Psychotherapy – Verkorte Samenvatting
Literatuur 1 + college
Niet-directieve therapie:
- Hoofdschool 1 psychoanalyse (vrije associatie, interpretatie) &
psychodynamische psychotherapie (compacter, met een duidelijk doel, actievere
therapeut).
- Hoofdschool 2 Rogeriaanse / persoon-gecentreerde therapie (cliënten echte zelf
laten worden door empathie, acceptatie, respect).
o Humanistische psychotherapie (varianten van Rogers).
o Existentiële psychotherapie (onderzoek naar kernthema’s, bv. eenzaamheid).
Directieve therapie – Hoofdschool 3:
- Gedragstherapie: ongewenste gevoelens/gedrag/denkbeelden veranderen.
- Cognitieve therapie: automatische aannames vervangen.
- Varianten van CBT:
o Hypnotherapie (hypnose voor ontspanning, pijnvermindering, stemmingen;
getraind om later zelf te kunnen).
o Oplossing-gefocuste therapie (geen focus op probleem, maar doelen).
o ACT / acceptatie en commitment therapie (focus op doelen, maar eerst
acceptatie van perceptieprobleem).
Veel literatuur stelt dat stoornissen komen wanneer mensen vervreemd raken van zichzelf
(en dat dit blijft door beperkte toegang tot motieven in het ego).
Echter, het ego is een deel van mentale processen die autonoom en parallel plaatsvinden
(maar dus niet als de motivatie erachter).
Propositionele representaties: taalkundig, symbolisch en feitelijk (bv. hoofdstad van NL), om
logisch te redeneren. Dit is makkelijk te veranderen (vaak niet voldoende bij stoornissen).
Systematische representaties: holistisch (integratie van taalkundige, visuele, auditieve,
lichamelijke info); moeilijk in woorden te brengen (bv. smaak) en bevat emotionele info.
- Dit zou de basis zijn van depressieve attitudes. De therapeut moet het niet uitdagen
met een propositionele opmerking.
o Bij systematische blootstelling geeft de therapeut instructies voor taken om
perceptie te veranderen.
- Wellicht een link met neuroplasticiteit (brein leert ook door ervaring).
Ongewenste ervaringen bij stoornis blijven (deels) aanwezig door het impliciete
informatieverwerkingssysteem (aandacht, emotionele herinneringen, stresssysteem).
,Bij psychotherapie is het doel om ongewenste patronen van subjectieve ervaringen /
verstoorde percepties te veranderen door systematische oefening (leren door ervaring).
- Bij psychoanalyse en cliënt-gecentreerde therapie gaat dit via ontdekken wie je bent.
o Maar dit is inefficiënt en krijgt weinig steun tegenwoordig (mentale processen
worden gezien als amper toegankelijk).
- Brein sub-programma’s (Engelse butlers): parallelle, impliciete systemen (bv. visueel,
geur, auditief, somato-sensorisch tegelijk).
o Gazzaniga zei dat bewustzijn alleen een toeschouwer is.
o Engelse butlers kunnen worden aangepast door synaptogenese (herhaalde
ervaring), bv. door koppeling aan ander neuraal netwerk (emoties zijn hierbij
nodig).
o Voor systematische oefening is betrokkenheid nodig.
- Betrokkenheid, therapeutische relatie, informatie (propositioneel), systematische
oefening (associatief), gelijktijdige activatie (schema), soms omgeving veranderen.
, Literatuur 2 + college
Gedragstherapie huiswerk voor opnieuw leren van overt (waarneembaar) gedrag.
Dit heeft 5 fases (wel flexibel):
1. Probleem-inventaris (beeld krijgen, info geven, band opbouwen).
2. Positie in holistische theorie (verbanden leggen met kernproblemen en op basis
hiervan holistische theorie / hypotheses vormen).
3. Probleemselectie, meting en functionele analyse.
o UCS/UCR analyse (betekenisanalyse) relevant voor klassiek conditioneren.
o Functionele analyse (FA) relevant voor operant conditioneren.
o Op basis hiervan hypotheses vormen; bv. blootstelling voorstellen bij
vermijding (FA) door flashbacks (UCS/UCR analyse).
4. Behandelplan en uitvoering (vaak met zelf-monitoring).
5. Behandeling evaluatie (en soms nog één of twee boostersessies).
Klassiek conditioneren: UCS wekt UCR op, maar na herhaalde ervaring, observatie of
instructie wekt CS een CR op (stimulus krijgt nieuwe betekenis); context-specifiek.
- Stimulus discriminatie: onderscheid kunnen maken tussen CS en vergelijkbare
stimulus (bv. alleen bang voor grote honden).
o Stimulus generalisatie: associatie overgegaan naar vergelijkbare reacties.
- De associatie is sequentieel als de CS een CR voorspelt (bv. verwachting paniekaanval
door supermarkt).
o Het is referentieel als CS een herinnering activeert met emoties, gedachtes en
gedrag (CR’s), bv. flashback van overval door kassa.
CER: geconditioneerde emotionele reactie.
COV: coverte reactie (bv. negatieve overtuiging).
CAR: geconditioneerde vermijdingsreactie.
Appetitief conditioneren zorgt voor positieve reactie (aversief voor negatieve).
- Geconditioneerd appetitief motivationeel model van craving: verslaving eerst
positief. Later wordt omgeving conditioneel (nog meer verlangen).
- Conditioneel compenserend reactie model: omgeving geassocieerd met drug wordt
geassocieerd met lichamelijke effect (zorgt voor CR met omgekeerde effect; verhoogt
tolerantie).
Operant conditioneren: bij een Sd (discriminatieve stimulus; situatie) zorgt bepaald gedrag
(R) ervoor dat een situatie (S) positiever/negatiever wordt.
- S+ (prettig), S- (onprettig), +S (vindt plaats), -S (vindt niet plaats).
o Bij +S+ of -S- neemt R toe (reinforcement).
o Bij +S- of -S+ neemt R af (straf).
- Voorbeeld trichotillomanie ‘Ik ontspan’ (+S+); haren trekken zal toenemen.