Samenvatting Seksuologie
Leerboek Seksuologie – H1 t/m H7, H9, H10, H13, H15 t/m H19, H21, H22, H25
Hoofdstuk 1: Wat is seksuologie?
In de seksuologie wordt gebruik gemaakt van 3 denkkaders:
1. Essentialisme: stelt dat menselijk seksueel gedrag evolutionair bepaald wordt en over
het algemeen stabiel is en niet afhankelijk is van sociale verandering. Er is veel
aandacht voor de evolutionaire basis van seksueel gedrag en vooral biologische
factoren zijn belangrijk. In de seksuologie van tegenwoordig is de evolutionaire
psychologie een stroming die werkt vanuit het essentialisme. Binnen dit denkkader
wordt vaak een empirische methodologie gebruikt die causale inferenties concludeert
2. Sociaal-constructivisme: gaat er vanuit dat seksueel gedrag vooral wordt beïnvloed
door sociale, culturele, historische en/of economische factoren. Deze factoren bepalen
wat als normaal seksueel gedrag wordt gezien. Veel feministen hangen het sociaal-
constructivisme aan. Alleen taal is belangrijk bij deze benadering, omdat hiermee
waarnemingen kunnen worden geordend. Binnen dit kader wordt veel gebruik
gemaakt van kwalitatief onderzoek (interviews, focusgroepen, zelfrapportage, etc.)
3. Biopsychosociale benadering: gebruikt biologische, psychologische en sociale
factoren in zijn visie. Een voorbeeld hiervan is de incentive theory of motivation, die
seksualiteit als het resultaat van interacties tussen deze 3 factoren ziet
Tegenwoordig gebruiken de meeste seksuologen de biopsychosociale benadering. Toch zijn
er in veel theorieën essentialistische en sociaal-constructivistische accenten te herkennen.
Veel seksuologische theorieën zien seksualiteit als een gevaarlijke kracht die moet worden
gecontroleerd. Als dit niet gebeurt gaat het slecht met de mens en de beschaving.
Een sekspositieve benadering (Harden) is een benadering die de positieve mogelijkheden van
seksualiteit gedurende de levensloop benadrukt, maar ook de risico’s en gevaren erkent. Zo
probeert zij het seksueel welbevinden van burgers te bevorderen. De meeste seksuologen
delen deze visie van Harden.
In 1987 verscheen Seksuologie voor de arts. Dit was een leerboek voor de arts (in opleiding).
De bedoeling was dat de arts dit boek zou kunnen gebruiken om seksuele problemen te
herkennen bij de patiënt, een anamnese zou kunnen afnemen, ‘eerste hulp’ te kunnen verlenen
en indien nodig gericht te kunnen verwijzen.
Hierna kwam het Leerboek Seksuologie in 1998 op de markt. De doelgroep was nu groter:
iedereen die in de gezondheidszorg werkt en als professional op de een of andere manier met
seksuele problematiek te maken krijgt. Er waren 2 doelstellingen:
− Vanuit een multidisciplinaire benadering kennis over de seksuologische hulpverlening
aanreiken
− De lezer zich bewust laten worden van de eigen culturele mal, door hem onder meer
inzicht te laten krijgen in de betekenis van seksualiteit in andere culturen
1
,In 2004 kwam het boek Seksuologie als opvolger van het Leerboek Seksuologie. Dit boek
werd geschreven op grond van de thema’s verbreding en actualisering. Voor verbreding werd
er gekozen om het boek te schrijven met professionals uit de somatische en geestelijke
gezondheidszorg en uit de gezondheidsvoorlichting en -opvoeding. Er werd aandacht besteed
aan het voorkómen van seksuele problemen en aan seksuele gezondheid. Actualisering werd
belangrijk omdat er veel nieuwe theoretische visies, biomedische behandelingen en nieuwe
onderzoeksdata werden ontwikkeld tussen het verschijnen van het Leerboek Seksuologie en
Seksuologie.
Vanaf de jaren 80 was er een grote toename van biomedisch seksuologisch onderzoek. Dit
leidde tot veel meer aandacht en inzicht in de biologie van seksueel gedrag en in het bijzonder
de neurobiologie en de endocrinologie van het seksueel functioneren. De resultaten werden
samen gebracht door The Journal of Sexual Medicine.
Er kwam meer aandacht voor lokalisatie en de werking en functie van ‘seksuele centra’ in de
hersenen m.b.v. magnetic resonance imaging (fMRI) en positron emission tomography
(PET). Ook kwam er veel aandacht voor de genetische, neuro-anatomische en hormonale
sturing van de seksedifferentiatie. Ook medicatie voor (sterkere) erecties werden ontwikkeld
op basis van inzichten uit de neurobiologie. Daarnaast werden de effecten van testosteron op
het vrouwelijk seksueel verlangen onderzocht. Door deze biologische aandacht voor
seksualiteit groeide de evolutionaire psychologie.
