1.2
men verstaat onder sport:
* gemeenten voelen zich verantwoordelijk voor de bevordering van sport- n beweegactiviteiten van
de inwoners. daarvoor is subsidie beschikbaar. om de subsidie te kunnen toekennen, moet het
gemeentebestuur vaststellen wie hiervoor in aanmerking komen.
* NOC*NSF moet beslissingen nemen over de vraag welke bonden zich bij de sportkoepel mogen
aansluiten.
* een sportredacteur zal zich soms afvragen of hij bepaald nieuws als sportnieuwe moet brengen.
(hoort schaken bij sport of cultuur zoals in Engeland.)
* fysiotherapeut en een huisarts die een keer in de week een spreekuur hebben voor mensen met
sportblessures zullen moeten kunnen uitleggen wat men onder sportblessure verstaat.
ZIE PLAATJE BOEK PAGINA 17+18
1.3
sport kan op 2 manieren gedefinieerd worden:
essentialistisch: de essentie (wezen) van sport.
instrumentele: het is vooral een middel om andere, buiten sport gelegen doelen te realiseren.
1.4
sport is een vaardigheidsspel gericht op het bereiken van een bepaald doel, waar fysieke kwaliteiten
van mensen worden getest in wedstrijdvorm en waarbij gespeeld word volgens regels, binnen
institutionele kaders.
a. sport is een vaardigheidsspel.
om te kunnen sporten moet men beschikken over een aantal vaardigheden, vooral
bewegingsvaardigheden. een vaardigheid is het vermogen om een bepaalde handeling bekwaam uit
te voeren of een probleem juist op te lossen. sporters leren dit door te trainen en door een wedstrijd
te spelen waar je ervaring opdoet.
b. de sporter probeert een bepaald doel te bereiken.
deze doelgerichtheid van sport wordt het intrinsieke doel genoemd. dit heeft met de sporter zelf te
maken en niet met het motief waarom mensen een sport beoefenen. het extrinsieke doel van sport
is er geld mee verdienen, sociale contacten leggen, gezondheid en plezier.
c. sport heeft een fysiek karakter.
fysieke karakter doet een beroep op het lichamelijke vermogen van de mens. we bedoelen dan dat
het lichamelijke aspect dominant is. er word ook bedoelt dat het bij sport vooral om bewegen gaat.
het gaat er immer om een bewegingsprobleem op te lossen is een competitieve context. we maken
een verschil tussen verplaatsend bewegen (volleybal, rennen) en niet-verplaatsend bewegen
(schaken). bij verplaatsend bewegen gaat het erom het lichaam of bepaalde voorwerpen te
verplaatsen. het lichaam en de geest werken samen in de sport. als we zeggen dat sport vooral een
fysieke activiteit is, bedoelen we daarmee niet te zeggen dat het verstand geen rol speelt. dat doet
het juist wel.
,d. bij sport is er sprake van testen in wedstrijdvorm.
* play: hierbij gaat het om een bepaalde houding, namelijk een speelse houding. een speelse houding
die niet is gebonden aan een activiteit. er is geen intrinsiek doel en je kunt vrij bewegen. dus ook
bepalen wat je wel en niet gebruikt voor middelen om te spelen.
* game: hierbij zijn wel intrinsieke of extrinsieke doelen. het spel kent regels en bovendien ligt het
gebruikt van middelen vast.
e. elke sport heeft regels.
elke sport heeft regels, regels maken een sport tot juist die unieke sport en daarom worden ze
constituerende regels genoemd. de constituerende regels van sport zijn:
- regels over wie de wedstrijd wint.
- regels over de bewegingstechnieken die gehanteerd mogen/moeten worden.
- regels over middelen die gebruikt mogen/ moeten worden.
- regels over de ruimt en tijd waarbinnen de sport beoefend mag/moet worden.
f. bij sport is altijd sprake van institutionalisering.
om sport een blijvend karakter te geven is institutionalisering nodig. dat betekent dat sport een
bepaalde verspreiding en organisatiegraad nodig heeft. in elke organisatie en ook sportorganisatie
zijn 3 structuren te onderscheiden:
- een machts- en gezagsstructuur: elk deel en elke functionaris binnen de organisatie staan in
bepaalde verhouding tot het centrale gezag.
