100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Volledig uitgewerkte hoorcolleges Dwangmiddelen €5,99
In winkelwagen

College aantekeningen

Volledig uitgewerkte hoorcolleges Dwangmiddelen

 30 keer bekeken  3 keer verkocht

Volledig uitgewerkte hoorcolleges van het vak Strafprocesrecht: Dwangmiddelen.

Voorbeeld 7 van de 142  pagina's

  • 5 juni 2021
  • 142
  • 2020/2021
  • College aantekeningen
  • E. gritter, prof. a.e. harteveld, r.a. hoving
  • Alle colleges
Alle documenten voor dit vak (3)
avatar-seller
myrondewolff
STRAFPROCESRECHT: DWANGMIDDELEN
HOORCOLLEGE 1 (INLEIDING : OPSPORINGSONDERZOEK ALGEMEEN)
Het vak gaat over strafvorderlijke dwangmiddelen.
- Op plaatje (auto met politieagenten) zie je het doorzoeken van een vervoermiddel (art. 96b Sv) (kan een
auto zijn, maar ook vrachtauto, schip, fiets/fietstassen).

Bij strafrecht 3 ging het om op de persoon gerichte dwangmiddelen (aanhouding, fouilleren, etc.). Bij dit vak
wordt de kennis en het inzicht van de strafvorderlijke dwangmiddelen uitgebreid (bijv. doorzoeking, betreden
van plaatsen, inbeslagname, etc.). We kijken niet alleen maar naar dwangmiddelen, de focus licht breder gezien
bij de opsporing.

Niet elke (opsporings)bevoegdheid is een dwangmiddel, maar elk dwangmiddel is wel een bevoegdheid. Is het
mogelijk om het begrip dwangmiddelen te voorzien van een definitie of omschrijving? Meerdere definities,
bijv:
- Een middel om de opsporing (desnoods) tegen de wil van de verdachte in te faciliteren.
- Wanneer een verdachte iets, tegen zijn wil of niet, moet dulden in het kader van waarheidsvinding.
- Dwangmiddelen zijn beperkingen van de vrijheden van verdachte om strafbare feiten op te sporen.
- Een middel, ingezet ten behoeve van de opsporing, die op enigerlei wijze de vrijheid van personen
beperkt.
- Bevoegdheden die daadwerkelijk inbreuk maken op rechten en vrijheden van burgers (volgens
Corsten).
o Anderzijds geldt die definitie ook voor een bevoegdheid als stelselmatige observatie, want daar
vindt ook een daadwerkelijke inbreuk plaats op rechten en vrijheden (namelijk privacy). Dus
het aspect van de ‘wil’, het ‘doel’ kan desnoods tegen de wil van de verdachte bereikt worden,
dat is dus nog wel een toevoeging. Je kan het ook zo zien dat het te bereiken doel desnoods
onder dwang kan worden bereikt.
 Stelselmatige observatie is een typische heimelijke bevoegdheid waarbij de verdachte
ook niks te willen heeft, maar hij heeft het ook niet door. Het resultaat kan ook niet
per se worden afgedwongen (bijv. als je een agenda in beslag wil nemen en hij is
thuis bij verdacht en verdachte heeft hem in zijn handen, dan mag je als
opsporingsambtenaar met gepast geweld die agenda uit zijn handen proberen te
trekken. En dan heb je hem daadwerkelijk in handen als opsporingsambtenaar). Bij
observatie weet je niet wat er gaat gebeuren en je weet ook niet of het zinvolle info
oplevert.
Er is dus niet een vaste definitie, maar dit is wel een opsomming van de kenmerken van het fenomeen
dwangmiddelen. En dus desnoods met geweld.
- * Om deze reden spreken we ook steeds over mensenrechten en verdragsrechten (art. 5, 6, 8 EVRM).

We zullen in deze collegereeks nauwelijks stil staan bij opsporing in de digitale wereld.

Docenten
- Mr. Dr. E. Gritter (ook vakcoördinator);
- Prof. Mr. Dr. A.E. Harteveld (colleges over Wet BOB en veranderde positie R-C);
- Mr. Dr. R.A. Hoving (colleges over voorarrest).

Tentamenstof: Wetsvoorstel Modernisering WvSv (boek 1 en 2 + MvT) is geen tentamenstof, maar alles wat
erover op het college is besproken is wel collegestof! Het besprokene door de gastdocenten is wel tentamenstof!

Art. 1 Sv
“Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien” (= strafvorderlijke legaliteitsbeginsel).
- Strafvordering (definitie uit wetsgeschiedenis) = ter aanduiding van de gehele procedure in
strafzaken, omvattende derhalve zowel de opsporing als de vervolging als ten slotte de
tenuitvoerlegging.
o Het is dus een procedure die verschillende fasen kent  opsporing, vervolging, tul. In dit vak
houden we ons bezig met de fase van de opsporing.

