Hoofdstuk 9.1 t/m 9.6 en 9.8 samengevat. De andere hoofdstukken voor het tentamen zakelijke belastingen probeer ik zo snel mogelijk online te zetten.ISBN 1687
9.1
In dit hoofdstuk komt de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) aan de orde.
In deze wet wordt voornamelijk belasting geheven van lichamen, zoals bv’s en nv’s. De
Vpb is vanaf een bepaald punt voor de ondernemer gunstiger dan de IB.
9.2
Een lichaam is binnenlands belastingplichtig als het in Nederland gevestigd is en
genoemd staat in art. 2 lid 1 Wet Vpb. Waar een lichaam is gevestigd wordt volgens art. 4
AWR naar de omstandigheden beoordeeld. De belangrijkste omstandigheid is de plaats
waar de feitelijke leiding van het lichaam is gevestigd, dit heet de ‘feitelijke
vestigingsplaats’. Deze is meestal gevestigd daar waar de bestuursleden leiding geven
aan het lichaam. Maar er bestaat een uitzondering op deze regel art. 2 lid 4 Wet Vpb. Een
lichaam wordt geacht in Nederland te zijn gevestigd als het is opgericht naar Nederlands
recht. Het maakt dan niet uit waar het lichaam feitelijk is gevestigd, dit wordt ‘fictieve
vestigingsplaats’ genoemd.
In art. 2 lid 1 Wet Vpb staan alle lichamen genoemd die belastingplichtig zijn als zij in
Nederland zijn gevestigd.
De Wet Vpb kent een aantal subjectieve vrijstellingen. Als een lichaam subjectief is
vrijgesteld, bekend dit dat het lichaam niet belastingplichtig is. De subjectieve
vrijstellingen staan genoemd in art. 5 en 6 Wet Vpb. Daarnaast kent de Wet Vpb de
vrijgestelde beleggingsinstelling art. 6a Wet Vpb en nader genoemde vrijgestelde
lichamen art. 6b en 6c Wet Vpb.
9.3
De grondslag voor de heffing van vennootschapsbelasting kan in 3 stappen worden
bepaald.
Stap 1: fiscale winstberekening
Hier zijn 2 methodes voor, via de (commerciële) resultatenrekening of door middel van
vermogensvergelijking.
Methode via de (commerciële) resultatenrekening
Bij deze methode wordt de commerciële winst als uitgangspunt genomen. Vervolgens
wordt daarop gecorrigeerd wat daarvan afwijkt volgens de fiscale winstberekening. Zo
wijkt de commerciële afschrijving nogal eens af van de fiscale afschrijving. Zie tabel blz.
400.
Methode vermogensvergelijking
Bij deze methode wordt de winst berekend door het fiscale eigen vermogen aan het begin
van een periode en het fiscale eigen vermogen aan het eind van die periode met elkaar te
vergelijken. De logica hierachter is dat de winst c.q. het verlies zorgt voor een verhoging
(bij winst) of een verlaging (bij verlies) van het eigen vermogen. De vermogensmutatie is
dus gelijk aan de winst. Zie voorbeeld blz. 400 & 401.
Stap 2: fiscale winst bepalen
Met de fiscale winstberekening (stap 1) is nog niet de fiscale winst berekend. In de wet
staan namelijk veel regelingen die ervoor zorgen dat de fiscale winst afwijkt van de
uitkomst van de fiscale winstberekening. Een vrijstelling of een extra aftrekpost zorgt er
bijvoorbeeld voor dat de fiscale winst lager is. Ook een toevoeging aan een fiscale
reserve, zoals de herinvesteringsreserve, zorgt voor een lagere fiscale winst. Anderzijds
, zorgen de kosten die in eerste instantie ten laste van de winst zijn gebracht maar fiscaal
niet mogen worden afgetrokken, juist voor een hogere fiscale winst. De onderdelen die
van invloed zijn op de fiscale winst zijn te vinden in de schakelbepaling van art. 8, 9 e.v.
Wet Vpb. In deze wet wordt niet verwezen naar art. 3.15 Wet IB aftrekbeperking algemene
kosten.
