Oudheid II Boek
Hoofdstuk 12 De vroege Romeinse geschiedenis (753-265 v. Chr.)
12.1 De gebieden rondom het westelijke bekken van de Middellandse Zee
- Pas tussen 800 en 500 v. Chr. ontstonden rondom het westelijke bekken van de MZ beschavingen
vergelijkbaar met beschavingen uit het oosten
Etrusken
o Stadstaten, verenigd in een los federatief verband
o Stedelijke cultuur
o Welvaart door hoog niveau ambachtelijke producten
o Bovenlaag die heerste over een autochtone Italische bevolking
o Mengcultuur met oosterse, Italische en Griekse elementen
o Na 500 v. Chr.: geleidelijke afbrokkeling macht door toenemende concurrentie van
de Grieken en invallen van de Kelten
Carthago
o Een van de steunpunten en handelsposten van de Feniciërs langs hun
scheepvaartroutes
Steeds bereid oorlog te voeren om deze steunpunten te behouden
Huursoldaten
o Rijke stad, welvaart berustte op zeehandel + import van goud + hoogontwikkelde
agrarische productie
o Carthaagse zeevaart had een monopoliepositie in delen van de MZ en AO
o Bestuur: regentenstand van grootgrondbezitters en rijke kooplieden + enkele
generaalsfamilies
Griekse kolonies
12.2 Het ontstaan van Rome
- Van de 10e tot 6e eeuw v. Chr.: uniforme cultuur in Latium (Latijnse stam)
Had veel gemeen met de Etrusken
- 753 v. Chr.: Stichting Rome door Romulus volgens de legenden
Toen al dorpen op de Palatijn en andere heuvels aan de Tiber
o Bevolkt door eenvoudige boeren
o Georganiseerd in familiegroepen olv aristocratische leiders (patres)
- Oudste romeinse bevolking was waarschijnlijk een mengeling van Latijnen, Etrusken en Sabijnen
In de 7e en 6e eeuw v. Chr. werden Etruskische en Griekse invloeden sterker en pas toen werd
Rome een echte stad
Lag op een goed punt: vruchtbare landstreek, kruispunt van een belangrijke landweg, aan
een vaarroute, aan een weg naar zoutpannen aan de kust
- Oudste Rome geregeerd door zeven koningen
Latere Romeinse schrijvers hebben allerlei instellingen en gebruiken aan het initiatief van
deze koningen toegeschreven om de ouderdom en eerbiedwaardigheid ervan aan te tonen
12.3 Staat en maatschappij in het vroegste Rome
- 7e en 6e eeuw: al een maatschappelijke verscheidenheid
Bovenlaag van aristocratische geslachten met grondbezit
Gezeten boerenstand
Kleine boeren
, Boerderijen gericht op zelfvoorziening, in Rome woonden en werkten ambachtslieden
Veel boeren waren afhankelijk van aristocraten of stonden onder hun bescherming
o Cliëntes, aristocraten waren patroni
Aristocraten werden patriciërs genoemd, niet-patriciërs waren plebejers
- Koningen voerden het leger aan, spraken recht en leidden plechtigheden voor de staatsgoden
Hadden imperium: een algemeen, zich op alle terreinen van staatsbemoeienis uitstrekkend
gezag
Bijgestaan door een raad van aanzienlijke familiehoofden: de Senaat
Konden een volksvergadering bijeenroepen: comitia curiata
o Bestond uit 30 curiae (bundeling van een aantal gentes (= groepen families met
dezelfde stamvader))
De gentes waren oorspronkelijk ook militaire eenheden
Dezelfde drie staatsorganen als in de archaïsche Griekse poleis
- Zoals de koning een onbeperkt gezag had over de zaken van de Romeinen gezamenlijk (res publica),
zo had de familievader (pater familias) absolute zeggenschap over zijn privéhuishouding (res privata)
- 6e eeuw v. Chr.: Romeinen begonnen te vechten op dezelfde manier als de Grieken en Etrusken
Gesloten slagorde van zwaarbewapende infanteristen (falanx) met ruiters en
lichtgewapenden eromheen
Servus Tullius: paste de indeling van de burgers bij de veranderde strijdwijze aan
Indeling op vermogensklassen: rijkste burgers ruiterij (equites), gezeten boerenstand
infanterie en lagere klassen lichtgewapenden
o Werd ook gebruikt voor het opleggen van vermogensbelasting (tributum) en voor
een nieuwe volksvergadering: de comitia centuriata
5 vermogensklassen, elk onderverdeeld in centuriae die elk één stem hadden
Hoogste klassen hadden de meerderheid
Directe relatie tussen de rijkdom, de militaire betekenis en de
politieke inbreng van een groep burgers
Verdrong geleidelijk de comitia curiata
12.4 De vroege republiek: staat en maatschappij
- 509-265 v. Chr.: vroege republiek
Einde koningstijd: Romeinen verjoegen laatste koning Tarquinius Superbus
o Geen genoegen meer met wreedheid en arrogantie
o Losmaking van Rome uit de Etruskische invloedssfeer
o Rebellie van de aanzienlijken tegen een steeds sterker koningschap
Laatste koningen legden steeds meer nadruk op de staat en de gehele
gemeenschap van de burgers
- Bond van de Latijnse stadstaten
Vorm van gemeenschappelijk burgerrecht
- Regering ging over op twee jaarlijks wisselende magistraten: consuls
Hadden het imperium van de koningen
Vetorecht
Eén jaar in functie
Bijgestaan door twee schatmeesters: quaestoren
Lieten zich adviseren door de senaat
- Religieuze taken rex sacrorum en de pontifex maximus
- In een noodsituatie aanstelling dictator voor zes maanden
- Patriciërs beheersten de staat
, Zij leverden de magistraten en de senatoren + de pontifices en andere leden van
priestercolleges
Beheersten ook het maatschappelijke en economische leven
o Patronagesysteem
o Gewoonterecht
o Rituele formules die rechtszaken geldig moesten maken
De geschiedenis van de Romeinse republiek werd tot in de derde eeuw v. Chr. bepaald door twee
langdurige historische processen:
1. De Romeinse expansie in de laars van Italië
2. De standenstrijd tussen de patriciërs en plebejers
12.5 De Romeinse expansie in Italië
- 509-338 v. Chr.: voortdurende strijd tussen Rome, de Latijnen, de bergstammen rondom Latium en
de Zuid-Etruskische steden in wisselende coalities
Strijd om landbouwgrond en beheersing van de handelswegen
Militair tegen elkaar opgewassen
Rome kreeg een beslissend overwicht over de Latijnse stadstaten in begin 4 e eeuw v. Chr.