De opsporing (en de andere fasen) moet dus bij de wet voorzien zijn:

Gemaakt door Myron de Wolff. Niet doorsturen! 1

, - Wet in formele zin (art. 107 Gw)  een wet die parlementaire bemoeienis heeft gehad.



Waarom is er een legaliteitsbeginsel op het terrein van de Sv?  kijkend naar de wetsgeschiedenis en literatuur
kom je tot de conclusie dat art. 1 Sv een streven uitdrukt naar 2 dingen:
1. Rechtseenheid  art. 1 Sv dwingt eigenlijk tot een eenvormig nationaal strafprocesrecht. Het verbiedt
plaatselijke verscheidenheid. Die plaatselijke verscheidenheid was ooit heel groot, want dan waren de
procesregels in Groningen anders dan voor de Rb in Amsterdam. Daar maakte het legaliteitsbeginsel
van 1838 een einde aan. De rechtseenheid werd heel concreet/specifiek gevestigd.
2. Rechtszekerheid/rechtsbescherming  hier gaat het om de rechtsstaat gedachte. De overheid oefent
slechts overheidsmacht uit in gebondenheid. De overheid is gebonden aan regels bij de
machtsuitoefening. Die regels bieden de burgers de nodige zekerheid. Bescherming tegen willekeur. Zo
kleeft aan de rechtszekerheid ook een rechtsbeschermend effect.
o De behoefte aan rechtszekerheid en rechtsbescherming neemt toe naar mate de overheid
dieper/verder kan ingrijpen in het leven van de burger. En dat is precies wat er in het
strafprocesrecht is gebeurd. Bijv. dat onder omstandigheden je auto in beslag kan worden
genomen voor nader onderzoek. Of in het kader van de opsporing kun je in voorarrest worden
vastgezet, je woning mag overhoop worden gehaald (mits het maar proportioneel is), je
smartphone mag onder omstandigheden worden leeg getrokken waarna alle bestanden mogen
worden onderzocht.
Dat extra grote belang van rechtszekerheid en rechtsbescherming vindt zijn uitdrukking in het gegeven
dat art. 1 Sv een regeling eist bij wet in formele zin (dit zou je ook kunnen koppelen aan het
democratiebeginsel = gezien de ingrijpendheid van het overheidsoptreden op het terrein van de
strafvordering is betrokkenheid van de formele wetgever nodig. Ook ons democratisch gekozen
parlement heeft erover moeten kunnen oordelen).
o Dit zie je ook terug in art. 1 concept boek 1 Sv, de bepaling naar de letter is niet gewijzigd,
maar ook naar de geest niet. Dit art. blijft als onbetwist fundament van het wetboek
ongewijzigd (MvT Concept boek 1, p. 43). Dus het primaat ligt ook in de toekomst bij de
wetgever.

Art. 1 Sv betreft kennelijk geen harde regel, als je kijkt naar het nationale Sv. Want het geldende recht lijkt op
diverse punten schijnbaar i.s.m. art. 1 Sv. Want wat zien we bijv.:
- Op diverse plaatsen in de wet delegeert de formele wetgever een deel van de wetgeving aan de
materiële wetgever (bijv. art 61a lid 3 Sv: bij of krachtens AMvB (dat is het Btmbo), en art. 51b lid 5
Sv).
o Art. 15 Btmbo  geeft nadere regels over de plaatsing van een verdachte in een observatiecel.
Dat stelt er best wel wat inhoudelijke eisen aan.
- Het geldende Sv is in hoge mate jurisprudentierecht  bijv. consequenties van vormverzuimen, maar
ook onderzoek smartphone.
o Art. 359a Sv is ooit daarvoor door de HR ontwikkeld. Vervolgens zie je nu ontstaan van waar
liggen de grenzen en wanneer krijg je bewijsuitsluiting, dan zal je de lange arresten van de HR
moeten lezen om te kijken waar de grenzen precies liggen. Maar ook art. 6 en 8 EVRM in
relatie tot vormverzuimen moet je uit jurisprudentie halen.
o HR is tot een regeling gekomen onder welke omstandigheden een opsporingsambtenaar (OvJ
of R-C) een gegevensdrager of geautomatiseerd werk zoals de smartphone mag onderzoeken
met het oog op de waarheidsvinding. Dat is ook allemaal gebaseerd op algemene bepalingen
en krijg handen en voeten in de rechtsspraak.
- Maar ook de werking van internationale verdragen  ook dat lijkt te duiden dat het niet helemaal bij
het legaliteitsbeginsel past. Als we bijv. kijken naar hoe we om moeten gaat met anoniem
getuigenbewijs, dat is ooit door de HR ontwikkeld o.b.v. EU-rechtspraak. Hoe om te gaan met nemo-
tenetur, is ook vanuit de rechtspraak van het EHRM tot ons gekomen.

