WERKGROEP 14: RECHTSPRAAK
14.1: RECHTERLIJKE MACHT, MACHTENSCHEIDING, ETC.
Machtenscheiding houdt in dat de drie staatsmachten (wetgevende, uitvoerende en
rechtsprekende) van elkaar gescheiden zijn. Deze machtenscheiding is op twee manieren in
de delen:
- Organisatorisch: de afzonderlijke staatsorganen waar de functies aan zijn
toevertrouwd: Staten-Generaal, regering en rechterlijke macht.
- Functioneel: hier gaat het over de staatsfuncties: wetgeven, uitvoeren en
rechtspreken.
In Nederland bestaat geen absolute machtenscheiding. Door middel van checks and
balances kunnen de verschillende ambten elkaar controleren.
De rechtsprekende bevoegdheid wordt in art. 112 en 113 Gw toegekend aan de rechterlijke
macht.
- Checks and balances rechterlijke macht: de rechter kan wetten van de wetgever
bijvoorbeeld uitleggen naar de geest van de tijd.
o Benoeming bij KB (art. 117 lid 1 Gw)
o Wetgever bepaalt de gerechten o.g.v. art. 116 Gw (uitzondering is HR)
- Machtenscheiding rechterlijke macht
o Benoeming voor het leven (art. 117 lid 1 Gw)
o Opmerkelijk: lid van de SG mag gewoon rechter zijn.
14.2: DE FUNCTIE RECHTSPRAAK
Uit de titel van H6 Gw (rechtspraak) die bestaat naast H5 (wetgeving en bestuur) kan
worden opgemaakt dat rechtspraak een overheidsfunctie is die bestaat naast wetgeving en
bestuur (hier is dus een functionele scheiding af te leiden).
Rechtspraak betreft de bevoegdheid om bepaalde geschillen en strafbare feiten te
berechten (art. 112 en 113 Gw). De wet AB bevat voorschriften over de aard en de inhoud
van de rechterlijke functie:
- De rechter moet volgens de wet rechtspreken, niet volgens bijvoorbeeld zijn
geweten (art. 11 wet AB).
- De rechter neemt een concrete beslissing in een concreet geval (spreekt geen recht
bij algemene verordening, o.g.v. art. 12 wet AB).
Dit is als volgt samen te vatten: ‘Rechters zijn onafhankelijk, tevens onpartijdig en nemen
concrete en bindende beslissingen op grond van een rechtmatigheidsoordeel.
- Concreet: het gaat om een specifiek geval. In tegenstelling tot de wetgever die
algemene beslissingen neemt (art. 11 en 12 wet AB).
- Bindend: partijen zijn gebonden aan de beslissing van de rechter (EHRM Benthem:
‘power to decission’.
- Rechtmatigheidsoordeel: de rechter stelt de feiten vast en past de wet toe (art. 11
wet AB).
- Onafhankelijk: zie week 15.
- Onafhankelijk: zie hierna.
,14.3: EHRM BENTHEM: AFSLACHTING KROONBEROEP
In het Benthem-arrest heeft het EHRM een eind gemaakt aan het Kroonberoep dat
Nederland kende. Het Kroonberoep zag er ongeveer als volgt uit: de regering oordeelt over
een bestuursrechtelijk geschil, maar voordat zij over dit geschil oordeelt vraagt zij advies
aan de RvS. De voorzitten van de Afdeling voor Geschillen van Bestuur van de RvS zoekt de
nodige informatie en maakt een advies. Dit advies wordt aan de regering overgelegd. De
regering neemt een KB over het geschil. Opgemerkt dient te worden dat de regering vrijwel
nooit afwijkt van het advies van de RvS.
Het EHRM stond voor de vraag of deze manier van geschillenbeslechting wel in
overeenstemming was met art. 6 lid 1 EVRM.
Het EHRM oordeelt dat dit niet het geval is:
- De bevoegdheid om te beslissen is niet toegekend aan de rechterlijke instantie, maar
aan de regering (uitvoerende instantie). Ook al werd bijna nooit van het advies
afgeweken, kan de regering elk moment besluiten dit toch te doen.
