Kennistoets 4
Preventie en Zelfmanagement (GVE-2.KT4-16)
75 meerkeuzevragen.50 CGO, VTV, COVA, OO-B, OO-C en 25 OO-A
De toetstijd is 90 minuten 50 % begripsvragen 25 % kennisvragen 25 % toepassingsvragen
INHOUD:
OO-A GGZ
OO-A AFPF
CGO
CASUS NOOR
CASUS ABAD
CASUS HR PETERS
CASUS BLOKKER
VTV
COVA
OO-B ONDERZOEKEND VERMOGEN
OO-B ETHIEK
OO-B PSYCHOLOGIE
OO-B SOCIOLOGIE
OO-B MONDZORG
OO-C MANTELZORG
EXTRA HOORCOLLEGES
IBD: INFLAMMATORY BOWEL DISEASES:
HOORCOLLEGE PREDOCS
HOORCOLLEGE STEMMINGSSTOORNISSEN
THEMAWEEK -aantekeningen van alle hoorcolleges:
HC VOORBIJ DIAGNOSTICERING
HC ERVARINGSDESKUNDIGHEID
HC ZELFMANAGEMENT BIJ CHRONISCH ZIEKEN: UITDAGING VOOR
VERPLEEGKUNDIGEN
NEUMAN SYSTEMS MODEL
WC VERPLEEGKUNDIG LEIDERSCHAP EN HET ZELFMANAGEMENT VAN DE PATIËNT
11 BEÏNVLOEDINGSTACTIEKEN VAN YUKL
WC AFSLUITING THEMAWEEK: EEN PERSOONLIJKE DIAGNOSE
HC ERVARINGSDESKUNDIGHEID: HET PERSPECTIEF VAN DE PATIËNT
ONLINECOLLEGE CASUS 2 DEEL 1 ABAD: HERSTELONDERSTEUNENDE ZORG
OEFEN TOETSVRAGEN
, OO-A GGZ
Toetsmatrijs:
- Angststoornissen
- OCD
- Eetstoornissen
- Mensen met een psychische kwetsbaarheid: schizofrenie en andere psychotische stoornissen
- Biopsychosociale model
Lesdoelen:
De student weet wat een angststoornis is en wat een angststoornis niet is.
Angst is normaal maar wordt een stoornis als:
de angst irreëel is
het een probleem oplevert voor dagelijks functioneren/er sociale problemen door ondervindt
De student kan het onderscheid tussen de verschillende diagnostische kenmerken van
angststoornissen volgens de DSM-V benoemen.
1. Paniekstoornis
Plotseling opkomende aanvallen van angst die gepaard gaan met een scala van lichamelijke
verschijnselen, waarbij de persoon bang is om dood te gaan, gek te worden en de controle over zichzelf
te verliezen.
Komt snel op maar gaat ook weer snel weg als je uit de situatie gaat. Geeft veel lichamelijke klachten
zweten hartkloppingen controle verlies
2. Agorafobie
Vermijdingsgedrag. Angst en vermijding van plaatsen waarin het lastig of gênant is om te vluchten, of
waar geen hulp is als de betrokkene een paniekaanval of paniekachtige symptomen krijgt. Het gaat hier
om het vermijdingsgedrag waarin een paniekaanval kan optreden. Je kunt geen presentatie geven maar
wel boodschappen doen
3. Specifieke fobie
Klinisch significante angst die samenhangt met blootstelling aan specifieke objecten of situaties, dikwijls
vergezeld van vermijding van deze stimuli. Een extreme en aanhoudende angst voor en vermijding van
bepaalde objecten en situaties zijn de kenmerken van een specifieke fobie.