Is dat allemaal nou i.s.m. art. 1 Sv? Zeer waarschijnlijk niet, want terugkijkend naar de achtergrond van art. 1 Sv:
aan de rechtseenheid wordt niet getornd, we kennen nog steeds een nationaal geldend procesrecht, terwijl
jurisprudentierecht en verdragenrecht heel vaak neerkomt op versterking van de rechtsbescherming, dan wel een
nadere inperking van de bevoegdheidsuitoefening door justitiële autoriteiten. Het gebeurt dan in ieder geval in de
geest van art. 1 Sv.
- Bijv. anoniem getuigenbewijs: daar werd in ons recht in jaren ‘70/80 niet zo moeilijk over gedaan.
Totdat meneer Kostovski naar het EHRM ging en sindsdien kennen we nu een hele uitgebreide regeling
over de ‘bedreigde getuige’. Dus eerst staat het in de rechtspraak en daarna kregen we in de wet ook een

Gemaakt door Myron de Wolff. Niet doorsturen! 2

, met waarborgen omklede wettelijke verhoorprocedure en een extra normering omtrent het gebruik van
anoniem materiaal bij de bewijsbeslissing.
- Met die delegatie moet je misschien wel een beetje uitkijken. Het diep kunnen ingrijpen van het
procesrecht in het leven van onze burgers, rechtvaardigt een regeling bij formele wet, zodat (te veel)
delegatie, in ieder geval t.a.v. belangrijke beginselen, misschien wel de rechtszekerheid zouden kunnen
uithollen. Maar overigens is onduidelijk/onzeker in hoeverre de oude wetgever (1926) inderdaad
delegatie inderdaad ontoelaatbaar achtte.

Vraag van student: Dus als het geen versterking, maar een inperking van de rechtspositie van burgers zou zijn,
dan zou het zaak zijn om jurisprudentie z.s.m. in wetgeving in formele zin te gieten?  Ja, dat is een prima te
verdedigen stelling. Maar zodra je van het wetboek van Sv inperkende regels zou kunnen krijgen, die inwerken
op nadere rechten en vrijheden van onze burgers, dan brengt het democratiebeginsel en
rechtsbeschermingsbeginsel mee dat eerst ons parlement ernaar moet kijken. Ook i.v.m. het feit dat inbreuken op
grondrechten bij wet in formele zin moeten plaatsvinden. Dus op die manier is het ook gezekerd.

Vraag van student: Maar onze overheid gaat toch verdragen aan? Daar is de democratie ook aan te pas gekomen
lijkt mij?  Ja, daar heb je helemaal gelijk in. We accepteren dat verdragen rechtstreekse werking hebben, we
kunnen direct bij de rechter een beroep doen op art. 6 EVRM. De vraag is, kijken naar hoe het in art. 1 Sv staat
opgeschreven, of daarmee nog wel sprake is van een regeling van een strafvordering voorzien bij formele wet?
De burger moet kijken naar het verdrag. Vanuit dat idee is het misschien wat minder urgent, maar misschien is
het naar de letter wel wat i.s.m. art. 1 Sv.

Modernisering Sv wat beteft delegatie (MvT Concept boek 1, p. 44)
- Erkenning toename regeling strafprocesrecht in lagere wetgeving (bijv. art. 61a lid 3 Sv met AMvB’s)
(dus erkenning van het aspect van delegatie).
- Hoe gaat dat dan voor de toekomst? Het uitgangspunt dat is geformuleerd is: de kern van een
‘duurzame’ strafvorderlijke normering moet plaatsvinden in het Wetboek. Daarbuiten kan de materiële
wetgever een rol spelen d.m.v. AMvB (t.a.v. regelmatig aangepaste/aan te passen
administratieve/technische regels).

Opsporing
Dit is het startpunt van de strafvordering (zie ook uit de wetshistorische stammende omschrijving van
strafvordering ex. art. 1 Sv, zoals hierboven omschreven).
- Tweede boek Sv = art. 140 e.v. Sv
o Modernisering: Boek 1 = strafvordering in het algemeen, Boek 2 = het opsporingsonderzoek.

Wie zijn met opsporing belast?
Art. 127 Sv geeft een algemene definitie van het begrip “opsporingsambtenaar”.

