HOORCOLLEGES:
VERBINTENISSENRECHT
Volledig gedicteerd.
,Inhoudsopgave
Hoorcollege I. Verbintenissenrecht (De verbintenis en haar bronnen) ............................ 3
Hoorcollege II. Verbintenissenrecht (Totstandkoming van rechtshandelingen en
overeenkomsten) ....................................................................................................... 24
Hoorcollege III. Verbintenissenrecht (Algemene voorwaarden, uitleg en inhoud
overeenkomst) .......................................................................................................... 42
Hoorcollege IV. Verbintenissenrecht (Niet-nakoming van verbintenissen) ................... 60
Hoorcollege V. Verbintenissenrecht (Onrechtmatige daad)....................................... 79
Hoorcollege VI. Verbintenissenrecht (Schadevergoedingsrecht) ................................ 97
2
, Hoorcollege I. Verbintenissenrecht
(De verbintenis en haar bronnen)
We gaan deels kijken wat het recht is. Ook informatie geven over hoe het is gestructureerd en hoe je
het toepast. We gaan daarbij ook bekijken hoe je het kunt begrijpen, zodat je als je geconfronteerd
wordt met een nieuwe situatie die niet in rechtspraak is te vinden of die in de onderwijsgroepen aan
bod is gekomen, dat je ook weet hoe je met die gevallen om moet gaan en die op moet lossen
Hoe ziet de cursus eruit? Deel I is contractenrecht, daar zullen we ongeveer drie weken mee bezig zijn
en dan gaan we twee of drie weken bezig zijn met deel II (buitencontractueel) aansprakelijkheidsrecht.
De agenda voor vandaag. Wat gaan we doen? Deels wat we in de onderwijsgroep hebben gedaan met
wat verdieping en verbreding, dus het onderscheid tussen goederenrecht en verbintenissenrecht. Het
onderscheid tussen contractenrecht en buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht. Daarna gaan we
inzoomen op twee onderwerpen ‘aanbod en aanvaarding’ en vervolgens de aansprakelijkheid in de
‘precontractuele fase’. Dat zijn eigenlijk de twee thema’s waar we mee aan de slag gaan en die je ook
tegen gaat komen in de onderwijsgroepen.
Wat weten we al? Een stukje herhaling. We weten in ieder geval al dat het BW is opgebouwd in een
gelaagde structuur. Van algemeen naar bijzonder. Dat is onderstaand gevisualiseerd. We hebben aan
de ene kant personenrecht en aan de andere kant vermogensrecht. Als we ons richten op het
personenrecht, wat we niet in deze cursus doen, kun je een onderscheid maken tussen natuurlijke
personen (Boek 1) en rechtspersonen (Boek 2). We zien in feite een meer gelaagde structuur als we het
hebben over het vermogensrecht. Algemene regels in Boek 3. Die worden verder uitgewerkt in Boek
6, wat vooral gaat over verbintenissen, Boek 3 gaat meer over vermogen. Boek 3 wordt vervolgens
ook uitgewerkt in de Boeken 4 en 5. Boek 6 wordt verder uitgewerkt in de Boeken 7 en 8, waar je
bijzondere overeenkomsten ziet, zoals huur-, arbeid-, geneeskundigebehandelingsovereenkomst, dat
zijn allemaal bijzondere overeenkomsten die je in Boek 7 tegenkomt.
Dit gaan we nader inspecteren, waarbij we ons met name zullen richten op de Boeken 3 en 6, als
algemene regels van het vermogensrecht dan wel verbintenissenrecht. Mijn voorspelling is als je die
beheerst en begrijpt, dan kun je ook in staat zijn om ieder nieuw onderwerp waarmee je
3
, geconfronteerd wordt een radar te ontwikkelen, waardoor je in elk geval weet waar het ongeveer uit
zal komen.
De definitie van een verbintenis is belangrijk om te weten.
Een verbintenis is een rechtsverhouding op grond waarvan de ene partij (schuldenaar of
debiteur) een prestatie verschuldigd is waartoe de andere partij (schuldeiser of crediteur)
gerechtigd is.