- een taakstructuur: in een organisatie is er een bepaalde functieverdeling. zo zijn er bij sportbonden
functies op het gebied van sporttechniek, wedstrijdzaken, personeelszaken, financiën, commercie,
kaderontwikkeling en accommodatiebeleid.
- een middelenstructuur: elke organisatie heeft middelen waarover de participanten kunnen
beschikken om de doeleinden van de organisatie te realiseren.
1.5
* pshysical games: fysieke spelvormen met een wedstrijdkarakter.
* non-physical games: spelvormen met als kenmerken vaardigheden, een doel, competitie, regels en
institutionalisering, maar zonder fysieke activiteit in de zin van verplaatsend bewegen.
* physical activities: beleggingsactiviteiten, zonder competitie-elementen.
1.6
sport kan op verschillende manieren worden ingedeeld:
a. resultaatgeoriënteerde en vormgeoriënteerde sporten.
b. actieve en passieve sportbeoefening.
c. topsport en breedtesport.
a. resultaatgeoriënteerde en vormgeoriënteerde sporten.
resultaatgeoriënteerde: het resultaat en de manier waarop de presentatie word geleverd is niet
relevant.
vormgeoriënteerde: manie waarop de presentatie geleverd word wel essentieel.
een onderscheid dat hiermee samenhangt, is dat tussen refereed sports en judged sport. bij refereed
sports word de uitslag van een wedstrijd vastgesteld door een scheidsrechter. bij judged sports gaat
, het om de beoordeling van de wijze waarop de presentatie is geleverd door een jury. sporten die
refereed en judged in zich hebben worden hybride sports genoemd.
b. actieve en passieve sportbeoefening.
wanneer iemand zelf een sport beoefend is er sprake van actieve sportbeoefening, maar als je via de
tribune of tv kijkt deel je passief mee aan sport.
c. topsport en breedtesport.
topsport is sport beoefenen op een heel hoog niveau en is het voor deze mensen vaak dagtaak dus
hun werk. topsporters kunnen een voorbeeld voor mensen zijn en ze stimuleren om ook een sport te
gaan doen dit noemen we de aanjaagfunctie van topsport voor de breedtesport. breedtesport is
sportbeoefening op laag niveau, georganiseerd of in informele setting. de breedtesport creëert een
basis voor de topsport, dit word de aanvoerfunctie van de breedtesport genoemd. we onderscheiden
ook beroepssport en amateursport. voor beroepssport is het werk en inkomensverwerving. de
amateursport heeft andere motieven om sport te beoefenen.
mediasport is de door sportmarketing en omroeporganisaties op commerciële basis voor televisie
geconstructueerde topsport zoals die aan kijkers publiek word aangeboden.
1.7
met het begrip motief bedoelen we het geen wat mensen drijft of beweegt om iets te doen of te
laten. we hebben intrinsieke motieven en extrinsieke motieven. intrinsieke motieven zijn motieven
die verband houden met de sport zelf. extrinsieke motieven zijn motieven die van buiten af komen
en geen verband hebben met de sport (vrienden die je ziet op de sportclub). er zijn twee soorten
extrinsieke motieven: individueel en sociaal.
individueel:
- schoonheid: er mooier uitzien.
- gezondheid: uithoudingsvermogen, verhoogt je weerstand en voorkomt blessures.
- welzijn: iemand voelt zich lekkerder in zijn vel.
- sociale contacten
- status: door deel te nemen aan een bepaalde sport kan een sporter door zijn omgeving
gewaardeerd worden.
- geld: profsporters verdienen hun geld ermee.
sociale motieven:
- gezondheid
- pedagogisch: sport draagt bij aan de ontwikkeling van bepaalde karaktereigenschappen van
kinderen.
- socialiserend: sport help mee aan het overdragen van de heersende waarden, normen,
overtuigingen en gedragingen op de leden van de samenleving, zodat deze als volwaardige leden
kunnen meedoen aan de samenleving
- sociaal-integratief: sport draagt bij aan de integratie van minderheden in de Nederlandse
samenleving.
- politiek: sport kan ingezet worden om bepaalde overheidsdoelstellingen te realiseren zoals Holland-
promotie en identificatie van burgers met het vaderland.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper kimmietottie. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.