1. Art. 141 Sv = gewone opsporingsambtenaren:
a. Officieren van justitie (art. 148 Sv gaat over zijn taak, lid 1 en 2 zijn voornamelijk relevant)
o De OvJ is de persoon die de zeggenschap heeft over de opsporing. Hij bewaakt de kwaliteit
van het onderzoek en ziet toe op de rechtmatigheid daarvan. In dat verband heeft hij of zij ook
een hele belangrijke toetsende rol, want toepassing van diverse dwangmiddelen/bevoegdheden
is afhankelijk gesteld van de toestemming van de OvJ.
o OvJ kan ook persoonlijk optreden als opsporingsambtenaar (art. 148 lid 3 Sv), maar dit gebeurt
in de praktijk niet.
b. Ambtenaren van politie  Art. 2 Politiewet = ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van
de politietaak, maar ook ambtenaren die zijn aangesteld voor uitvoering van technische, administratieve
en andere taken ten dienste van de politie. Ook is daar weer een verwijzing naar art. 2a Politiewet.
o Politietaak (art. 3 Politiewet) = “De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd
gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke
handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.” Dus ben
je aangesteld ter uitvoering van deze taak, dan ben je ook opsporingsambtenaar ex. art. 2
Politiewet jo. art. 141 Sv. Het wordt nog nader uitgewerkt in art. 12 Politiewet (vgl. art. 1 lid 2
Politiewet).
c. Militairen van de Koninklijke Marechaussee
d. Opsporingsambtenaren van bijzondere opsporingsdiensten bedoeld in art. 2 van de Wet op de
bijzondere opsporingsdiensten (Wet BOD’s)  De Wet BOD’s regelt de organisatie van 4 bijzondere
opsporingsdiensten*. Dit zijn diensten die nauwe relaties hebben met beleidsterreinen (bijv. ministeries,


Gemaakt door Myron de Wolff. Niet doorsturen! 3

, dan zijn ze gebonden aan ministeriele departementen). 3 kenmerken van de BOD’s en de ambtenaren
die daar werkzaam zijn:
1. De bedoelde opsporingsambtenaren van art. 141 onder d Sv hebben een beperkte
opsporingstaak, omdat ze op een beperkt specifiek beleidsterrein opereren. Hun
opsporingswerk is ook gekoppeld aan het specifiek beleidsterrein. Vaak zijn ze ook nog belast
met bestuursrechtelijk toezicht (dubbele pet).
 Vb. FIOD-ambtenaren houden zich niet bezig met opsporing van diefstal/wapenbezit,
maar wel met belastingfraude en illegale import van gegevensdragers, dvd’s, etc.
2. Wel is het zo dat BOD-ambtenaren gewone opsporingsambtenaren zijn, dan beschikken ze
over een algemene opsporingsbevoegdheid. En dat betekent dat ze in beginsel wel alle
strafbare feiten mogen opsporen, maar in de praktijk doen ze dat niet, gezien hun beperkte
taakstelling.
3. Het is goed om te realiseren dat die BOD-ambtenaren niet onder de Politiewet vallen , maar
onder hun eigen wet (Wet BOD’s). Ze hebben dus ook geen Politietaak, want ze vallen niet
onder art. 3 Politiewet.
*In art. 1.3.10 Nieuw Sv wordt het begrip ‘gewoon opsporingsambtenaar’ geïntroduceerd. Nu noemen we het
een gewone opsporingsambtenaar, maar dat is niet de officiële wettelijke term.

* 4 bijzondere opsporingsdiensten van art. 2 Wet BOD’s:
1. Belastingdienst/FIOD  Fiscale inlichtingen en opsporingsdiensten
o Bijv. btw-fraude, witwassen, etc.
2. NVWA-IOD  inlichtingen- en opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
o Bijv. fipronil-kwestie (fipronil dat is gebruikt in pluimveebedrijven).
3. ILT-IOD  Inlichtingen- en opsporingsdienst Inspectie Leefomgeving & Transport. Dit is gekoppeld
aan het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
o Bijv. Bij het transportbedrijf worden tachografen gekeurd. Uit eerder onderzoek door de ILT,
politie en Rijksdienst voor het Wegverkeer rees het vermoeden dat het hiermee sjoemelt. De
verdenking is dat bij het bedrijf gemanipuleerde tachografen worden ingebouwd. Niet alleen in
eigen vrachtwagens, maar vermoedelijk ook voor andere bedrijven.
4. Inspectie SZW-DO  Directie Opsporing van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
o Bijv. De Recherche Inspectie SZW heeft op 18 oktober 1 man en 3 vrouwen in Purmerend
aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij mensensmokkel en valsheid in geschrifte.
De hoofdverdachte heeft vermoedelijk Vietnamese vrouwen naar Nederland laten komen door
het arrangeren van schijnhuwelijken, dan wel het tekenen van fictieve werkgeversverklaringen.
De hoofdverdachte exploiteert meerdere nagelstudio’s in Amsterdam en omgeving.

