Borstkanker
Hoe wordt het fysiotherapeutisch methodisch handelen vorm gegeven bij een patiënt met borstkanker
tijdens het medisch behandel proces en tijdens de oncologische revalidatie?
1. De student benoemt en analyseert het ziektebeeld mamma Ca en verwoordt de analyse.
Mammacarcinoom= borstkanker
Analyse zoals vorige blok TM classificatie, wat tumor hec betekend
Hoe ontstaat kanker in het totaal beeld toevoegen! Oncogenen tumor surpressor genen belangrijk!
Symptomen
Het is belangrijk om symptomen van borstkanker op tijd te herkennen zodat borstkanker in een zo’n
vroeg mogelijk stadium wordt vastgesteld. Maar hoe ontdek je borstkanker? Het is belangrijk om je te
bedenken dat veel afwijkingen of symptomen in de borst geen kanker zijn. Wees wel alert en ga bij
twijfel naar de huisarts. De volgende klachten kúnnen wijzen op kanker:
Een zwelling (knobbeltje) in de borst
En van de meest voorkomende symptomen is een ‘knobbeltje’. Het gaat dan om een verdikking in de
borst die anders aanvoelt dan de bobbeligheid die je normaal kunt opmerken. Knobbeltjes kunnen
heel verschillend aanvoelen. Meer lezen over een knobbeltje in de borst.
Veranderingen in de tepel
De volgende veranderingen in de tepel kunnen wijzen op borstkanker:
Verdikt strengetje naar de tepel;
Ingetrokken tepel;
Pijn in de tepel;
Vocht uit de tepel (bloederig, groen, waterig of melkachtig);
Zweren op/rond de tepel.
Veranderingen in de borst
De volgende veranderingen in de borst kunnen wijzen op borstkanker:
Verandering in de textuur van de huid. De huid ziet er afwijkend uit, als een soort
sinaasappelhuid;
Deukjes in de huid;
Een pijnlijke plek waarbij het weefsel anders aanvoelt;
De borst voelt warm aan en ziet rood;
Een slecht genezend plekje;
Vrij plotselinge veranderingen in vorm en grootte van de borst.
Vermoeidheid
- door medische behandelingen, slaapproblemen, depressive
- Soorten vermoeidheid: centrale (mentaal) vermoeidheid, perifere (fysiek)
vermoeidheid
Risicofactoren
Er wordt vaak gevraagd wat de oorzaak is van borstkanker. Er zijn echter geen duidelijke oorzaken
voor borstkanker aan te wijzen. Preventie van borstkanker is nooit helemaal mogelijk. Wel weten we
dat er bepaalde risicofactoren bestaan, waarbij levensstijl een belangrijke factor is. Onderstaande
opsomming zijn ook risicofactoren van borstkanker.
Kort of helemaal geen borstvoeding geven
Weinig of geen kinderen krijgen of het krijgen van het eerste kind op latere leeftijd
1
, Het slikken van ‘de pil’. Tijdens het gebruik van de pil is het risico licht verhoogd. Het risico
neemt weer af na het stoppen met de pil.
Langdurig (2 tot 3 jaar) gebruik van hormoonpreparaten tegen overgangsklachten
Vroege leeftijd van de eerste menstruatie en late menopauze
Erfelijke aanleg kan een oorzaak zijn van borstkanker
Weinig lichaamsbeweging
Overgewicht tijdens en na de overgang
Roken
Alcoholgebruik
Een verhoogd risico op borstkanker op basis van de familieanamnese
Dragerschap van een BRCA1- of BRCA2-mutatie (of 50% kans hierop) of mutaties in andere
risicogenen, zoals CHEK2, en in zeldzamere gevallen PTEN, TP53 en NF1 (NB: al deze
genmutaties kunnen ook overerven via de mannelijke lijn)
Invasief borstkanker in de voorgeschiedenis
DCIS in de voorgeschiedenis (= Ductaal Carcinoom In Situ (DCIS) Er bestaan verschillende
mogelijke voorstadia van borstkanker. Dit heet 'carcinoom in situ'. Er zijn dan afwijkende
cellen ontstaan in het melkgangstelsel van de borst die blijven delen.
