Bedrijfseconomie
Tentamen hoofdstuk 8 en 12
Hoofdstuk 8 beslissingondersteunende calculaties
8.1 lange- en kortetermijnbeslissingen
Voor langetermijnbeslissingen geldt dat de gevolgen ervan over een groot aantal jaren merkbaar zijn. Het is
dan ook begrijpelijk dat aan een dergelijke beslissing een grondig onderzoek naar de verwachte financiële
gevolgen voorafgaat.
Op een lange termijn zijn in een organisatie veel veranderingen mogelijk. Als een organisatie in de
toekomst een toename van de activiteiten verwacht, zal zij bijvoorbeeld de bedrijfsgebouwen, het
personeelsbestand en de beschikbare financiële middelen daarop afstemmen. Bij lange termijn spelen niet
alleen de variabele kosten, maar ook de vaste kosten een rol. Langetermijnbeslissingen beïnvloeden in het
algemeen de capaciteit van de organisatie en daarmee ook de hoogte van de vaste kosten. Omdat zowel
vaste en variabele kosten hier een rol spelen, gaat men bij deze beslissingen uit van de integrale kosten.
Kortetermijnbeslissingen hebben geen invloed op de capaciteit van de organisatie.
Kortetermijnbeslissingen zullen de (vaste) kosten die verbonden zijn aan deze
productiefactoren(gebouwen, het personeelsbestand, de wijze waarop de onderneming gefinancierd is),
niet beïnvloeden. In die situatie baseren we deze beslissingen op een berekening van uitsluitend de
variabele kosten.
8.2 investeringsselectie
8.2.1 investeren
Investeren is het aanschaffen van vaste of vlottende activa. De financiële middelen van een organisatie
kunnen onvoldoende zijn om alle investeringsmogelijkheden daadwerkelijk uit te voeren. Er zal dan een
keuze moeten worden gemaakt. Het investeringsvraagstuk houdt zich bezig met deze keuze, die van
invloed is op de omvang en samenstelling van de activa.
De investeringsbeslissing is een voorbeeld van een langetermijnbeslissing. Investeringen kunnen we
verdelen in vervangings- en uitbreidingsinvesteringen. Een investering die geen invloed heeft op de
productiecapaciteit is een vervangingsinvestering. Door een uitbreidingsinvestering neemt de
productiecapaciteit toe. De vervanging van een oude machine door een nieuwe machine met grotere
capaciteit is, voor zover zij de oude vervangt, een vervangingsinvestering en voor de rest een
uitbreidingsinvestering.
8.2.2 investeringsproject
Naast investeren in een nieuwe productie techniek zullen investeringen in andere vaste en/of vlottende
activa noodzakelijk zijn. Er is dan sprake van een investeringproject: een investeringsproject is het totaal
van investeringen in vaste en vlottende activa dat nodig is om een bepaald investeringsbeslissing uit te
voeren.
In de theorie en in de praktijd is de aandacht met name gericht op investeringen in vaste activa, waarbij
ook rekening wordt gehouden met de daaraan verbonden investeringen in vlottende activa. De hoge
investeringsbedragen en de lage omlooptijd van duurzame activa zijn hierdoor een verklaring.
Om een investeringproject te beoordelen, maakt men vooraf een schatting van de verwachte gelduitgaven
en de verwachte geldontvangsten die uit het project voortvloeien. De gelduitgaven zijn vaak moeilijk in te
,schatten. Nog moeilijker in te schatten zijn de geldontvangsten. Omdat investeringsprojecten te maken
hebben met de toekomst spelen onzekerheden een grote rol.
8.3 beoordeling investeringsproject
Bij de beoordeling van investeringsprojecten gaat men in het algemeen uit van ingaande en uitgaande
geldstromen. Door de ingaande geldstromen ten gevolge van de investering te vergelijken met de
uitgaande geldstromen van het investeringsproject, wordt inzicht verkregen in de aanvaardbaarheid van
het project.
Om de nettogeldontvangst te berekenen, worden alle geldontvangsten ten gevolge van de investering
verminderd met de gelduitgaven die noodzakelijk zijn om deze geldontvangsten voort te brengen. Het
investeringsbedrag zelf wordt daarbij niet tot de gelduitgaven gerekend.
Bij investeringsbeslissingen gaat het om uitgaande en ingaande geldstromen en niet om kosten en
opbrengsten. Bij het beoordelen van investeringsvoorstellen houden we alleen rekening met de primaire
geldstromen na vennootschapsbelasting. De geldstromen van en naar de vermogensmarkt zijn secundaire
geldstromen, net zoals betalingen van interest en aflossingen. De te betalen vennootschapsbelasting
berekenen we dan over het bedrijfsresultaat = EBIT.
