Sociaal-emotionele problemen
College 1- Intro
Gedrag is afwijkend als:
• Het op een bepaald moment wel vertoond wordt, terwijl het niet in
overeenstemming is met wat volgens onze opvattingen gemiddeld en idealiter bij die
ontwikkelingsfase en de daarbij behorende ontwikkelingstaken behoort.
• Het op een bepaald moment niet vertoond wordt, terwijl dat volgens diezelfde
opvattingen wel zou moeten.
Gedrag is een stoornis als:
• het afwijkende gedrag is:
o dat langdurig en niet meer situatie gebonden persisteert → wanneer het
gedrag dus niet meer wordt uitgelokt door situatie/ omgeving.
o dat de overgang naar nieuwe ontwikkelingsfasen en -taken blokkeert → super
angstig kind dat niet meer durft af te spreken met leeftijdsgenoten.
o dat voor de persoon en zijn/ haar omgeving aanzienlijk oplevert
o dat meestal in bepaalde combinaties van gedragingen/ symptomen voorkomt
en in andere niet
Ontwikkelingspsychopathologie
Freud ging er vanuit dat de oorsprong van problemen en stoornissen ligt bij traumatische
ervaringen in de kindertijd → Freud was right about the origins of abnormal behavior
(Murris, 2005).
• Jaarlijke prevalentie stoornissen: 5% (Costello et al., 2003) → 5% heeft dus last van
een stoornis, maar het blijft lastig interpreteren.
• 36.7% van de kinderen <16 voldoen aan criteria voor diagnose (Costello et al., 2003).
• Meer dan 75% van volwassenen met diagnose had al een diagnose in de kindertijd
(Kim-Cohen et al., 2003) → dus het begint daar en zet zich voort in de volwassenheid.
• Meeste kinderen die behoefte hebben aan behandeling krijgen ze niet (Costello et
al., 2005).
• Je moet kennis hebben over de ontwikkeling om te weten wat afwijkt → verband van
ontwikkeling en psychopathologie.
• Er is een verband van een vroege stoornis met de latere ontwikkeling → vaak een
opeenstapeling van de problemen in de vroege ontwikkeling.
• Er is ook een verband van een gebeurtenis in de vroege ontwikkeling met een latere
stoornis → trauma’s (misbruik, mishandeling enz.)
• Verband van een vroege stoornis met een late stoornis
• Effect van een stoornis op het verloop van de huidige ontwikkeling
• Effect van ontwikkeling op de uitingsvorm van een stoornis → een volwassenen met
een depressie uit dat anders dan een kind.
,Etiologie → de verklarende theorie van een stoornis
• Predisponerende factoren → dat zijn factoren die je al gevoelig maken voor het
ontwikkelen van een stoornis, zoals genetische factoren (bijvoorbeeld bij
schizofrenie) of temperament.
• Instandhoudende factoren → factoren in de omgeving van een kind die de stoornis
in stand houden, zoals ruzie van ouders. Wel belangrijk om bij deze factoren altijd te
kijken naar het geheel, je hebt de context nodig → bij angst hebben ouders de
neiging om over beschermend te zijn, wanneer een angstige jongen van 14
bijvoorbeeld niet naar school wilt en moeder elke dag iets leuks plant, houdt dat het
verzuim in stand. Als hulpverlener wil je dat de jongen zo snel mogelijk weer naar
school gaat.
• Uitlokkende factoren → vaak incidenten (misbruik, scheiding)
• Beschermende factoren → hoog IQ, goede sociale vaardigheden, goede school
Epidemiologie → bevolkingsonderzoeken:
• Prevalentie → hoe vaak komt het voor? → Van een populatie is de prevalentie de
proportie bestaande gevallen met een bepaald ziektebeeld in een bepaalde periode
• Verhouden jongens-meisjes
• Verdeling over levensloop → angst en depressie pieken in adolescentie bijvoorbeeld
• Beginleeftijd
Classificeren van probleemgedrag → wat je doet met de DSM
Belangrijke begrippen:
• Symptoom = de kleinst beschrijfbare onderzoekseenheid in de geneeskunde/
psychopathologie en te beschouwen als ziekteteken → de kleinste dingen (geen
motivatie, geen eetlust, weinig slapen)
o Hoofdsymptomen: deze hebben voor de diagnose een directe oriënterende
functie → de cruciale symptomen waar je aan moet voldoen om het label te
krijgen
o Bijsymptomen: maken het beeld van de stoornis volledig zonder uit zichzelf
direct richtinggevend te zijn voor de diagnose → die maken het beeld
compleet, maar komen vaak ook vaar bij andere stoornissen, dit kan voor
verwarring zorgen.
• Syndroom = een groep van (dikwijls) tezamen optredende symptomen → dus bij
depressie spreek je over een syndroom als je vaak dezelfde soort afwijkende
symptomen hebt
• Stoornis = afwijkend gedrag, langdurig, niet situatiegebonden, klinisch significant
lijden, belemmering op sociale, beroepsmatige of andere belangrijke levensgebieden
en meestal in bepaalde combinaties van gedragingen/ symptomen.