Thoraxbestraling voor het 40e levensjaar in de voorgeschiedenis, bijvoorbeeld voor
hodgkinlymfoom.
Er zijn twee genen bekend die een verhoogde kans veroorzaken op borst- en ovariumcarcinoom: het
BRCA1- (op chromosoom 17) en BRCA2-gen (op chromosoom 13). BRCA staat voor de afkorting van
breast cancer. Voor vrouwen die draagster zijn van een mutatie in één van deze genen gelden de
volgende risico’s:
60-80% kans op mammacarcinoom;
Maximaal 60% kans op een tweede primair mammacarcinoom;
Een kans op ovariumcarcinoom van 30-60% bij BRCA1-mutatiedraagsters en 5-20% bij
BRCA2-mutatiedraagsters.
Mannen met een mutatie in het BRCA1-gen hebben een risico van ± 1% op mammacarcinoom. Bij
mannen met een BRCA2-mutatie is dit risico ± 7%.
Endogene factoren
Hormonale invloeden
Hormonen beïnvloeden de groei van talrijke weefsels en spelen ook een rol bij ontstaan en groei van
sommige tumoren. Een voorbeeld hiervan is de rol van oestrogeen bij het ontstaan van
mammacarcinoom.
Genetische factoren
Dat genetische veranderingen tot gevolg kunnen hebben dat een normale cel transformeert tot een
tumorcel werd hiervoor kort genoemd. Het kan ook zijn dat in de kiembaan al een genetische
verandering (mutatie) aanwezig is die leidt tot een groter risico op het krijgen van kanker. Dit betekent
dat in alle lichaamscellen van een persoon dezelfde genetische mutatie aanwezig is. Bekende
voorbeelden hiervan zijn het hereditaire non-polyposis coloncarcinoom (HNPCC-)syndroom met een
verhoogde kans op colorectaalcarcinoom en de veranderingen in het BRCA1- en BRCA2-gen, die
leiden tot een verhoogde kans op het ontwikkelen van borst- en ovariumcarcinoom.
Gevolg van andere ziekten
Van een aantal ziektebeelden is bekend dat ze op den duur een verhoogde kans geven op het
ontstaan van een maligniteit. Dit is bijvoorbeeld het geval bij patiënten:
Na hepatitis of bij levercirrose (kans op hepatocellulair carcinoom (HCC));
Met de ziekte van Crohn of colitis ulcerosa (kans op ontstaan van een tumor in het colon).
Exogene factoren
Roken
Van de eerdergenoemde leefstijlfactoren heeft roken de beste mogelijkheden op het terrein van
primaire preventie. De relatie tussen roken en een aantal soorten kanker is causaal; van alle gevallen
van longcarcinoom in Nederland is zo’n 90% te verklaren door roken. Behalve met longcarcinoom is
2
,echter ook een verband gevonden tussen roken en tumoren in het hoofdhalsgebied en met kanker van
de maag, lever, pancreas, blaas, nieren, huid en cervix. Op dit moment is de meest effectieve manier
van kankerpreventie niet te roken. Een derde van alle kanker in Nederland is geassocieerd met roken.
Daarnaast is bekend dat pijproken en pruimen van tabak een verhoogde kans geven op het ontstaan
van maligniteiten in mond- en keelholte.
Voeding
Naast roken levert voeding mogelijk een bijdrage aan de kankersterfte. Sinds begin jaren tachtig van
de 20e eeuw wordt deze bijdrage tussen de 20 en 50% geschat, alcohol en overgewicht daarbij niet
meegerekend. In april 2004 is het rapport De rol van voeding bij het ontstaan van kanker van de
Signaleringscommissie Kanker van KWF Kankerbestrijding verschenen. Daarin wordt geconstateerd
dat er nog veel onduidelijk is over de rol die voeding speelt bij het ontstaan van kanker, maar dat
groente en fruit een beschermende rol hebben. Het eten van voldoende groente en fruit verlaagt het
risico op kanker in het hoofd-halsgebied, de oesofagus en de maag. Het grootste probleem bij het
thema ‘voeding’ in Nederland is dat de groente- en fruitconsumptie laag is: van de Nederlandse
bevolking eet 70% onvoldoende fruit en 80% onvoldoende groente. Met de groente- en
fruitconsumptie onder de lagere inkomensgroepen en onder jongeren is het nog slechter gesteld. Ook
voedseladditieven spelen mogelijk een rol bij het ontstaan van kanker.
