Bestuursprocesrecht
leerdoelen
Week 1, rechtsbescherming tegen de overheid (inleiding)
Een besluit door een bestuursorgaan wordt niet zomaar genomen. Stel,
een Tilburgse man vraagt een vergunning aan om 14 kamers te
verhuren aan studenten in Tilburg, in zijn pand. Het bestuursorgaan wijst
de aanvraag af en de Tilburgse man krijgt de vergunning dus niet. De
reden hiervoor was een andere kamerverhuurder op 25 meter afstand
van de Tilburgse man. De Tilburgse man, de belanghebbende, kan
vervolgens rechtsbescherming inroepen en kan de bezwaarprocedure
starten. Hij dient een bezwaarschrift in bij het bestuursorgaan dat
bevoegd is, en dat bestuursorgaan bekijkt het bezwaarschrift. Hij kijkt
dus opnieuw naar het besluit (is het wel doelmatig en rechtmatig). Stel
dat het bezwaar ongegrond wordt verklaard, dan kan de Tilburgse man
beroep instellen bij de bestuursrechter.
Bestuursprocesrecht is een samenhang van besluit, bezwaar en beroep
(De belangrijke B’s).
1. De betekenis van het Benthem-arrest voor het stelsel van bestuursrechtspraak uitleggen;
Tot in de jaren ’80 van de vorige eeuw was de procedure van administratief beroep in veel gevallen de voorgeschreven rechtsbeschermingsprocedure.
Dit was de eindvoorziening.
De belangrijkste vorm van administratief beroep (die meer dan 100 jaar heeft bestaan in Nederland) was het Kroonberoep. Kroonberoep kon worden
ingesteld tegen besluiten op het terrein van ruimtelijke ordening, milieu, verkeer en waterstaat, dienstplicht, bijstand, etc. Ook bij het Kroonberoep
besliste een bestuursorgaan (de Kroon = de regering) over het tegen een besluit ingesteld beroep. Ook hier kwam geen rechter aan te pas. Formeel
besliste de minister op het Kroonberoep, maar in de rechtspraktijk was het advies van de (voormalige) Afdeling geschillen van bestuur van de Raad van
State sterk bepalend. De burgerlijke rechter achtte het Kroonberoep op één lijn met de bestuursrechtspraak (terwijl dit eigenlijk niet zo was).
Het Benthem-arrest uit 1985 was doorslaggevend. In dit arrest werd bepaald dat het Kroonberoep niet voldeed aan de in art. 6 EVRM aan een
juridische procedure gestelde eisen.
Casus Benthem-arrest:
De heer Benthem was in hoogste instantie door de Kroon een Hinderwetvergunning (de huidige omgevingsvergunning voor een inrichting) voor de
exploitatie van een lpg-station geweigerd. Aangezien in die tijd de Kroon in Hinderwetzaken als administratief beroepsorgaan in hoogste instantie een
oordeel gaf, ging Benthem naar het EHRM en de Commissie. Hij stelde in procedure bij het EHRM dat er sprake was van een geschil over de
vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen als bedoeld in art. 6 EVRM, en dat zijn zaak, in strijd met dit artikel, niet was behandeld door een
onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie.
Vragen die het EHRM moest beantwoorden om tot een uitspraak te komen:
1. Moest de weigering van de Hinderwetvergunning worden aangemerkt als een ‘vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen’?
Het Hof concludeerde dat Benthem – door het weigeren van een Hinderwetvergunning – werd geraakt in zijn burgerlijke rechten als bedoeld
in art. 6 lid 1 EVRM.
2. Kon de Kroon worden aangemerkt als een onafhankelijke en onpartijdige rechter?
Het Hof concludeerde dat de Kroon in beroep besluiten nam als een bestuursorgaan en niet als een onafhankelijke en onpartijdige rechter
recht sprak. Het feit dat de Kroon het geschil uiteindelijk kon ‘beslechten’ was onvoldoende.