In de evolutionaire psychologie wordt er van uitgegaan dat het gedrag van mensen wordt
gestuurd door de effecten van de evolutie op onze psychische huishouding. Evolutionaire
psychologen doen veel onderzoek naar genderverschillen en de cross-culturele universaliteit
van deze verschillen. Een van hun conclusies is dat mannen en vrouwen fundamenteel van
elkaar verschillen en dat deze verschillen in alle menselijke culturen voorkomen.
De psychologische benadering van seksualiteit maakte ook een ontwikkeling door. Zij
gebruikten ideeën uit de psychofysiologie en de cognitieve neurowetenschappen. Hierbij was
de vraag: hoe werkt het seksuele systeem van mensen? Hierbij is er vooral interesse voor hoe
het seksuele systeem wordt geactiveerd en geïnhibeerd en wanneer dit functioneel is.
Er is ook meer aandacht gekomen voor cross-culturele aspecten en voor de historische
aspecten van seksualiteit. Dit is vooral belangrijk voor antropologen, historici, sociologen en
sociaal psychologen. Een conclusie is dat westerse seksuologische hulpverlening niet zomaar
toegepast kan worden in andere culturen.
Ook het internet heeft gezorgd voor meer vrijheid (liberalisering) op seksueel gebied. Denk
aan erotica, seksuele hulpmiddelen en pornografie. Men maakte zich vroeger zorgen of deze
ontwikkelingen geen negatieve consequenties zouden hebben. Ook was er een zorg over de
rol van vrouwen in de media en de seksuele ontwikkeling van kinderen, die steeds meer met
seksuele beelden zouden worden geconfronteerd op jonge leeftijd. De vraag was wat voor
invloed dit zou hebben op hun seksuele ontwikkeling.
Ook de medicalisering van de seksuologie bleef doorgaan. Zo werd seksueel functioneren als
indicator voor gezondheid of ziekte gezien. Daarnaast kwam er ook steeds meer aandacht
voor wat de rol van seks is bij mensen die chronisch ziek of lichamelijk beperkt zijn.
2
,Wat zijn de trends in de seksuologie tussen 2009 en 2018?
1. Er is sprake van biologisering en medicalisering van seksualiteit. Hierdoor groeit de
kennis van seksualiteit. Zo is er meer aandacht voor endocrine disrupting chemicals.
Dit wordt vooral als positief beoordeelt, maar medicalisering kan ook leiden tot een
biomedisch perspectief op seks, waarin alles vanuit de biologie wordt verklaard.
Hierdoor is er te weinig aandacht voor goed onderzoek dat concludeert dat
biomedische behandelingen bij seksuele problemen effectief zijn. Een voorbeeld is het
debat over de effectiviteit van flibanserine. Dit medisch reductionisme leidt er toe dat
niet-artsen niet voldoende deskundig zijn om de seksuologische (biomedische)
wetenschap te kunnen beoordelen op haar kwaliteit
2. Er worden hevige discussies gevoerd over wat abnormaal of normale seksualiteit is en
wat als abnormaal moet word geclassificeerd. Dit komt mede door de DSM-5 en de
ICD-11. De WHO heeft een definitie over seksuele gezondheid: “Seksuele gezondheid
is een staat van fysiek, emotioneel, mentaal en sociaal welzijn in relatie tot
seksualiteit”. Seksuele gezondheid gaat om dat er een positieve en respectvolle
benadering is tot seksualiteit en tot seksuele relaties. Ook het hebben van plezier en
veilige seksuele ervaringen die niet gepaard gaan met discriminatie of geweld zijn
belangrijk. Om tot seksuele gezondheid te komen en te houden, moeten de seksuele
rechten van alle personen gerespecteerd, beschermd en voldaan worden. Een
belangrijke voorwaarde is dat de seksuele basisrechten van mensen zoals beschreven
door Yogyakarta Principles (2006) en de World Association for Sexual Health worden
gerespecteerd
3. Het klassieke monogame huwelijk staat onder druk in het westen en is veranderd in
een model waarin meerdere monogame relaties elkaar opvolgen. Ook is er meer
aandacht voor consensuele niet-monogame relaties, wat inhoudt dat partners in een
relatie seksuele relaties hebben met verschillende personen
4. In de seksuologie is men steeds meer gaan denken in een continuüm m.b.t. gender. Er
is man en vrouw en veel tussenliggende mogelijkheden. De opvallende verschillen
tussen man en vrouw zijn dat mannen meer masturberen dan vrouwen en ook meer
seksueel geweld plegen dan vrouwen
5. Het is goed te zien dat seks in verschillende culturen anders wordt bekeken, beleefd en
vormgegeven, mede door de vele migratiestromen in de wereld
6. Seksueel geweld tegen vrouwen blijft een probleem, ondanks dat het wel is afgenomen
over lange tijd
7. De groeiende invloed van mediatechnologieën op seksualiteit blijft groeien. Zo is er de
mogelijkheid om seksueel materiaal te vinden, online partners te vinden, elkaar
te liken, etc. Ook de mogelijkheden om seksueel met anderen te communiceren is
toegenomen. Dit brengt kansen maar ook gevaren met zich mee
Naast trends zijn er ook knelpunten:
1. De kwaliteit van seksuologisch onderzoek. Vooral de financiering hiervan is erg
moeilijk. Dit is vooral zo bij onderzoek naar positieve aspecten en gevolgen van
seksualiteit
2. Seksuologische interventies zijn vaak niet goed wetenschappelijk onderbouwd.
Hierdoor is het onduidelijk wat de precieze effectiviteit van deze interventies is. Dit
komt mede doordat verschillende disciplines verschillende onderzoeksmethoden
hebben. Dit zorgt voor een lastige methodische integratie
3. Opleiding voor seksuologie. De vraag is hoe dit het beste vorm gegeven kan worden.
Ook is er een gebrek aan seksuologische scholing voor artsen en psychologen in hun
basisopleiding
3
, 4. De organisatie en de kwaliteit van de seksuologische hulpverlening in de
gezondheidszorg. De 2 vragen die hierbij centraal staan, zijn: ‘Hoe goed is de
seksuologische hulpverlening in de gezondheidszorg georganiseerd en ingebed?’ en
‘Wat is de kwaliteit van de seksuologische hulpverlening in de gezondheidszorg?’ Het
blijkt dat seksuele problemen in de gezondheidszorg vaak worden verwaarloosd. Ook
is het opvallend dat externe financiers grote invloed hebben op onderzoek naar deze 2
vragen
Seksualiteit verwijst naar complex gedrag. Het kan vanuit meerdere disciplines en
invalshoeken bestudeerd worden. Volgens dit boek moet seksualiteit bestudeerd worden
vanuit een biopsychosociaal paradigma, waarin er een goed evenwicht is tussen de 3
eerdergenoemde benaderingen. Dit boek heeft 5 belangrijke punten m.b.t. seksualiteit en
seksuologie:
1. Seksualiteit is een complex fenomeen. De biopsychosociale manier is de beste manier
om het wetenschappelijk te onderzoeken
2. De methodische heterogeniteit en pluriformiteit van de seksuologie heeft voordelen.
Ook is het een noodzakelijke voorwaarde voor de ontwikkeling van een
wetenschappelijk onderbouwde seksuologie
3. Er moet aandacht zijn voor de positieve aspecten van seksualiteit
4. Seksuologie heeft invloed op de samenleving en omgekeerd heeft de samenleving
invloed op de seksuologie. Voor professionals is het belangrijk om zich van deze
wederzijdse beïnvloeding bewust te zijn
5. De kernvariabelen waarmee de seksuologie seksualiteit bestudeert, zijn niet eenduidig.
Op dit moment worden de volgende kernvariabelen gebruikt: sekse, genderidentiteit,
genderrol, seksuele oriëntatie, seksuele identiteit, seksuele voorkeur, seksuele
aantrekking, seksueel gedrag, seksuele interactie, seksuele relatie, seksuele functie,
seksuele respons en seksuele gezondheid
Hoofdstuk 2: Wat is de geschiedenis van seksuologie?
Rond 1906 is de seksuologie ontstaan. Iwan Bloch (een Berlijnse dermatoloog) publiceerde
toen Das Sexualleben unseren Zeit. Hierin werkte hij seksuologie als een wetenschap uit.
Volgens hem zouden inzichten uit de natuur- en cultuurwetenschappen moeten worden
gecombineerd.
In de eerste decennia van de twintigste eeuw groeide seksuologie snel: de omvang, kwaliteit
en maatschappelijk invloed werd groter. In 1908 verscheen het eerste seksuologische
wetenschappelijke tijdschrift: Het Zeitschrift für Sexualwissenschaft. Na één jaar hield het op
te bestaan vanwege financiële tekortkomingen.
In 1913 werden er twee seksuologische verenigingen opgezet. Eén daarvan was voor
seksuologische medici en de ander was een internationale vereniging. Ook dit hield op te
bestaan vanwege financiële redenen. Ook werd er steeds negatiever gekeken tegen de
seksuologie. In 1919 kwam het eerste instituut voor wetenschappelijk onderzoek van
seksualiteit: het Institut für Sexualwissenschaft. Er waren 3 doelen: wetenschappelijk
onderzoek verrichten, hulp verlenen en preventieprogramma’s opzetten.
In 1926 werd het eerste International Congress for Sex Research opgezet. In 1928 stichtten
Hirschfelds en Leunbach de Weltliga für Sexualreform. Zij wilden hiermee een wereldwijde
beweging voor seksuele hervorming op gang brengen. Dit lukte echter niet. 4 jaar later viel de
liga uiteen omdat zij het niet eens konden worden over wat voor beleid ze wilden volgen.
4