Samenvatting Relaties 2
Week 1
Sociale psychologie p. 231-244
Zelfbeeld: bestaande uit zelfkennis en zelfwaardering
Een zelfbeeld ontstaat door het hebben van zelfbesef, wat een paar maanden na geboorte ontstaat,
de ontwikkeling van een eigen identiteit en stabiliteit van het zelf (behalve in tijden van crisis). Het
zelfbeeld wordt, naarmate men ouder wordt, steeds genuanceerder.
Ervaringen die je als kind opdoet hebben erg veel invloed op het zelfbeeld. Er zijn twee
veelvoorkomende effecten:
- Het spiegeleffect
Een kind ziet en waardeert zichzelf zoals anderen het zien en waarderen.
- Sociale vergelijking
Zowel opwaartse als neerwaartse vergelijking.
Kenmerken van iemand met een negatief zelfbeeld:
- Moeite hebben met sociale situaties;
- Niet goed om kunnen gaan met stressvolle situaties;
- Zich snel aangevallen voelen;
- Moeite om voor zichzelf op te komen;
- Enz.
Affiliatie: de mens als sociaal wezen
Affiliatie is het opzoeken van het gezelschap van anderen. Volgens O’Connor en Rosenblood is de
behoefte aan affiliatie een behoefte met een homeostatisch karakter (intern mechanisme dat de
optimale hoeveelheid sociaal contact regelt).
Evolutionair gezien kan de behoefte aan affiliatie worden teruggevoerd op de betere bescherming
die groepen bieden tegen bedreigingen zoals roofdieren, slecht weer of vijandige mensen. In
moeilijke tijden sta je samen sterker dan alleen.
Motieven voor affiliatie: wat zoeken mensen bij anderen wanneer ze stress ervaren?
In het algemeen zijn er drie hoofdmotieven voor affiliatie, te weten: de behoefte aan sociale
vergelijking, de behoefte om angst te verminderen en de behoefte aan informatie.
De sociale vergelijkingstheorie van Festinger gaat er van uit dat mensen hun prestaties, gevoelens en
meningen vergelijken met die van anderen om erachter te komen hoe zij ervoor staan of hoe zij het
doen. Sociale vergelijking is vooral belangrijk in situaties waarin je je onzeker voelt over hoe je je zou
‘moeten’ voelen of gedragen. Volgens deze theorie vergelijk je je niet zomaar met iedereen, maar
met mensen die op je lijken. De conclusie is dat je niet zomaar kunt zeggen ‘misery loves company’,
maar wel ‘misery loves miserable company’.
De behoefte om angst te verminderen is ook een reden om in stressvolle situaties contact te zoeken
met anderen. Niet iedereen bezit dezelfde innerlijke neiging om in deze situaties affiliatie te zoeken.
Iedereen doet dat op een andere manier. Hoe mensen in stressvolle situaties affiliëren, hangt mede
af van de ervaringen die ze hebben opgedaan in hun vroege jeugd. Afhankelijk van hoe ouders
,reageerden op de noden van hun kind, kunnen mensen in hun vroege jeugd één van de volgende vier
hechtingsstijlen ontwikkelen (Bowlby):
- Veilig gehecht
Mensen die veilig gehecht zijn, voelen zich op hun gemak in sociale en intieme relaties en
maken zich niet de hele tijd zorgen in de steek gelaten te worden.
- Angstig-obsessief gehecht
Deze mensen willen het liefst helemaal samensmelten met een ander en maken zich in
relaties veel zorgen of de partner wel echt van hen houdt.
- Afwijzend-vermijdend gehecht
Afwijzend-vermijdende mensen willen hun eigen onafhankelijkheid bewaren en stellen zich
afhoudend op wat betreft intimiteit, omdat ze anderen niet helemaal vertrouwen.
- Angstig-vermijdend gehecht
Deze mensen zijn in hun hart bang om afgewezen te worden, omdat ze niet leuk genoeg zijn,
en stellen zich daarom eveneens terughoudend op in relaties.
De ‘vermijdend’ gehechte typen hebben gemeen dat ze relaties over het algemeen vermijden. De
andere twee typen hebben met elkaar gemeen dat deze typen zich wel willen binden.
De hechtingstheorie van Bowlby gaat ervan uit dat hechtingsstijlen worden aangeleerd in de vroege
jeugd en relatief stabiel zijn, dat wil zeggen: mensen nemen hun hechtingsstijl mee naar de
volwassenheid waar deze mede bepaalt in hoeverre en hoe mensen hulp en steun zoeken in
moeilijkere tijden.
