Samenvatting Blok D : Levensfasen
Hoorcollege 1 : Normale groei & degeneratie
Groeicurve : gemiddelde met enige spreiding
Afwijking, is het een probleem? Indicator voor groei.
Hormonen betrokken bij de groei :
- Groeihormoon (GH)
- Schildklierhormoon
- Hormonen voor calciumhomeosotase : parathormoon (PTH), calcitonine en vitamine D
- Geslachtshormonen
In het eerste levensjaar wordt een kind 3 x zo zwaar, de lengte neemt ongeveer 1,5 x toe (groeispurt).
Gebeurt ook tijdens de pubertijd (meisjes ± 12 jaar, jongens ± 14, duurt 2 jaar tot uiteindelijke lengte).
Groeihormoon (afgifte en invloed op weefsels, anabool effect)
Afgeven via release hormoon vanuit hypothalamus – adenohypofyse – weefsel
• GH-RH (GH-releasing hormoon) : stimuleert afgifte groeihormoon (GH)
o.a. invloed op skelet (groei botten), productie eiwitten etc.
• GH-IH (GH-inhibiting hormone) : remt de afgifte van GH
*Somatomedine = insulin-like growth factor – skeletgroei (lever)
TRH : thyroid releasing hormoon (voor TSH, vanuit hypothalamus), hypofyse geeft
dan TSH af (richting schildklier) – geeft thyroxine af (schildklierhormoon), heeft effect
op weefsels maar geeft ook negatieve feedback naar hypothalamus en hypofyse.
• T3 (trijodothyronine) : 5 x effectiever dan T4 (gaat om jodiumionen)
• T4 (thyroxine) : meest geproduceerd, in weefsels omgezet naar T3
Het effect hiervan : basale stofwisseling (hoeveel verbrand je in rust), botontwikkeling en
hersenontwikkeling (nemen af met leeftijd). De schildklier is goed doorbloed en omgeeft de luchtpijp.
Zorgt er ook voor dat je lichaam op temperatuur blijft.
Negatieve feedback (remmende terugkoppeling) : product remt eigen afgifte, gevolg daarvan is dat er
minder releasing hormoon wordt afgeven (vanuit hypothalamus). Dus : een toename van het resultaat
veroorzaakt een remming van het proces. De afname van het resultaat veroorzaakt zo weer een
stimulering van het proces.
Te weinig jodium (voeding) – geen/ te weinig
productie van schildklierhormoon (thyroxine).
Voldoende jodium dus nodig voor thyroxine.
Een vorm van struma, endemisch struma : tekort
jodium in de voeding. Schildklier kan geen hormoon
maken, terwijl hypothalamus en hypofyse wel blijven
stimuleren – groei schildklier : diffuus struma.
Functioneren : hypothyreoïdie of euthyreoïdie.
Tekort schildklierhormoon tijdens de groei : korter,
hersenontwikkeling kan ook vertragen, verschil met groeihormoon (ook verstandelijk beperkt)
- Voldoende productie schildklierhormoon (thyroxine)? ± 4e dag na geboorte – hielprik
1
,Hypothyreoïdie : te weinig schildklierhormoon
Alles gaat trager, basale stofwisseling gaat trager, in rust weinig verbranden – weinig warmte (koud),
daarnaast gewichtstoename. Concrete gevolgen zijn dus :
• Vermoeidheid (98%), kortademig (72%), spierzwakte (61%), gewrichtspijn (29%), langzame
reacties en bewegingen, vertraagde relaxatie achillespeesreflex, 76% en paresthesie (56%)
Vervolg klachten : koude intolerantie, droge huid, haaruitval, gelaatsoedeem, gewichtstoename,
geheugenverlies en depressie.
Hyperthyreoïdie : te veel schildklierhormoon
Bloed rondpompen om warmte weg te krijgen – hartslag omhoog, verhoging systolische bloeddruk…
Basale stofwisseling omhoog, in rust meer verbranden – meer warmteproductie. Alles gaat dus
sneller, concrete gevolgen daarvan zijn :
• Kortademigheid bij inspanning (81%), vermoeidheid (80% hartkloppingen (pols > 90/min, bij
75%), voorkeur voor koude, overmatige transpiratie, warme vochtige handen, struma en
zenuwachtig/ gejaagd
• Ziekte van Graves Basedow
Hormonen van de calciumhuishouding :
- Parathormoon (PTH) : zorgt dat de claciumbloedspiegel stijgt (remmen osteoblasten,
stimulatie osteoclasten – ook stimulatie resorptie calcium in de nieren en activatie vitamine D,
zorgt voor calcium resorptie uit de darmen)
Vitamine D (geactiveerd) is dus nodig om calcium uit de darmen en nieren te resorberen (uit
voedsel/ UV op de huid). Onvoldoende UV straling -> rachitis (zwak bot, te weinig calcium).
Calciumbronnen komen uit het skelet, de darmen en de nieren.
- Calcitonine : zorgt dat de calciumbloedspiegel (Ca2+) daalt (stimulatie osteoclasten,
botopbouw)
Beide geslachtshormonen bij zowel man/ vrouw, alleen verhouding verschilt.
Oestrogenen en progesteron bij de vrouw. Testosteron bij de man.
• Hormonen nemen af met de leeftijd. Progesteron : 75% reductie tussen 35e en 50e levensjaar,
oestrogeen : 35% reductie tussen 35e en 50e levensjaar (vruchtbaarheid neemt ook af).