Belangrijk kenmerk van de gewone opsporingsambtenaren i.d.z.v. art. 140 Sv is, dat ze een algemene
opsporingsbevoegdheid hebben. Dat betekent dat ze in beginsel elk denkbaar strafbaar feit mogen opsporen en
dus ook in dat kader bevoegdheden mogen aanwenden (delicten uit Sr, maar ook uit de bijzondere wetten). Dat
geldt ook voor de ambtenaren van bijzondere opsporingsdiensten.
- Voor de inwerkingtreding van de Wet BOD’s lag het anders, toen waren ze aangemerkt als
buitengewone opsporingsambtenaar. Nu hebben ze een algemene opsporingsbevoegdheid, maar ze
kennen wel de beperking van hun specifieke beleidsterrein. Een ambtenaar van de FIOD zal geen
fietsendieven aanhouden en arresteren, dat is niet zijn primaire taak. Een en ander laat dus onverlet, dat
de FIOD-ambtenaar een delict als diefstal wel mag opsporen, gezien zijn algemene
opsporingsbevoegdheid.
o Je ziet het bijv. terug dat bepaalde fraudegevallen, waarbij je denkt dat ze onder de FIOD
vallen, dat ze samenlopen met art. 225 Sr (valsheid in geschrifte).
o je doet als FIOD-ambtenaar een inval bij een onderneming en je trekt een kluis open en daarin
tref je een wapen. Dat wapen mag je in beginsel dus in beslag nemen en meenemen voor
onderzoek. In de praktijk hangt het af van afspraken en is het misschien verstandiger om de
politie te bellen voor het wapen. Maar het is wel mogelijk en niet onrechtmatig als zo’n
vuurwapen als bijvangst in beslag wordt genomen.

2. Art. 142 Sv = buitengewone opsporingsambtenaren (= BOA)
- Niet belast met een politietaak ex. art. 3 Politiewet
- Niet in dienst van BOD (Wet BOD’s).
- Beperkte opsporingsbevoegdheid (wet/akte) = Van belang bij deze ambtenaren is, is dat hun
opsporingsbevoegdheid vaak beperkt is tot bepaalde specifieke strafbare feiten of categorieën van
strafbare feiten (dus geen algemene opsporingsbevoegdheid). Het gaat dan voornamelijk om feiten


Gemaakt door Myron de Wolff. Niet doorsturen! 4

, strafbaar gesteld in bijzondere wetten. Die opsporingsbevoegdheid aan BOA’s kan daarbij worden
toegekend aan een bijzondere wet, maar ook in een akte van opsporing.
o Zie art. 142 lid 2 Sv: aan een BOA kan uiteindelijk door bepaalde documenten feitelijk een
algemene opsporingsbevoegdheid worden toegekend. Ook is er een tussenweg mogelijk
waarbij er een uitbreiding plaatsvindt van strafbare feiten die mogen worden opgespoord. Dus
via art. 142 lid 2 Sv zou het denkbaar kunnen zijn dat je een BOA treft die toch over een
algemene opsporingsbevoegdheid beschikt. Maar dat komt dan dus niet door de toekenning in
art. 142 Sv.
Maar het kan dus wel alle strafbare feiten omvatten.
- Het lastige is dat er bij een deel van de BOA’s soms weer specifieke bevoegdheden uit de Politiewet
zijn toegekend. Dat bepaalde bevoegdheden van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, ook al
hebben ze niet de Politietaak (bijv. geweldsbevoegdheden: pepperspray, handboeien, wapenstok).
o Bijv. geweldsbevoegdheid ex. art. 7 lid 1 Politiewet  dit is een typische politiebevoegdheid
die elke opsporingsambtenaar die politieagent is, zonder meer heeft o.b.v. de politietaak. Maar
dit kan dus ook zijn toegekend aan BOA’s.
 Als dit aan je is toegekend, dan mag je wat steviger optreden. Anderzijds is dit een
soort codificatie van proportionaliteit en subsidiariteit. Vaak zit hier meer achter dat
als dit jou wordt toegekend, dan mag je ook zeker middelen gebruiken om
daadwerkelijk geweld te kunnen gebruiken (pepperspray, handboeien). Dat is
namelijk niet standaard voor een BOA. Dus sommige BOA’s mogen wel pepperspray
en handboeien gebruiken en anderen weer niet, maar dat zie je dus niet aan de
buitenkant en dat maakt het een lastige categorie.
- Maar toch nemen ze delen van de opsporing voor hun rekening:
o Bijv. treinconducteur die zwartrijden mag opsporen;
o Bijv. boswachter die in dienst is van Staatsbosbeheer of een andere natuurorganisatie en
bepaalde bevoegdheden ontleend uit de Flora- en Faunawet (met weer de nodige
strafbaarstelling uit de Wet op de Economische delicten).
o Het kan ook gaan om bepaalde opsporingsdiensten die geen BOD’s zijn. Gemeenten,
provincies, Rijksinstellingen, wettelijke uitvoeringsinstellingen, kennen ook BOA’s.