door de inlijving van het zuidelijkste stuk van Etrurië
Verweren tegen bergstammen, Latijnse steden en Keltische benden
- Na 350 v. Chr.: Romeinse machtsuitbreiding kwam op gang
- 338 v. Chr.: Rome onderwierp de Latijnse steden en sloot verdragen met de belangrijkste stadstaten
in Campanië
- Niet langer lid van de Latijnse bond, maar domineerde de lidstaten ervan
Latijnse burgerrecht bleef wel bestaan
- Na 326 v. Chr.: plaatselijke en regionale conflicten coalitieoorlogen (326-290 v. Chr.)
Alle volken van Italië betrokken
Rome won en verwierf de heerschappij over bijna de hele laars
Sloot een reeks afzonderlijke verdragen met de stadstaten en stammen: ze werden
onderhorige bondgenoten die troepen leverden en Rome volgden in de buitenlandse
politiek, behielden wel zelfbestuur en hun eigen burgerrecht
- Kolonisatie
Stichten van kolonies: grond van overwonnen tegenstanders werd staatsland
o Vestiging Romeinse en Latijnse boeren met militaire ervaring + bezitloze Romeinen
en Latijnen
Coloniae Latinae, anders dan kleine kolonies die om strategische redenen in het Romeinse
gebied gesticht waren (coloniae civium Romanorum)
Vruchtbaar land, knooppunten van wegen, strategische punten
Geen zelfstandige stadstaten, wel met plaatselijk zelfbestuur
Kolonisten kregen het Latijnse recht
Grond kon worden gepacht
Concurrentie om het gebruik van staatsland
o 367 v. Chr.: wettelijk maximum aan hoeveel staatsland iemand mocht bezitten
Voordelen: netwerk van strategisch gelegen plaatsen, sociale spanningen oplossen door
arme burgers aan een beter bestaan te helpen, extra inkomsten, militair voordeel (burgers
kwamen in de vermogensklassen waaruit soldaten gerekruteerd werden)
, - Municipia
Romeinse steden buiten Rome zelf die al bestonden en niet als coloniae gesticht waren
Verleende soms de status van Romeinse stad met eigen plaatselijk zelfbestuur aan een
onderworpen stadstaat
o Verdienstelijk jegens Rome
o Vrijwillig onder Romes bescherming geplaatst
o Verwant met de Romeinen in taal en cultuur
o Burgers kregen Romeins burgerrecht zonder stemrecht
Vergroting Romeins grondgebied en militair inzetbare mankracht
- Romanisering
Aanpassing van de Italische volken bij de organisatie, taal en cultuur van de Romeinen
Snelst onder de aanzienlijken, die het plaatselijk bestuur uitoefenden
Italië lappendeken van staten en gebieden die verschillende relaties met Rome hadden
o Romeins kerngebied, oude Latijnse stadstaten, coloniae Latinae, municipia,
bondgenoten
o Uiteenlopende belangen door hun onderling verschillende verdragen (verdeel en
heers) + uiteenlopende economische structuren
Nooit één verenigd front tegen Rome gemaakt
Meer ontwikkelde gebieden hebben sneller intensieve banden met rijke, machtige Romeinen
gekregen dan de geïsoleerde berggebieden
- Het militaire karakter van de Romeinse samenleving
5e + 4e eeuw v. Chr.: kleine schermutselingen en plunderingen in het zomerseizoen
o Seizoenoorlogen
Militaire bedrijf als nevenactiviteit en bijverdienste die krijgsbuit en land opleverde
Militaire roem als voornaamste statussymbool voor de Romeinse elite
Heroïsche sagen en legenden
Behoefte oorlogen te rechtvaardigen
Godsdienst stond oorlog voeren niet in de weg
Meestal als vorm van verdediging
o Begonnen als preventieve acties
o Begonnen als hulp aan kleine bondgenoten tegen sterke mogendheden
12.6 De standenstrijd
- Lange worsteling om de hegemonie in Italië, maar ook interne spanningen
- Patriciërs hadden zich meester gemaakt van de macht, maar al snel begonnen de plebejers zich
tegen hun machtspositie te verzetten
- Plebejers: geen duidelijke maatschappelijke groep
Rijken: wilden opgenomen worden in de besturende elite
Armen: wensten verzachting van de harde praktijken tegenover schuldenaars
Allemaal: verlangen naar geschreven wetgeving, beknotting van de willekeur van de
patriciërs en erkenning van de massavergadering van de plebejers (concilium plebis)
Geleid door tibuni plebis (volkstribunen) en aediles (tempelwachters)
Stonden sterk: als zij niet meededen, kon in nauwelijks een leger gevormd worden
- Tegenstellingen werden meestal acuut door de schuldproblemen van de arme plebejers