Betekenis:
De aanvrager van een vergunning/beschikking heeft recht op toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Het was niet langer mogelijk om te
kiezen voor administratief beroep als bestuursrechtelijke eindinstantie (is wel nog mogelijk als voorprocedure).
DUS door het Benthem-arrest was administratief beroep als bestuursrechtelijke eindinstantie niet mogelijk. Er moet voortaan dus een
bezwaarschriftprocedure gevolgd worden, omdat er bezwaar en beroep mogelijk moet zijn.
2. De functies en kenmerken van het bestuursprocesrecht uitleggen;
Bestuursrechtspraak als een – in de regel belanghebbende – burger een besluit (en soms een andere bestuurshandeling) voorlegt aan een
bestuursrechter om dit besluit te laten oordelen op rechtmatigheid. De burger legt het besluit aan de bestuursrechter voor in het kader van een
beroepsprocedure. Deze procedure is het bestuursprocesrecht.
Het bestuursprocesrecht kent twee functies:
1. Rechtsbescherming De bescherming van de individuele rechtspositie van de burger staat voorop.
2. Toezichtsfunctie Het controleren door de rechter van de rechtmatige uitoefening van bestuursbevoegdheden staat voorop.
De Awb legt de nadruk op de rechtsbeschermingsfunctie (voorheen lag de nadruk op de toezichtsfunctie). Hiermee ontstond het gevaar dat de rechter
buiten de lijntjes ging en dat de burger door de uitspraak van de rechter zelf in een nog slechtere positie terecht kon komen.
Het huidige leidend principe is ‘finale geschilbeslechting’. Dat betekent dat de rechter het geschil dat tussen de partijen speelt zoveel mogelijk ten einde
brengt (definitief einde).
De bestuursrechter hebben een beslisschema; finale geschilbeslechting, waarbij zij verschillende stappen doorlopen om maar zoveel mogelijk geschil
definitief te beslechten.
1
,3. In een geschil gemotiveerd aangeven welke voorprocedure en rechtsbeschermingsprocedure van toepassing is;
Over het algemeen (niet altijd) moet een bestuurlijke voorprocedure gevolgd worden voordat een bestuursrechter bij de zaak betrokken wordt. De
voorprocedure begint bij het primaire besluit van het bestuursorgaan. Vervolgens kan er in bezwaar of administratief beroep worden gegaan. Je gaat in
bezwaar bij het orgaan dat het besluit heeft genomen en administratief beroep doe je bij een ander orgaan dan het bestuursorgaan dat het besluit heeft
genomen.
Er zijn twee soorten voorprocedures:
Bezwaar (art. 1:5 lid 1 Awb) In de meeste gevallen wordt de bezwaarschriftprocedure gevolgd. Het bestuursorgaan moet dan zijn
eigen besluit opnieuw beoordelen (heroverwegen).
- Beoordeling is ex-nunc (nieuwe omstandigheden kunnen van belang zijn bij de heroverweging).
- Beslistermijn is 6 weken (12 weken indien adviescommissie).
Administratief beroep (art. 1:5 lid 2 Awb) Indien er beroep kan worden ingesteld bij een ander bestuursorgaan dan het primair besluitende orgaan.
De bijzondere wet moet voorschrijven dat deze procedure gevolgd moet worden.
- Beoordeling is ex-nunc (nieuwe omstandigheden kunnen van belang zijn bij de heroverweging).
- Beslistermijn is 16 weken (6 weken indien zelfde rechtspersoon/openbaar lichaam en 12 weken
indien adviescommissie).
4. Aangeven welke rechter in een geschil in eerste aanleg absoluut en relatief competent is;
Alleen belanghebbende kan tegen een appellabel besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. Een appellabel besluit is een besluit dat niet is
uitgezonderd in de wet. Daarnaast moet ook de voorprocedure doorlopen zijn (bezwaar of administratief beroep).
Let op! Er kan dus wel een besluit zijn en je kan belanghebbende zijn, maar dat besluit moet niet uitgezonderd zij in art. 8:3, 8:4 of 8:5 Awb.