Quiz
1. Mag een boswachter die BOA is i.d.z.v. art. 142 Sv een verdachte ‘staande houden’?
Ja, art. 52 jo. 127 Sv. Onder de ‘opsporingsambtenaar’ valt ook de BOA. Complicerende factor hier kan
wel zijn dat de boswachter een fietsendief ‘aanhoudt’ in zijn straat, staande houden valt hier niet onder.
Dus het betreft hier ook wel weer de toepassing van art. 52 Sv in het kader van de beperkte
opsporingstaak die jou als BOA is toegekend. Dus daar kan nog wel een adder onder het gras zitten,
gezien de beperkte toekenning van de opsporingsbevoegdheid.
2. Mag een BOA op bevel van de OvJ vertrouwelijke communicatie opnemen met een technisch
hulpmiddel?
In art. 126l lid 4 Sv staat dat het bevel alleen mag worden gegeven na machtiging van de R-C. In art.
126l lid 1 Sv staat dat de bevoegdheid, die op bevel van de OvJ kan worden uitgeoefend, specifiek
toekend aan ambtenaren ex. art. 141 onderdelen b, c en d Sv. Art. 142 Sv wordt hier niet genoemd!

Conclusie
Art. 1 Sv brengt dus ook mee dat de wet moet vastleggen wie de opsporingstaak mag uitoefenen. Dat betekent
dan ook dat art. 141 en 142 Sv een limitatieve opsomming is van personen belast met de opsporingstaak.

Opsporingstaak = onderzoek van overheidswege binnen het kader van de door overheid georganiseerde
strafvordering.
- Tegenstelling is: Als feitelijke opsporing wordt verricht door personen met een opsporingstaak, terwijl
een wettelijke basis daarvoor ontbreekt, dan is er sprake van onbevoegde, onrechtmatige opsporing.
o Bijv. Peter R. De Vries die daders heeft aangebracht bij het OM. Die voldeed toen niet aan
opsporing, omdat een wettelijke basis voor zijn handelen ontbreekt. Hij is niet ex. art. 141 of
142 Sv als opsporingsambtenaar aangesteld. Hij heeft dus geen opsporingstaak i.d.z.v. Sv en
hij doet het ook niet onder gezag van de OvJ.
o Dit is op zich een aardig raakvlak met wat nog veel meer studie verdiend. Bijv. de participatie
in zijn algemeenheid van burgers/journalisten in de opsporing. Enerzijds doet de politie op
bepaalde vlakken steeds meer een beroep op het publiek, bijv. via sociale media: ‘kijk eens uit
naar deze en deze persoon’. Anderzijds zijn er burgers die heel veel initiatief nemen in het



Gemaakt door Myron de Wolff. Niet doorsturen! 5

, kader van de overheidsopsporing (bijv. pedojagers). Dat is een onderwerp dat nadere studie
behoeft.

Wat is opsporing?
Deze vraag is o.m. van belang voor art. 152 lid 1 Sv  want ambtenaren met opsporing van strafbare feiten
belast, hebben een P-V plicht. Dus het maakt ook nogal wat uit of we op een gegeven moment al dan niet
spreken over opsporing. P-V plicht betekent transparantie, openheid van zaken, je kunt niet zomaar dingen
weglaten.

