Duitsland tot 1918
Na de Napoleontische oorlog, die tot 1815 duurde, groeide het nationalisme in
Duitsland. Uit de bevrijdingsbeweging tegen Napoleon kwamen bijvoorbeeld de
Burschenschaften (studentenverenigingen) voort.
Waren extreem nationalistisch en toen (1815) nog liberaal.
Ook militaristisch door strijd tegen Napoleon.
Voor Duitse éénwording (politiek), wat een bedreiging vormde voor de
Duitse bond.
Anti-Frans en antisemitisch, hadden ook grote feesten waar ze de Franse
grondwet en joodse geschriften verbrandden.
Hadden als initiatieritueel de ‘Schmiss’ of ‘Mensur’, een litteken op het
gezicht die je op was gelopen bij het zwaardvechten.
o Werd als ereteken gezien en dus met trots gedragen.
Vanaf 1815 was er in Europa sprak van Congres-Europa, zoals ingericht in het
congres van Wenen, met politiestaten om alle vormen van revolutie te
onderdrukken en te voorkomen.
De Duitse bond was een statenbond van de 36 ‘kleine’ staatjes in het Duitse
gebied die als doel hadden iedere vorm van revolutie te voorkomen. Had
censuskiesrecht en geen grondwet. De mogelijke nationalistische revolutie van
de studenten was dus een gevaar.
Toen in 1819 de moord op Kotzebue, consul van de Russische tsaar en zeer
bekend en populair schrijver bij het gewone volk, plaatsvond door een radicaal lid
van een Burschenschaft werden de Burschenschaften verboden.
Revolutiejaar Ⅰ: 1830
Revoluties in België en Polen (was verdeeld in kleinere staatjes, dus
officieel nog geen Polen).
In België voor afsplitsing van de Nederlanden, verliep succesvol.
Polen was na het congres verdeeld onder vooral Rusland, wilde eigen staat
terug, maar werd de pan in gehakt.
Centrifugaal: middelpunt vluchtend, bijvoorbeeld de scheiding tussen
België en Nederland & Centripetaal: middelpunt zoekend, bijvoorbeeld de
vorming van één Duitse staat.
Uiteindelijk was de meerderheid erover eens, er moest één Duitsland komen
(politiek-nationalisme), maar in welke vorm? Groot Duitsland of klein Duitsland?
Oftewel met of zonder Oostenrijk?
Oostenrijk vormde een probleem voor éénwording, omdat het een
veelvolkerenstaat was. Door de Tsjechen, Denen, Hongaren, Duits-
Oostenrijkers, et cetera was er een verzwakt saamhorigheidsgevoel. Ook
was Oostenrijk zelf bezig met allerlei opstanden van die volkeren neer te
slaan, dus hadden al genoeg aan hun hoofd.
Hitler (Duits-Oostenrijker) koos later voor één Duitsland met Oostenrijk. Hij
had het probleem van 1848 niet, na WO Ⅰ (1818) was Oostenrijk alleen nog
het Duits-Oostenrijkse gebied, dus het veelvolkerenprobleem verviel.
Revolutiejaar Ⅱ: 1848
1
, De februarirevolutie: Frankrijk wordt weer een republiek, maar de neef van
Napoleon weet, onder andere door zijn beroemde naam, president te
worden. Hij roept zichzelf in 1852 tot keizer Napoleon Ⅲ en het tweede
keizerrijk begint.
Ideeën verspreiden zich al snel naar andere hoofdsteden.
Maartrevolutie in Duitsland (Duitse Bond), in onder andere Berlijn en
Wenen. Er vonden heftige pogingen tot revolutie plaats, maar deze
mislukten.
o In Wenen nemen de revolutionairen de macht over. Nu de regering
weg is komen de verschillen tussen de sociale groepen ter sprake en
wordt er een groep super radicaal. De bourgeoisie keert zich tegen
deze radicalisering en met behulp van de Habsburgers konden zij
uiteindelijk de macht met geweld herstellen.
o In Berlijn (hoofdstad Pruisen) schoten de soldaten op de
demonstranten met veel doden als gevolg (twee- tot driehonderd).
Dit was een gevaar voor de koning, want dit kan tot radicalisering
leiden. Hij doet iets wat tegen zijn aard ingaat: hij belooft een
grondwet en laat de doden op handkarren in zijn paleis plaatsen.
Daarnaast deed zijn hoofddeksel af als respect en draagt de zwart
rood gouden kleuren (van de nationalisten), wat tegen zijn
overtuiging van het droit divin ingaat.
De Duitse Bond start verkiezingen in elke Duitse staat voor een Duits parlement
met als doel een grondwet voor heel Duitsland en dus één Duitsland te stichten.
Gingen vergaderen in Frankfurt, bijnaam Professorenparlement. Er kwam al snel
ruzie over de kwestie Oostenrijk en het parlement verliest macht. De
Habsburgers hebben de macht over Wenen terug en willen die macht houden en
hebben daarnaast ook al genoeg problemen met de opstanden in eigen land.
Nog maar één mogelijkheid over: constitutionele monarchie onder leiding
van de koning van Pruisen.
Eind 1848 komt er een niet democratische grondwet. In maart durfden de
parlementariërs dat nog niet door te veel revolutionairen, maar hadden nu
steun van de elite en merkten dat de bourgeoisen bang waren voor
verandering.
Begin 1849 biedt het Professorenparlement de keizerskroon aan aan
Friedrich Wilhelm Ⅳ, koning van Pruisen, maar hij weigert een kroon uit
het slijk op te pakken, want de macht moet van god komen en niet van het
volk.
Twee maanden later maken Pruisische troepen een einde aan het
parlement.
In 1862 kregen de koning en parlement ruzie over een uitbreiding van de
dienstplicht. De uiterst conservatieve jonker Otto von Bismarck werd door
Wilhelm Ⅰ naar Berlijn gehaald en weet het verzet te breken, waardoor de
democratisering in Pruisen mislukt.
Bismarck een royalist en vond Pruisen een adelstaat. Hij werd in 1862
minister-president onder Wilhelm Ⅰ (broer Friedrich).
Was geniaal; Wilhelm zei: ‘Het valt niet mee koning te zijn onder deze
minister-president.’
2