4. Sociale fobie= sociale angst
Hangt samen met sociale situaties, bang voor de reactie van anderen. Gaat om vermijdingsgedrag
Klinisch significante angst die samenhangt met blootstelling aan sociale situaties of situaties waarin de
betrokkene moet presteren, dikwijls vergezeld van vermijding van deze situaties. De betrokkene is
bevreesd om zichzelf in allerlei sociale situaties belachelijk te maken, kritiek van anderen te krijgen of
niet goed aan de eisen te kunnen voldoen die de situatie stelt.
5. Gegeneraliseerde angststoornis
Mensen die een angstige inborst hebben. Niet gekoppeld aan specifieke aanleiding
Continue en buitensporige angst en bezorgdheid die niet samenhangen met een specifiek object,
specifieke situatie of activiteit. Het heeft als voornaamste kenmerken het zich overmatig zorgen maken
, over een aantal gebeurtenissen en activiteiten zonder dat daarvoor aanleiding is. Gedurende minstens 6
maanden vaker wel dan niet
De student kan de prevalentie en incidentie van angststoornissen benoemen.
Incidentie: het relatieve aantal nieuwe gevallen van een aandoening per tijdseenheid. Een hoge
incidentie betekent dat veel mensen die aandoening weleens krijgen.
Prevalentie: geeft aan hoeveel mensen uit een gegeven aantal op enig moment de aandoening hebben.
De incidentie van angststoornissen in 2011 kan worden geschat op 9,9 per 1000 mannen en 26 per 1000
vrouwen.
De lifetime prevalentie van angststoornissen is ongeveer 15%, bij een totale psychiatrische morbiditeit
van ongeveer 30%. Het absolute aantal personen tussen 18 en 65 jaar in Nederland met een
angststoornis kan worden geschat op 1.061.200.
De student kent de mogelijke gevolgen van een angststoornis.
Vermijden
Depressie
Vermoeidheid
De student kent de psychopathologie van angststoornissen.
Erfelijke factoren
familieleden van patiënten met een angststoornis hebben een grotere kans om zelf ook aan deze
angststoornis te lijden.
Persoonskenmerken
patiënten met een angststoornis blijken op kinderleeftijd vaak al angstiger dan andere kinderen te zijn
geweest. Ook waren zij vaak aarzelender om nieuwe situaties aan te gaan.
Levensgebeurtenissen
patiënten melden vaak dat stressvolle levensgebeurtenissen een uitlokkende factor zijn geweest voor
het begin van de klachten.
Neurobiologische factoren
uitgebreid neurobiologisch onderzoek bij patiënten met angststoornissen heeft aangetoond dat bij hen
sprake is van disfunctie van de ‘hersenangstcircuit’. In dit circuit zorgen de neurotransmitters
noradrenaline, serotonine, gamma-aminoboterzuur en glutamaat voor de prikkeloverdracht. Deze
neurotransmitters kunnen worden beïnvloed door psychofarmaca.
Persoon
genetische factoren, persoonskenmerken (geremd temperament, weinig sociale vaardigheden,
voortdurend zorgen maken), gezondheidstoestand (voorkomen van andere psychische aandoeningen)
Omgeving
Weinig sociale steun, eenzaamheid, opvoeding (overbeschermend, modelleren-angstig gedrag belonen),
hechting.
Levensgebeurtenissen
Verlies van iets of iemand, echtscheiding of dood van een familielid, emotionele verwaarlozing
of seksueel geweld, ernstig trauma.
, Beschermende factoren
Persoonvariabelen: zelfwaardering, geloof in eigen kunnen
Copingstrategieën: afleiding, probleemgericht
Sociale steun
De student weet wat de rol van de verpleegkundige is in de behandeling van
angststoornissen.
Uitleg geven over behandeling/ stoornis, inventariseren van klachten, ondersteunen bij
behandeling.
De student kent de verpleegkundige begeleiding en gedragstherapeutische behandeling van
patiënten met een angststoornis.
verpleegkundige interventies bij angststoornissen
Signalering van angstklachten en een eventuele doorverwijzing naar de huisarts of GGZ.
Psycho-educatie.
Activering.
Tegengaan van vermijding.