Bij de absolute en relatieve competentie gaat het over de vraag welke rechter absoluut en relatief bevoegd is (art. 8:6 jo. 8:7 Awb).
Absolute competentie (art. 8:6 Awb):
Hoofdregel als het over een bestuursrechter gaat in eerste aanleg, dan zal het bij de rechtbank zijn, tenzij een bijzondere wetsman bij een bijzondere
rechter in de bevoegdheidsregeling van de bestuursrechtspraak staat. Dit is een bijlage in de Wettenbundel.
Relatieve competentie (art. 8:7 Awb)
Hoofdregel zetelaanknoping en de woonplaatsaanknoping.
- Zetelaanknoping: de zetel van het bestuursorgaan (waar heeft het bestuursorgaan zijn zetel?).
- Woonplaatsaanknoping.
Ontvankelijkheid appellant:
Je moet een belanghebbende zijn in bezwaar en administratief beroep en bij de bestuursrechter.
- Procesbelang.
5. Aan de hand van de vereisten voor een voorlopige voorziening uitleggen in welke gevallen er een voorlopige voorziening kan worden
gevraagd;
De wetgever heeft deze mogelijkheid gecreëerd omdat bezwaar tegen een besluit en
beroep tegen een besluit, de werking van een besluit schorsen. Dat betekent dat als
er een besluit is, dat toestaat dat een oude boom wordt gekapt omdat er een pand
wordt gesloopt, dan kun je wel bezwaar en beroep instellen maar dat zal niet het
gevolg van het besluit voorkomen. De boom kan dus alsnog gekapt worden.
Het is dan verstandig om een voorlopige voorziening aan te vragen (art. 8:81 Awb). Dit
kan je doen wanneer je beroep instelt bij de bestuursrechter maar ook tijdens het
bezwaar- en administratief beroep (voorprocedure). Dit is dan ook het connexiteitseis.
Kortsluiting betekent dat de voorzieningenrechter gelijktijdig uitspraak doet in de
bodemprocedure (de hoofdzaak), maar ook over de voorlopige voorziening (art. 8:86
Awb). Dit is meestal mogelijk bij geen ingewikkelde zaken en er komt een definitieve
uitspraak.
Kortsluiting speelt alleen een rol als er een procedure is bij de bestuursrechter en kent dus geen plaats tijdens een voorprocedure.
Wat kan de appellant bereiken met een voorlopige voorziening?
De meest belangrijke voorlopige voorziening is de voorziening die leidt tot schorsing van het bestreden besluit. De werking van het besluit wordt
daarmee tijdelijk opgeschort. Er mag dan geen gebruik gemaakt worden van het besluit (bijvoorbeeld een bepaalde vergunning).
Vereisten voor een voorlopige voorziening:
1. Spoedeisend belang het gevolg moet onomkeerbaar zijn (niet terug kunnen draaien).
2. connexiteitseis je moet al bezig zijn met het bezwaar/administratief beroep, beroep of hoger beroep.
6. In een bestuursrechtelijke casus de relevante feiten en bestuurshandelingen juridisch kwalificeren en in verband brengen met de relevante
wettelijke bepaling(en).
* Zelf toepassen.
2
, Theorievragen week 1:
Opdracht 1, het Benthem-arrest:
A. Wat wordt er bedoeld met het Kroonberoep? (paragraaf 8.5, pagina’s 526-527 Albers)
Het Kroonberoep is de belangrijkste vorm van administratief beroep. Het Kroonberoep kon worden ingesteld tegen besluiten op het terrein van
ruimtelijke ordening, milieu, verkeer en waterstaat, dienstplicht, bijstand, etc. Een minister besliste over het tegen een besluit ingestelde beroep en er
kwam dus geen rechter aan te pas.