Voorbeeld:
Bedrijf koop een machine, met een aanschafwaarde van €170.000,- (excl. btw) Deze wordt in vier jaar met
gelijke bedragen per jaar afgeschreven en in het einde van het vierde jaar kan de machine verkocht worden
voor €50.00,-
Met deze machine worden jaarlijks 1000 paar laarzen geproduceerd, die ook dat jaar verkocht worden.
De overige kosten per paar laarzen (excl. vermogenskosten) bedragen:
Grondstofkosten €20,-
Kosten van arbeid €40,-
Deze worden contant uitbetaald.
Alle laarzen worden contant verkocht voor €145,- per paar (excl. btw). Over de winst is 25%
vennootschapsbelasting verschuldigd, die aan het eind van ieder jaar betaald worden.
De kostprijs per paar laarzen (excl. vermogenskosten) bedraagt:
Grondstofkosten €20,-
Loonkosten - €40,-
Afschrijvingskosten - €30,-
Kostprijs: €90,-
De afschrijvingen per jaar zijn €170.000 - €50.000 : 4 = €30.000,-
De afschrijvingen per paar laarzen zijn €30.000 : 1000 = €30,-
De EBIT per paar laarzen bedraagt €145 - €90 = €55,-
De jaarlijkse EBIT voor belastingen bedraagt dan 1000 x €55 = €55.000,- hierover wordt jaarlijks 25%
belasting (€13.750) betaald. De jaarlijkse EBIT na belasting bedraagt 75% van €55.000 = €41.250,-
De totale nettogeldontvangst gedurende de gehele levensduur van de machine bedraagt €335.00,- deze
nettogeldontvangst is het gevolg van de investering in deze machine en bestaat uit.
EBIT na belasting (4 x €41.250) €165.000
Vergoeding voor afschrijvingen (4 x €30.000) €120.000
Restwaarde van de machine € 50.000
Totaal: €335.000
, De nettogeldontvangst noemen we ook wel kasoverschot of cashflow.
8.4 methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen
Er zijn een aantal methoden die behulpzaam kunnen zijn bij het kiezen uit investeringsalternatieven. De
methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen, kunnen we opsplitsen in twee groepen: de
boekhoudkundige en de economische methoden. Boekhoudkundig betekent in dit verband dat we geen
rekening houden met tijdvoorkeur. Dan geldt bijvoorbeeld dat €10.000 te ontvangen op dit moment
eenzelfde waarde heeft als €10.000 te ontvangen over 6 jaar.
Boekhoudkundige methoden:
- De boekhoudkundige terugverdienperiode
- De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit
Economische methoden:
- De economische terugverdienperiode
- De nettocontantewaardemethode, (kapitaalwaardemethode).
8.4.1 boekhoudkundige terugverdienperiode (BTP)
Bij de terugverdienperiode wordt de nadruk gelegd op het snel terugontvangen van het geïnvesteerde
bedrag. De tijd die nodig is om door middel van de nettogeldontvangsten het geïnvesteerde bedrag terug
te ontvangen, is de terugverdienperiode.
8.4.2 gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit (GBR)
Bij de GBR wordt de gemiddelde EBIT na belasting die het gevolg is van het investeringsproject, gedeeld
door het gemiddeld in het project geïnvesteerd vermogen.
Gemiddelde EBIT na belasting : gemiddeld geïnvesteerd vermogen x 100% = GBR.
8.4.3 economische methoden
Bij de economische terugverdienperiode en de nettocontantewaardemethode houden we rekening met de
tijdvoorkeur en met het risico dat aan investering in verbonden.
Met tijdvoorkeur bedoelen we dat aan een bedrag dat bijvoorbeeld over een jaar wordt ontvangen, een
hogere waarde wordt toegekend dan aan eenzelfde bedrag dat over bijvoorbeeld vier jaar wordt
ontvangen. De voorkeur is dus op een eerder tijdstip.
Voorbeeld:
Nu €1.000 ontvangen of over drie jaar. Met 8% interest op spaartegoeden.
Bij de €1.000 direct ontvangen zit geen interestpercentage van 8%. Over drie jaar wel en dan zou het
€1.259,71 waard zijn.
Eindwaarde : (1 + interestperunage) ‘periode in kwadraat’ = contante waarde.
De vermogenskostenvoet is de vergoeding die de onderneming minimaal wil ontvangen over het in het
project vastgelegde vermogen.
8.4.4 berekening economische terugverdientijd