Bewust afleiding zoeken op momenten van angst.
Slaap hygiënische adviezen.
Aandacht voor de begeleiding van partner en mantelzorg is belangrijk i.v.m. forse
belasting en doorbreken van vermijding. Het is belangrijk de patiënt te behandelen in diens
sociale context. Met toestemming van de patiënt kan de sociale omgeving bij de behandeling
betrokken worden.
, Clijsen, M., Garenfeld, Van Piere, M, Klijs, C. & Stringer, B. (Reds.). (2020). Leerboek psychiatrie voor
verpleegkundigen (4de druk). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Hoofdstuk 5.10 t/m 5.14 angststoornissen en OCVS
Angststoornissen worden behandeld met psychotherapie en medicatie. Deze laatste bestaat
voornamelijk uit anti-depressiva.
Thuisbehandeling kan plaats vinden mbv virual reality.
CGT (cognitieve gedragstherapie) met name oefenen met exposure en responspreventie
Modeling is ook belangrijk. Dat de pt ziet dat het ook anders kan
Gedragsexperiment: doen waar je bang voor bent en kijken of je irreële angsten gegrond zijn
Taakconcentratie: richt je op je taak zodat je je niet kunt richten op je gedachten
OCVS obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen
ocs (obsessieve compulsieve stoornis)
pt niet het gevoel geven dat zijn dwangmatige handelingen gek of zinloos zijn.
P: stoornis in de wil die zich kenmerkt door het ontbreken van controle (niet meer kunnen stoppen van0
die handelingen
E: emotionele stress en angst
S: (niet kunnen stoppen met het) uitvoeren van bezwerende handelingen
vpk doel: pt herkent de eigen dwanghandeling
pt bespreekt gevoelens die samenhangen met de dwanghandeling
Bijv:
P: angst
E: middelenmisbruik
S: weinig oogcontact, rusteloosheid, trillende stem, droge mond
VPK doel: pt maakt gebruik van ontspanningstechnieken om zijn haar angst af te remmen (maar dan
SMART geformuleerd)
Signaleringsplan:
mbv een stoplicht aangeven of er een terugval is en wat je toen deed
NB agorafobie = pleinvrees
Hoofdstuk 9.7 Eetstoornis
Motivatiecirkel
Om het begrip ‘motivatie’ beter te kunnen begrijpen, beschreven Prochaska et al. ( 1994) in het kader
van gedragsverandering een motivatiecirkel met verschillende stadia van motivatie:
1. voorbeschouwing ( precontemplation): ontkenning, bagatellisering, fase waarin de persoon zich niet
bewust is van een probleem en niet overweegt om het gedrag te veranderen;
2. beschouwing ( contemplation): overpeinzingsfase, waarin de persoon voor- en nadelen afweegt en
overweegt om het gedrag te veranderen;
,3. beslissing ( preparation): beslissings- en voorbereidingsfase, waarin de persoon zich voorneemt om wat
aan het gedrag te doen;
4. actieve verandering ( action): actiefase, waarin het nieuwe gedrag in praktijk wordt gebracht;
5. consolidatie ( maintenance): fase van gedragsbehoud, waarin de persoon het nieuwe gedrag volhoudt
en zich eigen maakt;
6. terugval ( relapse).
Zowel het transactionele model van Prochaska als het motivationele interview van Miller en Rollnick
richt zich op het versterken van de intrinsieke motivatie. Die motivatie verwijst volgens de
zelfdeterminatietheorie van Ryan en Deci ( 2000) naar het hebben van plezier in de activiteit zelf. Dat is
echter in de strijd tegen anorexia nervosa zelden het geval. De patiënt moet dan immers dingen gaan
doen die hij eng vindt, zoals eten, aankomen en emoties uiten.