Ontwikkeling opsporingsbegrip
- Klassieke opsporingsbegrip  tot 2000 gingen we in NL uit van een historisch gegroeid, traditioneel
opsporingsbegrip (klassieke opsporingsbegrip). Binnen dat begrip kon de opsporing alleen maar starten,
nadat een vermoeden was gerezen dat een strafbaar feit was begaan (= redelijk vermoeden dat een
strafbaar feit is gepleegd). De opsporing begon in die visie nadat een zaak zich had aangediend (na
aangifte of ontdekking op heterdaad).
o Het onderzoek van de opsporingsambtenaren was erop gericht dat het vermoedelijk gepleegde
feit wordt opgehelderd. Dus klassiek opsporingsonderzoek is onderzoek n.a.v. een
vermoedelijk gepleegd strafbaar feit teneinde dat op te helderen, gericht op waarheidsvinding
(wat is er precies gebeurd, wie heeft de moord gepleegd en onder welke omstandigheden).
o Het begrip stond toen in art. 132a (oud) Sv.
o Als onder de werking van het klassieke opsporingsbegrip door ambtenaren was opgetreden op
het moment dat er nog geen redelijk vermoeden van een strafbaar feit was. Dan kon dat wel
best wel rechtmatig handelen zijn, maar dat mocht geen opsporing heten. Het vond dan ook
plaats buiten de strafvorderlijke context o.g.v. andere bepalingen (vb. art. 2 en 3 (oud)
Politiewet)
- Uitbreiding opsporingsbegrip in 2000  Aan het eind van de vorige eeuw is het klassieke
opsporingsbegrip uitgebreid om meer moderne vormen van criminaliteit te kunnen aanpakken. Sinds
2000 (Wet BOB) betekende opsporen niet alleen maar onderzoek n.a.v. een redelijk vermoeden van een
gepleegd strafbaar feiten, maar ook onderzoek naar het redelijk vermoeden dat in georganiseerd
verband misdrijven als omschreven in art. 67 lid 1 Sv worden beraamd of gepleegd en die gezien hun
aard of de samenhang met andere misdrijven die in dat georganiseerde verband worden beraamd of
gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren (= proactieve opsporing*)
o Het klassieke opsporingsbegrip is sterk reactief van aard is. Het start pas en reageert op, een
vermoedelijk reeds gepleegd strafbaar feit. Er is dus waarschijnlijk al iets strafrechtelijk
relevants gebeurd (gevonden lijk, aangifte van diefstal, etc.).
Met de uitbreiding van het opsporingsbegrip in 2000 is getracht die proactieve opsporing te legitimeren.
Dit is gepaard gegaan met een introductie van een aantal ingrijpende bijzondere
opsporingsbevoegdheden, die in het kader van het proactieve onderzoek mogen worden aangewend
(bijv. infiltratie, stelselmatige observatie, stelselmatig inwinnen van informatie, meer hierover in HC 5).

* Het huidige onderzoek is de proactieve opsporing en die kent een hele andere insteek. Het betreft dan
onderzoek dat zich met name richt op de toekomst, op nog te plegen strafbare feiten. Het is een soort
anticiperend onderzoek dat met name of vooral samenhangt met zware georganiseerde criminaliteit.
- Bijv. dat de politie d.m.v. infiltratie probeert zich een beeld te vormen van een verdachte criminele
groepering. En gaandeweg probeert de infiltrant bewijs te verzamelen. Het liefst wil men het strafbare
feit zien gebeuren (bijv. daadwerkelijk binnenhalen van een drugstransport), dus heterdaad betrappen.
Dat is vaak ook de enige manier om een strafzaak bij deze vormen van ingewikkelde, verhulde
criminaliteit rond te krijgen.
- Het complicerende en relativerende is, is dat het proactieve onderzoek niet altijd is te scheiden van het
klassieke onderzoek. Proactieve en klassieke opsporing kunnen naast elkaar lopen.
o Bijv. het onderzoek naar een in de toekomst mogelijk te leveren drugstransport (op dit moment
bestaat er een redelijk vermoeden dat zoiets beraamd wordt) zal vaak samengaan met een
klassieke verdenking t.a.v. een reeds gepleegd strafbaar feit (bijv. strafbare voorbereiding (art.
46 Sr), of er bestaat een verdenking dat ze zich eerder bezig hebben gehouden met
drugstransport). Dus dan bestaat er op het moment van het proactieve onderzoek een klassieke
verdenking t.a.v. deelname aan een criminele organisatie (art. 140 Sr).
o Of bijv. gewoon klassiek onderzoek waarbij de politie zijn oren en ogen openhoudt i.v.m.
toekomstige criminaliteit. Dan kun je op iets stuitten wat op de toekomst is gericht. Zo kunnen
proactieve en klassieke opsporing naast elkaar lopen.



Gemaakt door Myron de Wolff. Niet doorsturen! 6

, - Bovendien is het zo dat proactieve opsporing een diffuus begrip is, er zijn meerdere definities over. Wij
sluiten aan bij de definitie van de wet BOB (zie hierboven onderstreept).

Verdenking
- Redelijk vermoeden dat een strafbaar feit is gepleegd; en
- Redelijk vermoeden van schuld (art. 27 Sv)
Is niet hetzelfde!!!!

Binnen het klassieke opsporingsbegrip (maar ook proactieve) kan het voorkomen dat er al wel een vermoeden
bestaat van een strafbaar feit, maar nog niet een redelijk vermoeden van schuld t.a.v. een bepaald persoon. Het
opsporingsonderzoek is er juist vaak op gericht om een onbekende verdachte te achterhalen. Maar verdenking
i.d.z.v. art. 27 Sv kan nooit bestaan zonder redelijk vermoeden van een strafbaar feit, dus dat moet er wel altijd
zijn!