Doel van classificeren:
• Efficiëntie, samenvatting
• Communicatie → je hebt een beter beeld en maakt het communiceren met andere
professionals makkelijker
• Aansluiting vinden bij verklarings- en behandelingstheorieën in de wetenschappelijke
literatuur → je kunt dus gerichter zoeken naar behandelmethodes
• Dus: je brengt een ordening aan en je stelt geen diagnose.
,Classificeren: categoriaal (je hebt het of je hebt het niet)
• DSM-5 (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders)
• ICD-10 (International Classification of Diseases)
• DC 0-3R (Diagnostic Classification 0-3)
Classificeren: dimensioneel (in hoeverre heb je het?)
• Aseba schalen (Achenbach’s System for Empirically Based Assessment)
• SDQ (Strengths and Difficulties Questionnaire)
• RDoC (Research Domain Criteria)
Dimensioneel → maar wanneer heb je het nou ‘genoeg’?
Systeembenadering → je kijkt ook naar de context
Een classificatie (diagnosis) is geen diagnose (case formulation/ assessment= in het Engels
een diagnose).
Doel: Clinici ondersteunen bij het classificeren als onderdeel van een diagnostische
beschrijving die moet leiden tot een individu gericht behandelplan. → waar kunnen we de
behandeling op inzetten?
Nadelen van classificeren:
• Geen bestaande ‘entiteit’, geen duidelijke scheiding tussen normaal en afwijkend,
maar eerder een continuüm (je gaat vaak kijken waar het misgaat in de hersenen,
maar dat is bij heel veel stoornissen niet eens het geval).
• Beperkte betrouwbaarheid, geen duidelijke scheiding tussen de stoornissen.
• Beperkte validiteit, geen duidelijke relatie met onderliggende etiologie
(onderliggende oorzaak, alleen de symptomen)
• Te weinig aandacht voor contextuele factoren, teveel voor biologische factoren
• Beperkte culturele sensitiviteit → gebaseerd op de westerse ‘manieren’
• Beperkte klinische bruikbaarheid → weinig handvatten voor wat te doen en waar iets
vandaan komt.
• Stigmatisatie van de cliënt → plakken van labels, “oh ik heb dit, dus zo ben ik”, blijf
naar ontwikkelingsperspectief kijken.
DSM – kritische blik, assumpties
Komt vanuit de psychiatrie, artsen gaan uit van een medisch ziektemodel en zijn op zoek
naar wat er ‘mis’ is in je hersenen/ genen. Je zou dus iets in je hoofd hebben dat zorgt voor
de symptomen die we zien (medisch standpunt). De stoornis zou dan een oorzaak zijn van de
symptomen die je ziet, maar eigenlijk is de ‘stoornis’ een omschrijving van gedragingen.
Maar…
• Waarom hebben we dan tot nu toe nog niet de essentie van psychopathologie
ontdekt? → op zoek naar de biologische verklaring is dus niet realistisch, er is geen
gen voor depressie of autisme etc. Dit past dus niet in het medisch ziektemodel.
• Hoe verklaren we comorbiditeit? → dit is bijna de regel, niet de uitzondering. Dit
komt heel vaak voor, maar hoe zit dat bijvoorbeeld? Heb je dan meer stoornissen of
is het een grote, of is het één een voorloper van de ander?
, • Waarom bestaan er zo grote verschillen tussen personen met dezelfde stoornis? →
verschilt ook per stoornis, ‘depressie’ is een containerbegrip, verschilt ook heel erg
naar de verklaring van de stoornis.
• Hoe kan het dat dezelfde stoornis zo verandert over tijd? → anders bij kinderen en
volwassenen, het uit zich heel anders terwijl het nog wel dezelfde stoornis is.
• Kan een stoornis bestaan zonder de symptomen? → je kan bijvoorbeeld longkanker
hebben zonder heel veel te hoesten, maar bestaat een depressie ook zonder een
neerslachtige stemming etc → nee, in de psychologie gaat dit niet op. De stoornis
bestaat niet zonder symptomen.
De symptomen zijn dus echt nodig om de stoornis te begrijpen, het gaat om het
samenspel van de symptomen om de stoornis te begrijpen (zie plaatje) → de
netwerk benadering. We hoeven dan niet eens op zoek te gaan naar een verklaring,
maar als we begrijpen hoe de verschillende factoren elkaar in stand houden, dan
weten we wat er aangepakt moet worden, er is dus in principe geen essentie nodig.
Vanuit deze benadering kun je de comorbiditeit ook beter begrijpen. Je krijgt dan
brugsymptomen (nevensymptomen, de groene in het plaatje) die bij beide stoornissen voor
kunnen komen.
Comorbiditeit → Je hebt rode symptomen van een stoornis en af
en toe worden de groene symptomen geactiveerd. Deze groene
symptomen horen ook weer bij een andere stoornis waardoor je
ook kans hebt op het oplopen van de symptomen van een nieuwe
stoornis.
Door de netwerkbenadering kun je individuele verschillen veel
beter begrijpen. Hierdoor weet je ook welke factor je kunt
beïnvloeden om ook een andere factor positief te beïnvloeden. Dit
geeft je dus veel meer inzicht in wat er precies speelt. De
persoonlijke relevantie voor de cliënt is het belangrijkst, dus
herkent deze persoon zich in het beeld dat wordt geschetst?