Volgens Ryan en Deci gaat het bij anorexia nervosa dan ook meer om het ontwikkelen van een vorm van
extrinsieke motivatie: de patiënt is gemotiveerd om de anorexia nervosa los te laten, omdat andere
zaken belangrijker gevonden worden, zoals het afronden van een opleiding, kinderen krijgen enzovoort.
De patiënt vindt dat hij iets te winnen heeft bij het loslaten van de anorexia nervosa.
Tweesporenbeleid in behandeling
Het uitgangspunt van de behandeling van eetstoornissen is dat er aandacht is voor de verschillende
aspecten van de stoornis. De behandeling kent twee sporen. In eerste instantie is er vooral aandacht
voor symptoomcontrole, waarbij geleidelijk wordt overgegaan tot behandeling van de achterliggende
problematiek. Dat betekent dat de behandeling zich moet richten op eetgedrag, lichaamsgewicht,
lichaamsbeleving, maar ook op algemene psychologische problemen, zoals onzekerheid, perfectionisme,
onverwerkte psychotrauma’s en problemen in het systeem en het sociaal-maatschappelijk functioneren.
9.7.4 Cognitieve gedragstherapie (CGT)
Voor de behandeling van boulimia nervosa en de eetbuistoornis is cognitieve gedragstherapie (CGT) de
eerst aangewezen methode.
Het uitgangspunt bij CGT is dat onze gedachten over situaties en gebeurtenissen bepalen hoe we ons
voelen
5G-schema: pt onderzoekt of zijn eigen gedachten in de betreffende situatie wel kloppen
Wat gebeurde er, wat dacht ik, welke gevoelens kreeg ik, welk gedrag liet ik zien en wat was het gevolg.
9.7.5 Systeemtherapie
Relatietherapie en gezinstherapie zijn twee vormen van psychotherapie die ook wel ‘systeemtherapie’
worden genoemd. De term ‘systeem’ verwijst naar de sociale systemen of netwerken waarvan iedereen
deel uitmaakt. Dat kan een partner, het gezin, werk of de vriendenkring zijn.
, College
4 basis emoties:
Blij
Bedroefd
Boos
Bang
Als een van deze niet in balans is kun je doorschieten naar psychiatrische problematiek.
ANGSTSTOORNIS
Het is een stoornis als er geen reëel grond is en iemand er sociale problemen mee ondervindt
Vliegangst is geen echte angststoornis tenzij je voor je werk moet vliegen
Symptomen: hartkloppingen, droge mond, een beklemd gevoel, nerveuze spanning,
prikkelbaarheid,
rusteloosheid, verhoogde spierspanning of slaap- en concentratieproblemen
Gedrags kenmerken:
Vermijdend gedrag
Vastklampend gedrag (steeds denken aan waar je bang voor bent bv)
Geagiteerd gedrag
Prevalentie: hoeveel mensen het hebben op een bepaald moment bv 1 januari 2021 of in jaar
2020
Je kunt ook kijken bij welke groep (man/vrouw) iets meer/minder voorkomt
Incidentie gaat over een tijdsbestek hoeveel meer/minder het voorkomt
1,1 miljoen personen met angststoornissen
De meest voorkomende psychische stoornis bij ouderen
DALY’s
Disabilities Adjusted Life Years
Ranglijst ziekten op basis van ziektelast (in DALY’s):
- aantal verloren jaren door vroegtijdig sterfte (stress-> hartziekte, suïcide etc)
- aantal jaren kwaliteit van leven
De ziektelast wordt uitgedrukt in Disability Adjusted Life Years en is opgebouwd uit het aantal
verloren levensjaren (door vroegtijdige sterfte), en het aantal jaren geleefd met
gezondheidsproblemen (bijvoorbeeld een ziekte), gewogen voor de ernst hiervan
(ziektejaarequivalenten).
Bovenaan staan coronaire hartziekten, DM, beroerte en angststoornis
Angst in andere culturen kan anders zijn. bv angst voor voorouders
Mensen die een paniekaanval doormaken, denken dikwijls dat ze een hartaanval hebben