De huidige definitie van opsporing staat in art. 132a Sv (per 01/02/2007)  onder opsporing wordt verstaan
het onderzoek i.v.m. strafbare feiten onder gezag naar de OvJ met als doel het nemen van strafvorderlijke
beslissingen.
- Enige verwijzing naar verdenkingsvoorwaarden vind je niet. Ook geen beschrijving meer van het
proactieve onderzoek.
- Verdenkingsgraad definieert niet de start van het opsporingsonderzoek.
- Verdenkingsgraad = onderdeel waarborgen/voorwaarden inzet concrete bevoegdheden.

Waarom die verandering en waar zijn de verdenkingsvoorwaarden gebleven?  In 2001 had je het Project
strafvordering 2001, dit was een grondslagenonderzoek om te komen tot een modernisering van het Sv. De
onderzoeksgroep kwam tot de conclusie dat het klassieke opsporingsbegrip + de uitbreiding in 2000 (proactieve
opsporing), niet meer goed bruikbaar was. Het vond dat daardoor de omschrijving van de opsporing en
normering van de opsporing niet goed was uitgedrukt. In het Project ging men uiteindelijk redeneren vanuit de
taakstelling van de opsporingsambtenaar, om het begrip opsporing beter te kunnen duiden. Dus het ging om het
doel van het optreden van de opsporingsambtenaren.
- Wat heb je nou tot taak als je opsporingsambtenaar bent?  Antwoord Project strafvordering 2001: tot
die opsporingstaak wordt gerekend, al het onderzoek dat zich richt op strafrechtelijke sanctionering
(al het onderzoek heet opsporing wat in een strafrechtelijke kolom wordt verricht). Al het onderzoek dat
een ander doel heeft (bijv. toezicht op de naleving of gericht op de afdoening d.m.v. een bestuurlijke
boete, dat is geen opsporing).
- Hoe zit het dan met die verdenkingsvoorwaarden?  Bijv. het redelijk vermoeden dat een strafbaar is
begaan, of enig ander denkbare verdenkingsgraad, is in het kader van het strafvorderlijke optreden van
politie en justitie, niet meer dan een waarborg/voorwaarde voor het kunnen uitoefenen van bepaalde
concrete bevoegdheden zoals je ze in wet kunt vinden (vb. doorzoeken van vervoermiddel, art. 96b Sv).
o Daarmee is dus eigenlijk ook tevens gezegd dat het bestaan van een verdenking, een redelijk
dat een strafbaar feit is begaan, niet standaard bepalend is voor de vraag of de fase van
opsporing is begonnen. Je kunt ook al met opsporing bezig zijn, ook al is er nog geen concreet
redelijk vermoeden van een strafbaar feit.

Mede gezien dat er allerlei nieuwe vormen van onderzoek zijn, is het redelijk vermoeden van een strafbaar feit
ook niet langer een goed startpunt of kenmerk van elk denkbaar opsporingsonderzoek. Ook voor het moment dat
je kan spreken van klassieke opsporing gebeurt er al van alles dat eigenlijk al opsporing moet heten, omdat het
gericht is op strafrechtelijke sanctionering. En dat heeft natuurlijk een belangrijk voordeel, omdat er dan ook
allerlei waarborgen gaan gelden, rondom de rechtspositie van betrokkenen (slachtoffers en verdachte).

De wetgever heeft uiteindelijk het denkbeeld en redeneringen vanuit de taakstelling omarmd, en dat gebeurde
dus concreet in 01/02/2007. Sindsdien kennen we dus het opsporingsbegrip van art. 132a Sv wat dus geheel is
gezuiverd van de verdenkingsvoorwaarden. Sindsdien kennen we dus een doel-gerelateerd opsporingsbegrip.

Hoe zit het met het begrip opsporing i.h.k.v. de huidige modernisering?  art. 1.1.6 Sv is woordelijk geheel
gelijk aan art. 132a Sv, dus er vinden geen wijzigingen plaats.
- Wel heeft er in een eerdere versie (consultatieversie) een tussenvariant bestaan: “Onder de opsporing
van strafbare feiten waarmee opsporingsambtenaren zijn belast, wordt verstaan het verrichten van
onderzoek met betrekking tot strafbare feiten met een strafvorderlijk doel.”
o Verschillen met het huidige (art. 132 Sv) en toekomstige opsporingsbegrip (art. 1.1.6 Sv):
 “Onder gezag van de OvJ”  dit is er in de tussenversie uitgehaald, niet omdat het
niet meer gold of zoiets, want het blijft gelden, maar kennelijk was het voor een

Gemaakt door Myron de Wolff. Niet doorsturen! 7

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper myrondewolff. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,99. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 48756 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 15 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€5,99  3x  verkocht
  • (0)
In winkelwagen
Toegevoegd