Sociale psychologie: de wetenschappelijke studie naar de manier waarop de gedachten, gevoelens
en gedragingen van mensen worden beïnvloed door de werkelijke of gefantaseerde aanwezigheid
van andere mensen.
1.2 De macht van sociale invloed
Sociale invloed: het effect dat woorden, daden of alleen al de aanwezigheid van andere mensen
heeft op onze gedachte, gevoelens, attitudes of gedrag.
Gedrag van individuen wordt sterk door de sociale omgeving beïnvloed.
Fundamentele attributiefout: De neiging om ons eigen en andermans gedrag volledig toe te
schrijven aan persoonlijkheidstrekken, en de macht van de sociale invloed te onderschatten.
Voorbeeld: Mensen die gif drinken zijn allemaal zwak: de mensen die gif dronken zullen allemaal wel
zwak zijn.
Sociale context: “Gemeenschapsspel” of “Beursspel”
Sociale cognitie is de studie naar hoe mensen informatie selecteren,
interpreteren en gebruiken om oordelen te vormen en beslissingen te
nemen. (cornflakes en danootje) >>>>>>>
Automatisch denken: denken dat onbewust, onopzettelijk, onwillekeurig
en zonder inspanning geschiedt.
Als we en snackbar binnenlopen waar we nog nooit zijn geweest weten we
zonder na te denken dat we niet aan het tafeltje moeten gaan zitten
wachter tot een ober met een menu komt maar dat we bij de balie moeten
bestellen omdat ons mentale script ons automatisch vertelt dat dat de gang van zaken is in een
snackbar.
Met andere woorden: we gebruiken schema’s: mentale structuren die mensen gebruiken om hun
kennis over de sociale wereld te organiseren rond thema’s of subjecten en die invloed hebben op de
informatie die mensen opmerken, waarover ze nadenken en die ze zich herinneren.
Het gevaar van denken in stereotypen (worden snel en automatisch toegepast in onze ontmoeting
met andere mensen) voorbeeld: Aantal fouten in schietspel.
Schema’s omvatten vele zaken o.a.:
• Andere mensen
• Onszelf
• Sociale rollen
• Specifieke gebeurtenissen
In elk geval: basiskennis en indrukken die we gebruiken om wat we weten over de sociale wereld te
organiseren en nieuwe situaties te interpreteren.
Functie schema’s: Ze helpen ons de wereld te organiseren en gebruiken. Anders is alles steeds nieuw
en verwarrend…
Schema’s zijn over het algemeen erg nuttig, omdat ze ons helpen om de wereld te organiseren en te
begrijpen, en om de gaten in onze kennis op te vullen.
Iemand gaat in de bus langs je zitten, hij momelt in zichzelf, staart iedereen in de bus langdurig aan.
Hoe zou je zijn gedrag verklaren? Je hebt verschillende schema’s tot je beschiking. Interpreteer je zijn
gedrag op grond van je alcoholist schema of op grond van je geestezieke schema? Wat bepaalt je
keuze? Het schema dat in je opkomt en dat bepaalt welke indruk je van je buurman krijgt, kan
beïnvloed worden door toegankelijkheid: Mate waarin schema’s en concepten zich op de voorgrond
van ons bewustzijn bevinden waardoor het waarschijnlijker is dat we ze gebruiken bij onze oordelen
over de sociale wereld. Er zijn twee soorten toegankelijkheid: Ten eerste kunnen sommige schema’s
,blijvend toegankelijk zijn door eerdere ervaringen. Je kent alcoholisten in je familie, daarom kunnen
bepaalde kenmerken die op alcoholisme wijzen constant toegankelijk voor iemand zijn waardoor de
kans groter is dat deze kenmerken je binnen schieten als je de man in de bus zo bezig ziet. Ten
tweede kan een schema tijdelijk toegankelijk worden, omdat het gerelateerd is aan een doel dat we
op dat moment hebben. Het wordt bijv. tijdelijk toegankelijk als je je gaat voorbereiden op een
tentamen. In ieder geval totdat het tentamen achter de rug is en je doel is vervallen. Ten slotte kan
een schema ook tijdelijk toegankelijk worden door recente ervaringen. Dit betekent dat een specifiek
schema of kenmerk niet altijd toegankelijk is, maar op een bepaald moment op de voorgrond staat
door iets waar de betrokkende over heeft nagedacht of wat hij vlak boor de gebeurtenis heeft
gedaan. Stel je voor dat je voordat de man in de bus naast je kwam zitten, zat te lezen in een boek
over patienten in een psychiatrisch ziekenhuis. Omdat gedachten hierover toegankelijk waren in je
geest, nam je waarschijnlijk aan dat de man geestelijk ziek was. Als je net een alcoholist had gezien
dacht je waarschijnlijk dat je buurman in de bus ook dronken was. Dit zijn voorbeelden van priming:
het proces waarbij recente ervaringen de toegankelijkheid van een schema, kenmerk of concept
verhogen.
Persevatie effect: Bevinding dat opvattingen van mensen over zichzelf en de sociale wereld
aanhouden ondanks bewijzen van het tegendeel. (onderzoek dat mensen eerst te horen krijgen dat
zij een bepaalde opdracht goed hebben verricht en daarna te horen krijgen dat dat als test was en ze
er eigenlijk veel minder goed hadden)
Mensen die geconfronteerd worden met nieuwe bewijzen of erachter komen dat de oude niet
kloppen hebben zoals we gezien hebben veel minder de neiging om hun oude schema’s aan te
passen dan we zouden verwachten.
Het gebruik van beoordelingsheuristieken is ook een vorm van automatisch denken.
Beoordelingsheuristieken: Mentale aannames die mensen gebruiken om snel en efficiënt te kunnen
oordelen.