Wanneer oestrogeen afneemt, worden ook je botten minder sterk. Vanaf ongeveer 50+ (vrouwen)
botverlies en een groter risico om bij vallen een bot te breken. Maar voldoende calciumopname,
vitamine D, voeding, beweging (en belasting botten met lichaamsgewicht) zorgt er ook voor dat
botten steviger blijven. Geldt ook voor mannen (rond 20/25 hoogst, daarna iets afname).
Oorzaken van veroudering
2
,Erfelijkheid Hormonale veranderingen, antagonistische pleiotropie,
Voorgeprogrammeerde factoren beperkt delingsvermogen van cellen en apoptose
Milieu Mechanische slijtage, straling (radioactiviteit, röntgen en UV),
Omgevingsfactoren, inclusief leefstijl en giftige stoffen (o.a. uit voeding- en genotsmiddelen),
gedrag overvoeding en fysieke en psychische stress
*Links allemaal factoren die van invloed kunnen zijn op de erfelijke eigenschappen (DNA kan
beschadigd raken, waardoor het aflezen minder goed gaat). In alle cellen is het nodig om enzymen te
produceren (eiwitsynthese, belangrijk voor allerlei cel functies). Veranderingen kunnen ervoor zorgen
dat bepaalde enzymen niet goed gevormd kunnen worden (mutaties).
- Ook kan in verdubbeling van de cellen (splitsen, DNA ook van ene op andere) fouten optreden
Ook is er een verkorting van chromosomen gedurende het leven, bij elke
celdeling verkorten de telomeren. Na een bepaalde periode is het ‘op’ en
kan de cel zich niet meer delen = cellulaire veroudering
Voorgeprogrammeerd om zich niet verder zich te ontwikkelen als ze niet
gebruikt worden : apoptose (geprogrammeerde celdood)
Basaalmetabolisme : stofwisseling in rust (liggend, ’s morgens vroeg)
Tot een jaar of 20 vrij hoog, vanaf daarna daling (heeft ook weer te maken met de warmteproductie/
doorbloeding in handen en voeten, eerder koud bij leeftijdtoename). Ook het totale energieverbruik
neemt af met de leeftijd (minder actief – minder energieverbruik, minder spierweefsel zorgt er ook
voor dat er minder energieverbruik is).
Houdings- en bewegingsapparaat, achteruitgang bij veroudering :
• Spierweefsel : minder snelle/ witte spiervezels IIb -> verandert meer richting intermediaire
vezels IIa. Rode spiervezels, type I blijven vaak wel goed op peil (minder snel achteruit)
• Bindweefsel : minder water, collageen : meer dwarsverbindingen (wordt iets stugger)
• Botweefsel : bevat minder Ca2+
• Zenuwstelsel : minder zenuwvezels, neuronen – alles gaat wat trager/ nauwkeurig
Proprioceptie : o.a. aantal spierspoeltjes (reflexen gaan wat minder snel)
3
, Ademhaling
- TLC : totale longcapaciteit
- VC : vitale capaciteit (maximale hoeveelheid uitgeademd na max inademen)
- RV : restvolume
Het restvolume neemt toe met de leeftijd, vitale capaciteit neemt af. Er is minder verversing van lucht
in de longen. Als je gezond bent, zal ademhaling niet in eerste instantie de beperkende factor zijn voor
inspanning.
HMV (hartminuutvolume), neemt af van 5 L/min – 3,5 L/min. Hangt af van slagvolume en
hartfrequentie. Hartspier blijft hetzelfde doorbloed, op hogere leeftijd neemt daarnaast de
doorbloeding van je hersenen toe (11 – 18%). De nierdoorbloeding neemt sterk af.
Maximale zuurstofopname is rond een jaar ±30 optimaal (100%), daarna daling. Verschil in afname.
• Op het niveau van de VO2 max (energieproductie), meer energie nog nodig bij een actieve
leefstijl dan bij sedentaire leefstijl en pas op latere leeftijd te weinig energie produceren voor
dagelijkse activiteiten ADL.
Effecten van gezond bewegen :
Positief voor de levensduur en de kwaliteit van leven.
Verlaging risico op Ischemie hartziekten (aandoeningen kransslagaders), diabetes
Aandoeningen mellitus type 2, beroerte, dikkedarmkanker, borstkanker,
valincidenten bij ouderen, botbreuken bij ouderen en depressie
Gunstig effect op Lichaamsgewicht, bloeddruk, vetpercentage van het lichaam,
Persoonsgebonden factoren botdichtheid, vetgehalte van het bloed (triglyceriden, cholesterol),
insulinegevoeligheid (risicofactor diabetes)
Fysiologie 16.5 en 16.8
Groeihormoon wordt gedurende het hele leven geproduceerd in de hypofyse (voorkwab :
adenohypofyse). Groeihormoon heeft de volgende effecten :
- (overwegend) anabool effect op de vet- en koolhydraatstofwisseling, vooral ’s nachts
afgescheiden en versterkt de trofotrope processen tijdens slaap
- Beïnvloed alle weefsels, maar vooral botgroei (somatomedine, insulin-like growth factor)
Stimuleert de groei van botten vanuit groei-/ epifysairschijven
Bij een tekort aan groeihormoon : kind klein, maar wel juiste verhoudingen. Door verbening van de
groeischijven stopt de groei (tijdens pubertijd). Een overmaat tijdens jeugdjaren : reuzengroei, na
sluiten groeischijven (volwassenen) : dikker worden bepaalde botten en groei delen gezicht, handen
en voeten (acromegalie).
4