- Wat mist de Kroon? niet onpartijdig. De minister is hoofd van het
bestuursorgaan dat procedeerde. De procederende inspecteur was dus hiërarchisch
ondergeschikt aan de minister die het KB nam.
- Wat mist de RvS? ze mogen slechts een advies uitbrengen, maar niet beslissen.
14.4: RECHTERLIJKE ONPARTIJDIGHEID
Rechterlijke onpartijdigheid houdt in dat de rechter geen belang bij een zaak, de partijen en
het onderwerp heeft. De onpartijdigheid kan worden onderverdeeld in subjectieve
onpartijdigheid en objectieve onpartijdigheid.
Subjectieve onpartijdigheid
Ziet op de persoonlijke instelling en overtuiging van een individuele rechter in een bepaalde
zaak. Subjectieve onpartijdigheid kan afhankelijk zijn van:
- Persoonlijke bekendheid
- Persoonlijke (of financiële) belangen
- Maatschappelijke opvattingen die worden uitgedragen
- Uitlatingen
Er wordt in beginsel van uit gegaan dat een rechter subjectief onpartijdig is. Dit volgt uit zijn
benoemingswaardigheid.
Objectieve onpartijdigheid
Ziet op de waarborgen die de rechter of de rechterlijke instantie biedt om bij de partijen
gerechtvaardigde twijfel aan zijn onpartijdigheid uit te sluiten. Wanneer kan er
gerechtvaardigde twijfel zijn?
A. Eerder betrokken bij een zaak
a. EHRM Hauschildt: er werd geklaagd dat de rechter eerder al een oordeel haf
gevormd over de gegrondheid van de verdenking van verdachte. EHRM: in
strafzaken is de omstandigheid dat een rechter eerdere bemoeienis heeft
gehad met een zaak onvoldoende. Bijkomende omstandigheden kunnen dit
anders maken. In casu had de rechter een keer een oordeel gevormd over de
, gegrondheid van de verdenking, zodat de rechter niet meer objectief
onpartijdig was.
B. Combinatie van functies
a. Nevenbetrekkingen van beroepsrechters
i. Rechter mag niet tevens in hetzelfde arrondissement advocaat zijn
9art. 44 lid 1 Wrra). Uit art. 44 lid 4 Wrra blijkt dat een nevenfunctie
geen afbreuk mag doen aan de goede vervulling van het ambt, en de
onpartijdigheid/onafhankelijkheid.
b. Instantie met dubbelfunctie
EHRM Kleyn: er werd geklaagd dat de Afdeling advies had gegeven over de
Tracéwet, waarop het Tracébesluit volgde. Vervolgens komt procespartij
tegen het Tracébesluit in beroep bij de Afdeling. Er wordt geklaagd dat de
Afdeling niet mag oordelen wegens het advies op de wet. Het EHRM stelt dat
het niet over het algemeen moet oordelen over de onafhankelijkheid en de
onpartijdigheid van de RvS. Als in een advies en een daaropvolgend concreet
geschil ‘eenzelfde zaak of eenzelfde beslissing’ voordient, dienen de rechters
die aan het advies hebben meegewerkt zich te verschonen. In casu beroep
ongegrond, want het ging om het besluit, terwijl de Afdeling adviseerde over
de wet.
14.5: WRAKING EN VERSCHONING
- Wraking: een verzoek om een rechter van de behandeling van een zaak te halen. Een
dergelijk verzoek kan je indienen indien er feiten of omstandigheden zijn waardoor
de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt (art. 36-39 Rv, art. 8:15-8:18 Awb, art.
512-515 Sv)
- Verschoning: de rechter verzoekt zelf om de behandeling van een zaak neer te
leggen, omdat hij vindt niet onpartijdig te kunnen oordelen (art. 40-41 Rv, art.