Een derde reden waarom mensen in stressvolle situaties met anderen willen affiliëren, is een
behoefte aan informatie. Bijvoorbeeld mensen die geopereerd moeten worden. Zij willen het liefst
praten met mensen die al geopereerd zijn, om te kunnen vragen hoe het was, of het pijn deed, hoe
ze zich voelden na de operatie, enz. Dit in tegenstelling tot de socialevergelijkingstheorie, die zegt dat
mensen vooral willen praten met lotgenoten, die in dit geval dus ook nog geopereerd moeten
worden.
Effecten van affiliatie en van een tekort aan affiliatie
Positieve effecten
Onderzoek laat zien dat in het algemeen het samenzijn met anderen inderdaad leidt tot
vermindering van gevoelens van angst en spanning. Hoewel in veel situaties affiliatie angst en stress
reduceert, heeft het contact met anderen niet altijd een heilzaam effect. Emotionele besmetting is
de uitzondering. Dat wil zeggen: mensen zijn geneigd om – vaak onbewust – de emotionele reacties
van anderen over te nemen.
Negatieve effecten van een tekort aan affiliatie
Eenzaamheid is een van de meest opvallende gevolgen van een gebrek aan affiliatie. Eenzaamheid
kan worden gezien als een discrepantie tussen de feitelijke sociale contacten en de contacten zoals
de betrokkene die graag zou willen hebben. Deze discrepantie is pijnlijker naarmate mensen het idee
hebben dat het hen niet zal lukken om binnen redelijke termijn wel die gewenste contacten te
krijgen. Volgens deze discrepantiegedachte kan eenzaamheid ontstaan door een verandering in de
feitelijke sociale contacten en veranderingen in de wensen met betrekking tot sociale contacten.
, Eenzaamheid komt in verschillende soorten voor. Allereerst wordt een onderscheid gemaakt tussen
eenzaamheid als persoonlijkheidstrek en als toestand. In het laatste geval gaat het om een
voorbijgaand, tijdelijk gevoel. Bij eenzaamheid als persoonlijkheidstrek gaat het om een min of meer
stabiel kenmerk.
Ook wordt onderscheid gemaakt tussen sociale en emotionele eenzaamheid. Sociale eenzaamheid
vloeit voort uit sociale isolatie, dat wil zeggen uit gebrek aan vrienden en kennissen. Emotionele
eenzaamheid wordt daarentegen veroorzaakt door de afwezigheid van een belangrijke
gehechtheidsfiguur, zoals een ouder of intieme partner.
Effecten van sociale steun
Het verlenen van sociale steun is een belangrijke functie van sociale contacten. In het algemeen kan
sociale steun verschillende vormen aannemen:
- Instrumentele ondersteuning
- Informationele ondersteuning
- Waarderingsondersteuning
- Emotionele ondersteuning
Sociale steun heeft vaak een buffereffect. Het beschermt tegen de negatieve invloeden van stress.
Ook op psychologisch vlak beschermt sociale steun tegen de negatieve invloeden van stress en
vergroot ze het welbevinden. Met name emotionele steun bevordert het psychisch welbevinden.
Het buffereffect van sociale steun is zo sterk dat alleen al het idee dat er iemand voor je is, in het
geval je iemand nodig mocht hebben, je weerbaarder maakt tegen stress.
Sociale steun heeft ook een buffereffect op prestaties: mensen die het idee hebben dat ze tijdens
een moeilijke taak hulp kunnen vragen, presteren vaak beter dan mensen die deze mogelijkheid niet
hebben, ook al maken ze er geen gebruik van.
Hoewel steun in veel gevallen een positief effect heeft, zijn er omstandigheden waaronder dit niet zo
is. Een meer genuanceerd beeld komt naar voren in partnerrelaties, waarin drie vormen van steun
onderscheiden worden:
- Actieve betrokkenheid
Op een constructieve manier problemen oplossen
- Beschermend bufferen
Je zorgen voor de partner verbergen
- Overbescherming
Overdreven bezorgdheid en onnodig helpen
Overbescherming en beschermend bufferen hebben een negatief effect.
Of sociale steun positief of negatief uitpakt, hangt niet alleen af van degene die de steun biedt, maar
ook van de manier waarop mensen om steun vragen. Steun vragen kan op een indirecte en een
directe manier. Een directe manier is bijvoorbeeld om steun vragen, te gaan huilen of een ander in
de armen te vallen. Indirecte manieren van steun vragen zijn subtieler en minder informatief voor de
potentiële steungever.
De kwaliteit van sociale steun wordt ook bepaald door de sekse van de steungever. In het algemeen
zijn rouwen betere steungevers dan mannen.