Je hebt een rechtsverhouding waar er een verplichting is van de een en die wordt gespiegeld door een
recht van de ander.
Onderscheid verbintenissenrecht – goederenrecht
In essentie gaat het om de relatie tussen aan de ene kant personen en goederen dan wel vermogen. Aan
de andere kant gaat het om de relatie tussen personen. Dat laatste wordt vaak beheerst door het
verbintenissenrecht en het eerste door het goederenrecht. Gevisualiseerd, je hebt personen, personen
die hebben dingen (vermogen) en de relatie tussen die personen en het vermogen dat wordt
geregeld/beheerst door het goederenrecht. De relatie tussen personen, dat wordt beheerst door het
verbintenissenrecht. De combinatie van het verbintenissen- en het goederenrecht maakt het mogelijk
dat je transacties kunt hebben waarbij je bijvoorbeeld eigendom kan overdragen, contracten kunt
sluiten etc. Bijvoorbeeld als je een woning wilt overdragen, verkopen en leveren. Je kunt met elkaar
afspreken om een woning te verkopen, maar zonder goederenrecht gebeurt en dan niks, want die
woningen kunnen niet overgedragen worden in termen van eigendom. Je kunt wel afspraken maken,
rechtsverhoudingen creëren, maar als het vermogen er niet aan gerelateerd is, dan gebeurt er op dat
niveau niks. Ook andersom. Als je alleen goederenrecht hebt. Je kunt eigenaar zijn van een woning,
maar wat heb je aan eigendom als je het niet kunt overdragen en niet kun verkopen of andere
verplichtingen eraan kunt koppelen, dan heb je ook een vrij lege huls. Dus je hebt het goederenrecht én
het verbintenissenrecht nodig om economisch zinvolle transacties te verrichten.
Dit was het makkelijke verhaal. Nu wordt het wat moeilijker gemaakt, waar dus ook de verwarring in
zit. Dus een paar dingen. Het onderscheid goederenrecht en verbintenissenrecht. Persoon – goed óf
persoon – persoon. Dit is in de kern het onderscheid tussen goederenrecht en verbintenissenrecht. Dit
is hoe ik het onderscheid zie, maar sommigen zien dat anders. Bijvoorbeeld het onderscheid tussen
relatieve werking en absolute werking. Relatieve werking betekent dat er alleen werking is tussen
personen die bij bijvoorbeeld een overeenkomst betrokken zijn, andere personen hebben er dan niks
mee te maken. Absolute werking betekent dat je recht erga omnes kunt inroepen. Dat betekent je recht
jegens iedereen inroepen. Eigendomsrechten, die zijn absoluut. Als ik eigenaar ben van een huis, dan
heeft dat werking jegens iedereen. Als ik zekerheidsrechten – recht van hypotheek – vestig op een
onroerend goed, dan hebben die rechten absolute werking: werken jegens iedereen. De overeenkomst
werkt tussen ons, maar de absolute rechten werken dan tegen iedereen.
Dit moet je niet verwarren met ‘verbintenisrechtelijke’ en ‘persoonlijke’ werking. Dus als je het hebt
over bijvoorbeeld relatieve werking andere die kwalificeren dat als verbintenisrechtelijke werking of
persoonlijke werking, dat is verwarrend, want verbintenisrechtelijke werking wekt de indruk dat we
het alleen hebben over personen – personen, die verhouding, en niet over de relatie personen –
goederen. Hetzelfde geldt voor ‘goederenrechtelijke’ werking. Vaak wordt dat als synoniem gebruikt
voor absolute werking, maar dat past niet met het onderscheid persoon versus goed. Dat is nog
misschien wat vaag, maar ik ga het concreter maken aan de hand van wat voorbeelden.
Het kan twee kanten op. Belangrijk om te onthouden is dat het recht uiteindelijk bepaalt wat de status
van de aanspraken is. Dus de kwalificatie of iets verbintenisrechtelijk of goederenrechtelijk is, dat zegt
eigenlijk niks. Het recht bepaalt wat de status van die aanspraken is. Het recht bepaalt tegen wie je dat
kunt inroepen of dat alleen is tegenover een ander persoon óf dat tegenover iedereen kan worden
4