• Beschikbaarheidsheuristieken (verkeerde pizza gekregen, je zegt er niks van. Iemand gaat je
daarnaar beoordelen)
Mentale aanname waarbij mensen een oordeel baseren op het gemak waarmee ze zich iets voor de
geest kunnen halen
• Representativiteitsheuristieken (je komt iemand met zongebruinde huis, blond haar en gaat
graag naar stand tegen. Je gokt dat hij daarom uit zeeland komt)
Mentale aanname waarbij mensen iets classificeren op grond van de mate waarin het lijkt op een
karakteristiek geval
Informatie over basisfrequentie: informatie over de regelmaat waarmee leden van verschillende
categorieën in populatie voorkomen.
• Anker- en correctieheuristiek
Mentale aanname waarbij mensen een getal of waarde als beginpunt gebruiken en vervolgens
onvoldoende op dit ankerpunt corrigeren
Gecontroleerd denken: denken dat bewust, opzettelijk en uit vrije wil plaatsvindt en dat inspanning
vereist.
Het verleden mentaal ongedaan maken: tegenfeitelijk redeneren.
Wanneer nemen mensen meer tijd om over dingen na te denken? Bijv. als we een negatieve ervaring
opdoet die we een geval van domme pech kunnen noemen, zoals wanneer we op een tiende punt
voor een tentamen zakken. In zulke situaties gaan we tegenfeitelijk denken (denk aan medailles,
iemand die brons heeft kan blijer zijn dan degene die zilver heeft omdat die tegenfeitelijk gaat
denken): mentaal veranderen we een bepaald aspect van het verleden zodat we ons een voorstelling
kunnen maken van hoe de situatie had kunnen zijn.
, 4 Sociale perceptie: hoe we andere mensen begrijpen
Sociale perceptie: Studie naar hoe we ons een indruk vormen van, en conclusies trekken over andere
mensen.
Non-verbale communicatie: manier waarop mensen opzettelijk of onopzettelijk communiceren
zonder woorden; non verbale signalen zijn onder meer gelaatsuitdrukkingen, stemgeluid, gebaren,
lichaamshouding en –beweging, aanraking en oogcontact.
Recent onderzoek heeft uitgewezen dat menselijke wezens (en onze naaste verwanten, de primaten)
een bepaald soort hersencellen hebben, spiegelneuronen: neuronen die reageren als wijzelf een
bepaalde handeling verrichten en als we een ander deze handeling zien verrichten. (ruiken aan
onaangename geuren, degene die alleen ziet dat andere ergens van walgt activeren hetzelfde in de
hersenen.
De belangrijkste vorm van non-verbale communicatie is de gezichtsuitdrukking. Alle mensen coderen
emoties op dezelfde manier, ze drukken ze op dezelfde manier uit.
Coderen: uitdrukken of voortbrengen van non-verbaal gedrag, zoals glimlachen of iemand op de rug
kloppen.
Alle mensen kunnen emoties met evenveel accuratesse decoderen, of interpreteren.
Decoderen: interpreteren van de betekenis van non-verbaal gedrag van andere mensen, zoals de
conclusie dat een klopje op de rug een uitdrukking van neerbuigende minzaamheid is, en niet van
vriendelijkheid.
Belangrijkste 6 emoties: woede, angst, afschuw, blijdschap, verrassing en verdriet.
Ze worden op dezelfde wijze gecodeerd en gedecodeerd, waar ook ter wereld. Zij hebben een
bepaalde evolutionaire betekenis.
vermenging van affect: een gelaatsuitdrukking waarin een deel van het gezicht de ene emotie
uitdrukt, terwijl een ander deel van het gezicht blijk geeft aan een andere emotie
Impliciete persoonlijkheidstheorie: soort schema dat mensen gebruiken om verschillende
persoonlijkheidstrekken te groeperen; zo menen veel mensen dat iemand die vriendelijk is ook wel
gul zou zijn. We noemen dit ook wel het halo effect. (vrouw met tas)
Attributietheorie: beschrijving van de manier waarop mensen de oorzaken van hun eigen en
andermans gedrag verklaren.
Interne attributie: gevolgtrekking dat iemand zich op een bepaalde manier gedraagt als gevolg van
de persoon zelf, zoals attitude, karakter of persoonlijkheid: je gaat juichen als je een tentamen hebt
gehaald
Externe attributie: gevolgtrekking dat iemand zich op een bepaalde manier gedraagt als gevolg van
de situatie waarin diegene zich bevindt; de aanname is dat de meeste mensen op dezelfde manier op
zo’n situatie zouden reageren: Als je hem niet hebt gehaald teleurgesteld zijn, ook al maakt het jezelf
niet uit
zelfdienende attributie: Verklaringen van eigen successen toeschrijven aan interne, dispositionele
factoren en verklaringen van eigen mislukkingen toe te schrijven aan externe, situationele factoren.
De meeste mensen proberen uit alle macht een positief zelfbeeld te behouden, zelfs als dat betekent
dat ze de realiteit moeten vervormen door een gedacht of opvatting te veranderen.
Stel dat je aan je vriendin vraagt of je haar auto mag lenen, en ze zegt nee. Natuurlijk vraag je je af
waarom. Wat verklaart haar gedrag? Het covariatiemodel stelt dat je meerdere voorbeelden van
haar gedrag zult gaan onderzoeken, op verschillende momenten en in verschillende situaties om
deze vraag te kunnen beantwoorden.
Covariatiemodel: theorie die stelt dat we een attributie over de oorzaak van iemand gedrag baseren
op systematische waarnemingen van het patroon tussen de aan- of afwezigheid van mogelijke
causale factoren en het wel of niet optreden van het gedrag.