B. Welke twee vragen moest het Europees Hof voor de Rechten van de Mens beantwoorden in het Benthem-arrest om tot een uitspraak te
komen? (paragraaf 8.5, pagina 528 Albers)
C. Hoe beantwoorde het Hof deze vragen ((paragraaf 8.5, pagina 528 Albers)
1. Moest de weigering van de Hinderwetvergunning worden aangemerkt als een ‘vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen’?
Het Hof concludeerde dat Benthem – door het weigeren van een Hinderwetvergunning – werd geraakt in zijn burgerlijke rechten als bedoeld
in art. 6 lid 1 EVRM.
2. Kon de Kroon worden aangemerkt als een onafhankelijke en onpartijdige rechter?
Het Hof concludeerde dat de Kroon in beroep besluiten nam als een bestuursorgaan en niet als een onafhankelijke en onpartijdige rechter
recht sprak. Het feit dat de Kroon het geschil uiteindelijk kon ‘beslechten’ was onvoldoende.
D. Welke betekenis heeft deze uitspraak gehad voor het stelsel van bestuursrechtspraak in Nederland? (paragraaf 8.5, pagina 528-529 Albers)
De aanvrager van een vergunning/beschikking heeft recht op toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Het was niet langer mogelijk om te
kiezen voor administratief beroep als bestuursrechtelijke eindinstantie (is wel nog mogelijk als voorprocedure).
DUS door het Benthem-arrest was administratief beroep als bestuursrechtelijke eindinstantie niet mogelijk. Er moet voortaan dus een
bezwaarschriftprocedure gevolgd worden, omdat er bezwaar en beroep mogelijk moet zijn.
Opdracht 2, functies bestuursrecht:
A. Leg het verschil uit tussen de rechtsbeschermingsfunctie en de toezichtsfunctie van het bestuursrecht (pagina 541-542 Albers).
Bij de rechtsbeschermingsfunctie gaat het om de bescherming van de individuele rechtspositie van de burger en bij de toezichtsfunctie gaat het om het
door de rechter controleren van de rechtmatige uitoefening van bestuursbevoegdheden.
Reformatio in peius het wordt hersteld, maar dan ten slechte (dat mag niet en is in strijd met de rechtsbeschermingsfunctie).
Ultra petita de rechter mag niet buiten het geschil treden (dat mag niet en is in strijd met de rechtsbeschermingsfunctie).
Art. 7:11 (heroverweging) en 8:69 Awb.
B. Op welke functie ligt in de Awb de nadruk? (pagina 542 Albers)
De Awb legt de nadruk op de rechtsbeschermingsfunctie (voorheen lag de nadruk op de toezichtsfunctie). Hiermee ontstond het gevaar dat de rechter
buiten de lijntjes ging en dat de burger door de uitspraak van de rechter zelf in een nog slechtere positie terecht kon komen.
Opdracht 3, bestuursrechter lijdelijk of niet-lijdelijk – de theorie en de praktijk:
A. Leg aan de hand van vier artikelen uit de Awb uit of de bestuursrechter op grond van de wet (in theorie) lijdelijk of niet-lijdelijk is (pagina
542 Albers).
Op grond van art. 8:69 lid 3 Awb vult de bestuursrechter de rechtsgronden ambtshalve aan. Dit betekent dat de bestuursrechter in theorie niet-lijdelijk is.
Op grond van art. 8:44 en 8:45 Awb kan de rechter partijen oproepen in inlichtingen te geven.
Op grond van art. 8:46 Awb kan de rechter getuigen oproepen.
Op grond van art. 8:47 – 8:49 Awb kan de rechter deskundigen benoemen.
Op grond van art 8:50 en 8:51 Awb kan de rechter tijdens het vooronderzoek ter plaatse gaan (descente).
B. Stelt de bestuursrechter zich in de praktijk vaak lijdelijk of niet-lijdelijk op? (pagina 543-544 Albers)
In de praktijk stelt de bestuursrechter zich vaak lijdelijk op. dat wil zeggen dat hij uitgaat van het bewijs dat door partijen reeds verzameld is en niet op
eigen initiatief op onderzoek uit gaat.
3