Bewegen
Het aandeel van te weinig bewegen bij het ontstaan van kanker wordt vooralsnog geschat op 3-4%. Er
is een verband gevonden tussen te weinig lichamelijke activiteit en mammacarcinoom en
colorectaalcarcinoom. De Nederlandse Norm Gezond Bewegen is minimaal vijf keer per week matig
intensief bewegen. Aan die norm voldoet slechts 60% van de bevolking. Probleem bij ‘bewegen en
kanker’ is dat onvoldoende duidelijk is hoe bewegen moet worden geoperationaliseerd in termen van
intensiteit, duur, leeftijd waarop moet worden begonnen, enzovoort. Het is dus niet bekend of
bijvoorbeeld dertig minuten bewegen per dag gedurende minimaal vijf dagen per week voldoende is
om het risico op kanker daadwerkelijk te kunnen verminderen.
Alcohol
Bij veelvuldig en overmatig alcoholgebruik is er een verhoogd risico op een aantal soorten kanker,
waaronder maligne tumoren in het hoofd-halsgebied. Matig alcoholgebruik kan gunstig zijn voor de
preventie van bijvoorbeeld hart- en vaatziekten.
Zonnen
Mensen verblijven over het algemeen graag in de zon, mits deze niet te fel is en de buitentemperatuur
niet te hoog is. UV-straling is nodig voor de aanmaak van vitamine D, maar tegelijkertijd kan
overmatige blootstelling aan UV-straling (uit zonlicht of zonnebanken) de kans op kanker vergroten.
De bijdrage aan kankersterfte als gevolg van UV-licht is niet bijzonder groot, maar de incidentie van
huidkanker (vooral basaalcelcarcinoom) ligt jaarlijks op zo’n 25.000 gevallen. Ook de incidentie van
maligne melanoom wordt verhoogd als gevolg van blootstelling aan UVstraling. De mortaliteit van
basaalcelcarcinoom is te verwaarlozen, maar maligne melanoom is wel een potentieel dodelijke
tumor; om die reden is verstandig zongedrag een belangrijk onderwerp binnen de primaire preventie
van kanker.
Overgewicht
Het aandeel van overgewicht bij het ontstaan van kanker is waarschijnlijk twee tot drie keer zo groot
als altijd is aangenomen. Geschat wordt dat de bijdrage nu rond de 7-8% ligt. Overgewicht vergroot
het risico op mammacarcinoom, cervixcarcinoom, colorectaalcarcinoom, niercelcarcinoom en
oesofaguscarcinoom.
Ioniserende straling
Ervaring die met straling is opgedaan, heeft duidelijk gemaakt dat ioniserende straling niet alleen
therapeutisch werkt bij de behandeling van tumoren, maar dat het ook een verhoogd risico kan
betekenen bij het ontstaan van maligniteiten, bijvoorbeeld leukemie.
Beroepsrisico
In de industrie zijn in de loop der jaren verscheidene stoffen carcinogeen gebleken, bijvoorbeeld teer,
asbest en aniline. Men spreekt in dat verband van chemische carcinogenese. Voor verpleegkundigen
is een beroepsrisico vastgesteld bij de omgang met cytostatica en radioactieve stoffen.
3
, Geneesmiddelen
Van verschillende cytostatica is bekend dat ze op de lange duur een verhoogd risico inhouden voor
het ontstaan van nieuwe tumoren. Gebruik van tamoxifen (een hormonale behandeling bij
mammacarcinoom) is geassocieerd met een verhoogde kans op endometriumcarcinoom.
