klokken die tegelijk zijn opgewonden
en naar elkaar lopen omdat God ze zo geeft gemaakt.
o Beide stromingen levert hetzelfde probleem op, namelijk: hoe doet God dit? Het levert
geen inzicht op want het interactieprobleem van lichaam en geest wordt vervangen
door het probleem dat je niet weet hoe God deze interactie regelt, dit wordt
uiteindelijk fataal voor het substantiedualisme.
HC2
Idealisme
George Berkeley: volgens hem is er maar één substantie, namelijk de geestelijke substantie. Hiermee
ontkent hij het interactieprobleem. Hierdoor is het idealisme een vorm van monisme (de positie dat
er maar één substantie is: de geestelijke, de fysische of nog heel wat anders).
Esse est percipi: zijn is waargenomen worden: dingen die niet denken bestaan niet buiten het
bewustzijn om van degene die hen waarnemen (als je een voorwerp niet meer waarneemt bestaat
het niet meer).
Dit laat hij zien in zijn dialoog die hij schrijft over het debat tussen Philonous (de
geestminnaar) en Hylas (de stofman). Philonous ontkent het bestaan van materiële substantie
(materiaal dat opzichzelf bestaat), maar niet het bestaan van materie.
Empirisme: op deze manier redeneerde Berkeley, kennis via de ervaring door waarneming.
Volgens Locke, Galileï en Boyle zijn er primaire eigenschappen/kwaliteiten die onafhankelijk van een
waarnemer bestaan (bv. grote) en secundaire eigenschappen/kwaliteiten die afhankelijk zijn van de
waarnemer (bv. geuren en smaken), deze eigenschappen hangen dus af van de ervaringen van de
waarnemer. Volgens Berkeley bestaan primaire eigenschappen niet (bv. of iets wel of niet groot is
hangt ook af van de waarnemer).
Problemen met het idealisme:
Slechte redenering van Berkeley: er zijn wel degelijk primaire eigenschappen (bv. afmeting
van een object of de temperatuur).
Absurde conclusie: als niemand naar een object zou kijken zou het niet meer moeten bestaan.
Dit is echte niet zo, dus zei Berkeley dat God altijd alles waarneemt en daarmee voorkomt dat
de wereld verdwijnt.
Deze problemen zorgden ervoor dat het idealisme niet kon blijven bestaan, want de wetenschap
werd niet serieus genomen.
3
, Behaviorisme
Stroming aan het beging van de twintigste eeuw die voor het eerst de wetenschap serieus nam.
Behavioristen meenden dat we geen observeerbare mentale entiteiten kunnen accepteren en dus
ook geen woorden mogen gebruiken die naar dat soort niet waarneembare zaken verwijzen.
Behavioristen beschrijven gedrag aan de hand van de black box. Input (stimuli) gaat de black box in
en er komt output (gedrag) uit, maar je kunt niets zeggen over wat er in de black box gebeurt.
Psychologische behaviorisme:
Heet ook wel methodologisch behaviorisme: ‘Human thought is human behavior’ (Skinner).
Het doel van psychologisch behaviorisme is het voorspellen en veranderen van gedrag.
Het is een puur objectieve en experimentele tak van de wetenschap
Psychologen hadden dus methodologische redenen: wetenschap moest objectief worden. Dus de
methode van de psychologie moest gericht zijn op het documenteren van de correlatie tussen
stimulus en respons (en niet op de black box)(bv. studie little Albert).
Watsons conclusie: Alberts angst voor de rat was het resultaat van conditionering. Watson meende
dat alle emoties uiteindelijk in stimulus-respons correlaties uitgelegd konden worden.
Soms zeiden behavioristen (zoals Watson en Skinner) dat ze alleen maar geïnteresseerd waren om
het bereik, de methode en het doel van de psychologie te veranderen. Ze claimden soms dan ook dat
ze niet geïnteresseerd waren in metafysische vragen als: Wat is de geest? Maar ze zouden eigenlijk
moeten zeggen dat er geen geest is naar het gedrag om hun standpunten te ondersteunen.
Julian Jaynes: behaviorist die toegeeft dat er wel een bewustzijn is, maar dat zit in de black box en
daarover wordt niet gepraat.
Filosofisch behaviorisme
Heet ook wel analytisch behaviorisme of linguïstisch behaviorisme.
Gilbert Ryles reactie op het dualisme:
Het dualisme (en idealisme) is hoogst onwetenschappelijk, want het neemt de geest erg
serieus maar het is conceptueel incoherent en dat is iets wat in de wetenschap niet
geaccepteerd kan worden.
Descartes zag dieren als machine zonder geest, mensen hebben wel een geest maar die kan
niemand (anders) waarnemen. Volgens Ryle kunnen we niet vaststellen of dieren (of andere
mensen) wel of geen geest hebben, dus wel of geen geest verklaart helemaal niets, ook zegt
hij:
o Normaal gesproken maken we een verschil tussen bewuste wezens en niet-bewuste
wezens op basis van het gedrag.
o Het is dus beter om naar gedrag te kijken dan te accepteren dat er iets is als een
immateriële geest.
o Het gaat enkel om disposities (= een gedragspatroon die iets vertoont of zal vertonen
onder bepaalde omstandigheden (bv. suiker zou altijd oplossen in thee)) en de geest is
niets meer dan een verzameling van disposities.
o Als je toch nog vraagt waar de geest is, naast die disposities, dan maak je een
categoriefout (bv. als je iemand de uni laat zien dan laat je de bibliotheek en de
collegezalen zien. Als ze daarna vraag ‘waar is nou de uni?’ dan heeft ze dus niet
begrepen dat de uni niet los bestaat van de gebouwen).
o Dus volgens Ryle is het lichaam-geestprobleem een pseudoprobleem, dat ontstaat
doordat mensen een categoriefout maken wanneer zij denken dat de geest iets anders
is dan een verzameling disposities.
Het logisch positivisme:
4