,
, Hoorcolleges en kennisclips
Hoorcollege 1
Media-effecten verschillen heel erg per persoon en hangen van veel factoren af.
Variabelen die het effect bewerken:
1. Geslacht
Heeft effect op: voorkeur media-inhoud, zelfbeeld/lichaamsbeeld, voorkeur games.
Geen effect op angsten tgv media, beïnvloeding reclames, pestgedrag social media
2. Leeftijd
Wel effect op mediavoorkeur, devicevoorkeur, aggressie, angsten, communicatie, (eigenlijk
overal op)
Geen (minder) effect op reclame
3. Opleidingsniveau/intelligentie
Hele kleine verschillen bij mediagebruik (hoeveelheid), grotere verschillen bij beinvloeding
(denk aan facebook algoritme)
4. Persoonlijkheid
a. Openheid voor ervaringen
b. Extraversie
c. Neuroticisme, hoe emotioneel stabiel ben je
d. Conscientieusheid, hoe zorgvuldig ben je
e. Aangenaamheid
5. Mediawijsheid= je weet alle mogelijkheden van media en bent hier bewust van
Hoorcollege 2
Piaget was een Fransman die de ontwikkeling van kinderen in fases beschreef:
1. Sensomotorische fase: 0-2 jaar
In deze tijd ontwikkeld:
a. De motoriek,
b. De zintuigen
c. Een klein beetje het geheugen.
Nog geen objectpermanentie= wanneer je iets niet ziet doordat er bijvoorbeeld iets voor
komt te staan, weten wij nog wel dat het er is, baby’s niet.
Nog geen ego, mirror/red dot test
2. Pre-operationele fase: 2-7 jaar
Nog niet gebonden is aan logica, aan de regels van oorzaak en gevolg. Symbolisch denken,
de vaardigheid om een symbool te gebruiken voor iets wat niet aanwezig is. Symbolisch
denken (fantasie) is nodig voor de activiteiten die zich in de preoperationele fase
manifesteren, zoals imitatie, tekenen en spel.
, Ontwikkeling van:
a. Taal (klanken, woorden, uitspraak, zinsopbouw, grammatica),
b. Fijne (kleuren/schrijven) motoriek,
c. Egocentrisme= eigen ik ego begrijpen: zichzelf los zien van iets anders,
d. Animisme= denken dat levenloze objecten een ziel hebben,
e. Denken kenmerkt zich door egocentrisme en centratie
Egocentrisme: ze denken dat alles om hun draait en ze kunnen zich niet verplaatsen
in een ander. Papa is jarig en moeder vraagt wat ze papa zullen geven, kinderen
zullen zeggen speelgoed.
Centratie: kinderen kijken naar 1 ding en de rest zien ze niet. Er ligt een glimmende
drol in de winkel en de kinderen willen dan de drol omdat hij zo mooi glimt, ook al is
het een drol. Ze zien maar één aspect van het geheel
f. Conservatie= iets kan meer lijken, terwijl het eigenlijk evenveel of minder is, de
hoeveelheid veranderd niet, maar het kind denkt van wel
i. Piaget’s Conservation Task, wordt aan een kind gevraagd of
er meer zit in glas C. Het is hoger dus er zit meer in zullen ze
zeggen, ze snappen niet dat er dezelfde hoeveelheid in zit.
3. Concreet operationele fase: 7-12 jaar
Ontwikkeling van:
a. Reversibiliteit= een proces in gedachten om kunnen draaien
b. Decentratie= op meerdere aspecten tegelijk kunnen focussen
c. Logica, relatie tussen tijd, afstand en snelheid begrijpen
4. Formeel operationele fase: vanaf 12 jaar
a. Het denken komt los van het concrete, je kan een theorie bedenken
b. Leren logisch te denken, verbanden maken en daaruit conclusies trekken
Kinderen en de media:
Kinderen hebben hun eigen mediavoorkeur op basis van de ontwikkelingsfase waarin ze zitten. Je kan
ze het beste triggeren door het optimale niveau van stimulatie te vinden wat past bij hun
ontwikkelfase:
1. 0-2 jaar: felle kleuren, muziek, beweging, veel duidelijke gezichten, korte content.
- Verhaal is niet belangrijk, ze hebben weinig aandacht: reclames zijn daardoor
interessant.
2. 2-5 jaar: vriendelijke fantasiefiguren en vertrouwde context, krijgen voorkeur. Verhaallijn is
interessant, imiteren van media, herhaling en routine is belangrijk.
- Ze hebben nog niet door wat wel of niet echt is (reality monitoring)
Tot 4 jaar is alles op tv echt, karakters wonen in de tv, juf op school. Hierdoor regels voor
reclamemakers, kinderen zijn hier namelijk heel gevoelig voor.
- Sterke perceptuele gebondenheid= wat we zien, is hoe iemand is. Het beoordelen op
iemands uiterlijk (lelijk is slecht, mooi is goed).