Infecties
Het is duidelijk dat het humane papillomavirus een belangrijke etiologische rol speelt bij het ontstaan
van cervixcarcinoom. Er zijn nog enkele in Nederland zeldzame tumoren, waarvan het ontstaan mede
veroorzaakt wordt door virusinfecties.
Milieu
Veel onderzoek wordt verricht naar welke stoffen in het milieu (verontreinigde lucht, bodem, water) als
carcinogeen moeten worden aangemerkt en welke maatregelen daartegen kunnen worden genomen.
Epidemiologie
Borstkanker is de meest voorkomende maligniteit bij Nederlandse vrouwen. De kans dat een vrouw
gedurende haar leven invasief borstkanker of ductaal carcinoma in situ (DCIS) krijgt, is ongeveer 12%
(1 op de 8 vrouwen). In Nederland werd in 2015 bij 14.551 vrouwen invasief borstkanker en bij 2548
vrouwen DCIS gediagnosticeerd. Hiervan werd 4% voor het 40e levensjaar, 16% tussen het 40e en
50e levensjaar, 26% tussen het 50e en 60e levensjaar en 54% na het 60e levensjaar vastgesteld.
Door de vervroegde ontdekking van tumoren via het bevolkingsonderzoek borstkanker bij vrouwen
van 50 tot 75 jaar, de verbeterde stadiëring en de toepassing van radio-, chemo-, immuno- en
antihormonale therapie is de prognose van borstkanker de laatste decennia aanzienlijk verbeterd. De
vijfjaarsoverleving van vrouwen met borstkanker is op dit moment 86%, de tienjaarsoverleving is
ongeveer 77%. Borstkanker met metastasen op afstand geldt als niet-curabel. Er is echter een grote
spreiding in de overlevingsduur; na tien jaar is ongeveer 10% van de patiënten nog in leven. Van de
vrouwen met metastasen heeft circa 85% uitzaaiingen in het skelet en circa 50% levermetastasen. In
mindere mate betreft het uitzaaiingen in de longen en de hersenen. Per jaar sterven ongeveer 3200
vrouwen aan borstkanker; het is voor vrouwen in de leeftijd van 30 tot 59 jaar een van de meest
voorkomende doodsoorzaken.
In een normpraktijk worden gemiddeld ieder jaar twee nieuwe gevallen van invasief borstkanker of
DCIS vastgesteld en bedraagt het aantal vrouwen met de diagnose in de voorgeschiedenis ongeveer
20-25.
Vrouwen hebben na een in opzet curatieve behandeling voor borstkanker een kans van ongeveer 5%
dat zij binnen vijf jaar na de operatie een lokaal of regionaal recidief of tweede primaire borsttumor
krijgen.
Kans op borstkanker bij klachten
In de Nederlandse huisartsenpraktijk was in 2014 de incidentie van de klacht ‘knobbel of zwelling in de
borsten’ ongeveer 9 per 1000 vrouwen per jaar. De incidentie van de klachten ‘pijn in één of beide
borsten’, ‘symptomen of klachten van de tepel’ en ‘angst voor borstkanker’ was respectievelijk 7, 3 en
3 per 1000 vrouwen per jaar. De kans op borstkanker bij vrouwen met een ‘knobbel of zwelling in de
borsten’ is ongeveer 8 tot 9%, bij ‘symptomen of klachten van de tepel’ 1 tot 4%, bij ‘pijn in één of
beide borsten’ 1% en bij ‘angst voor borstkanker’ 1 tot 4%. Bij 70-plussers is de kans op een
maligniteit bij tepeluitvloed groter dan 20% en bij tepelintrekking groter dan 10%.
Soorten
Er zijn veel verschillende soorten borstkanker. Ook zijn er afwijkingen die nog geen borstkanker zijn,
maar dat wel kunnen worden (voorlopers). De soorten kunnen voor een deel verschillend behandeld
worden.
Soorten borstkanker worden onderscheiden op basis van:
4