Stap 3: belastbaar bedrag bepalen
Als is vastgesteld dat een lichaam belastingplichtig is voor de Wet Vpb (subjectief), moet
nog worden bepaald waarover belasting moet worden betaald (objectief), wat is de
grondslag die wordt vermenigvuldigd met het tarief om de verschuldigde belasting uit te
rekenen? Volgens art. 7 lid 1 Wet Vpb wordt de belasting geheven naar het belastbare
bedrag. In lid 2 staat dat dit belastbare bedrag gelijk is aan de belastbare winst,
verminderd met de te verrekenen verliezen. Hoe de belastbare winst moet worden
berekend staat in lid 3. Hier wordt aangegeven dat de belastbare winst hetzelfde is als de
(fiscale) winst, verminderd met de aftrekbare giften. Zie blz. 406.
Een kapitaalstorting hoort niet tot de winst, omdat dit geen opbrengst uit de
bedrijfsuitoefening is, maar een betaling door de aandeelhouder. Er zijn 3 soorten,
nominaal gestort kapitaal, agio en informeel kapitaal. De eerste 2 spreken voor zich, de
aandeelhouder stort geld op aandelen (nominaal gestort kapitaal) en het meerdere dat de
aandeelhouder stort bovenop het nominale aandelenkapitaal is agio. De derde vorm is de
‘onzichtbare’ kapitaalstorting. De aandeelhouder bevoordeelt de vennootschap dan
zonder dat er in formele zin sprake is van kapitaal, dit kan op verschillende manieren. De
aandeelhouder kan de vennootschap bevoordelen door minder huur/rente te bedingen
(informeel kapitaal in de kostensfeer) of door een bedrijfsmiddel tegen een niet zakelijk
(laag) bedrag te verkopen (informeel kapitaal in de vermogenssfeer).
Een deelnemerschapslening moet aan de volgende eisen voldoen: achtergesteld bij alle
schuldeisers, geen vaste looptijd, rente is winstafhankelijk en is slechts opeisbaar bij
faillissement. Zie blz. 408 & 409.
Bij de vermogensvergelijking moet een correctie worden uitgevoerd voor de
onttrekkingen. Dit komt doordat onttrekkingen wel het vermogen verlagen, maar geen
kosten zijn. Het gaat hierbij om winstuitdelingen art. 10 lid 1 letter a, b, c Wet Vpb, de in
aanmerking genomen vennootschapsbelasting art. 10 lid 1 letter e Wet Vpb en
ingehouden bronbelasting, zoals dividend- en kansspelbelastingen art. 10 lid 1 letter f Wet
Vpb.
Naast de bepalingen uit de Wet IB die op grond van de schakelbepalingen van art. 8 Wet
Vpb van toepassing zijn, heeft de Wet Vpb nog extra bepalingen die van invloed zijn op
de winst, zoals art. 9 Wet Vpb. Dit artikel bepaalt wat mede in aftrek komt bij het bepalen
van de winst. Zo zijn bijvoorbeeld winstuitdelingen niet aftrekbaar art. 10 lid 1 letter a Wet
Vpb aangezien zij niet tot de kosten van een onderneming behoren. Er zijn echter
winstuitdelingen die een zakelijke grondslag hebben en toch aftrekbaar zouden kunnen
zijn. In art. 9 lid 1 Wet Vpb worden de volgende ‘andere van de winst aftrekbare kosten’
als aftrekbaar aangemerkt. Verder zijn de oprichtingskosten en de kosten van wijzigingen
van het kapitaal uitdrukkelijk aftrekbaar gesteld. Onder deze kosten vallen onder andere
andere emissiekosten (bij uitgifte van aandelen) en notariskosten.
Door de schakelbepaling zijn een aantal aftrekbeperkingen uit de Wet IB ook van
toepassing bij het bepalen van het belastbare bedrag van een lichaam dat onder de Wet
Vpb valt. In art. 10 lid 1 Wet Vpb staan nog een aantal extra onttrekkingen en niet-
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper scaesard. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,49. Je zit daarna nergens aan vast.