8:19:8:20 Awb, art. 517-518 Sv)
HOORCOLLEGE 14: STAATSVORM DUITSLAND
14.1: UNITARISME VS FEDERALISME
- Unitarisme: een eenheidsstaat met een sterke centrale overheid. De lagere
overheden hebben exclusieve bevoegdheden en de centrale overheid houdt
vergaande toezicht. Autonomie is er wel, maar zeer beperkt.
o Voorbeeld: Frankrijk.
- Federalisme:
o Statenbond: samenwerkingsverband op basis van een verdrag. Dit is de
zwakke vorm van federalisme, want staten hebben bijvoorbeeld het recht
van afscheiding.
Voorbeeld: EU
o Bondsstaat: samenwerkingsverband op basis van een grondwet.
Voorbeeld: BRD
, 14.2: ALGEMENE KENMERKEN DUITSE FEDERALISME
- Tweedelige staat: de staat wordt in tweeën gedeeld; de staat als geheel en de
deelstaten.
- Statelijkheid deelstaten: het uitgangspunt is dat de deelstaten veel kenmerken van
een staat hebben:
o Eigen grondwet;
o Eigen overheid;
o Eigen rechterlijke organisatie.
- Eenheid in constitutioneel recht: eenheid in organisatie. Elke deelstaat moet
hetzelfde zijn. Bijvoorbeeld allemaal een parlementaire democratie.
- Loyaliteit: de verplichting om samen te werken, want je bent tenslotte 1 land.
- Voorrang federaal recht: dit recht heeft voorrang boven het recht van de deelstaten.
- Constitutioneel hof: beslist over geschillen tussen deelstaten, tussen deelstaten en
de centrale overheid en toetst de Grondwet.
- Zeggenschap deelstaten op federaal niveau: deelstaten hebben ook zeggenschap op
het gebied van wetgeving, uitvoering van de begroting en ze beslissen mee met de
Bondsdag.
14.3: HISTORISCHE ACHTERGROND
Duitsland kent een federale traditie. Duitsland is in de 19e eeuw ontstaan vanuit een
Statenbond. 1948 is het teruggekeerd naar het huidige Duitse federalisme. Waarom kies je
voor federalisme?
- Voorkomen van machtsconcentratie;
- Democratieprincipe: de deelstaten staan dichterbij de mensen, wat brengt dat de
burgers meer zeggenschap krijgen.
In artikel 20 GG staat het principe van de federale staat in de Grondwet. Volgens artikel 79
lid 3 GG mag dit ook nooit gewijzigd worden. Men gaat er ook vanuit dat 79 lid 3 GG niet
gewijzigd kan worden. De vooreeuwigheidsgarantie is namelijk het uitgangspunt. Alleen
door minder van een referendum kan de constitutie gewijzigd worden.
Artikel 20 GG:
(1) De Bondsrepubliek Duitsland is een democratische en sociale federale staat.
(2) Alle overheidsinstantie van het volk uitgaat. Het wordt uitgeoefend door het volk via
verkiezingen en stemmingen en door afzonderlijke wetgevende, uitvoerende en
rechterlijke.
(3) Wetgeving is onderworpen aan de grondwettelijke orde, de uitvoerende en de
rechterlijke macht door de wet en rechtvaardigheid.
(4) tegen iedereen die zich ertoe verbindt om deze grondwettelijke orde af te schaffen,
alle Duitsers hebben het recht zich te verzetten, indien er geen andere remedie
beschikbaar is.
De staat beschermt haar verantwoordelijkheid voor toekomstige generaties de
natuurlijke rijkdommen en de dieren in het kader van de constitutionele orde door
middel vanlidwetgeving
Artikel 79 3: en in overeenstemming met de wet door de uitvoerende en de
rechterlijke
(3) Wijzigingenmacht.
van de basiswet die van invloed zijn op de verdeling van de federatie
naar landen, fundamentele deelname van de deelstaten in de wetgeving of de
beginselen van artikel 1 en 20 beschreven, zijn illegaal.