Hogeschooltaal Theorie
Spelling van werkwoorden 4 = 100%
> Hoe vind je de persoonsvorm? 4
In een zin kunnen een of meer werkwoorden staan en die werkwoorden kunnen allemaal
verschillende vormen hebben: infinitief, voltooid deelwoord, onvoltooid deelwoord, bijvoeglijk
gebruikt voltooid deelwoord of persoonsvorm.
Voor de spelling van een werkwoord is het van belang te weten met welke vorm je te maken hebt.
Een van de belangrijkste vormen is de persoonsvorm. De persoonsvorm geeft aan in welke tijd de zin
staat en welk getal (enkelvoud of meervoud) het onderwerp heeft. Verander je de tijd van de zin of
het getal van het onderwerp, dan verandert alleen de persoonsvorm mee, de andere werkwoorden
blijven hetzelfde.
De persoonsvorm kun je op de volgende manieren vinden:
Verander de tijd van de zin (van verleden tijd naar tegenwoordige tijd of andersom) en ga na welk
werkwoord er mee verandert.
> Ze wil ervaring opdoen in de horeca.
> Ze wilde ervaring opdoen in de horeca.
> De agent vermijdt de verwarde vrouw recht aan te kijken.
> De agent vermeed de verwarde vrouw recht aan te kijken.
> Om binnen te komen in die club moet je je aan een bepaalde dresscode houden.
> Om binnen te komen in die club moest je je aan een bepaalde dresscode houden.
> De voornaamste reden om nepnieuws te verspreiden is om geld te verdienen.
> De voornaamste reden om nepnieuws te verspreiden was om geld te verdienen.
Verander het onderwerp van de zin in het meervoud of enkelvoud en ga na welk werkwoord er
mee verandert.
> De topsporter sprint zich een weg naar de finale.
> De topsporters sprinten zich een weg naar de finale.
> Mijn zussen koken het liefst voor een groot gezelschap.
> Mijn zus kookt het liefst voor een groot gezelschap.
> De accountmanager denkt dat hij zich van alles kan veroorloven.
> De accountmanagers denken dat zij zich van alles kunnen veroorloven.
> Grappig genoeg bleken haar honden die ochtend zelf naar huis te zijn gewandeld.
> Grappig genoeg bleek haar hond die ochtend zelf naar huis te zijn gewandeld.
Veel studenten hebben geleerd de persoonsvorm te vinden door de zin vragend te maken. Deze
methode kun je ook toepassen.
Maak de zin vragend en ga na welk werkwoord vooraan komt te staan.
> De vlogger vindt het niet moeilijk in de camera te praten.
> Vindt de vlogger het niet moeilijk in de camera te praten?
> De uiterste retourdatum van het bestelde shirt staat op de pakbon.
> Staat de uiterste retourdatum van het bestelde shirt op de pakbon?
,> Twee of meer persoonsvormen 4
1. Een zin met één persoonsvorm is een enkelvoudige zin.
> Noa werkt al jaren met veel plezier in een strandtent.
> Sam heeft gesolliciteerd bij Google.
> Het gestolen horloge werd getoond in het programma Opsporing Verzocht.
> Direct na hun intensieve work-out bestelden ze een smoothie.
2. Een zin met twee of meer persoonsvormen is een samengestelde zin.
> Er kwamen veel tips binnen toen het gestolen horloge werd getoond in het programma
Opsporing Verzocht.
> Het klopt dat ze direct na hun intensieve work-out een smoothie bestelden.
> Als het goed is, heeft hij het boek besteld dat jij zo graag wilt hebben.
> Ik ga naar huis, want ik moet het huiswerk maken dat ik voor Engels gekregen heb.
Een samengestelde zin kan bestaan uit:
hoofdzinnen
(een) hoofdzin(nen) en (een) bijzin(nen)
> Vanmiddag neem ik de trein en ga ik winkelen in Rotterdam. (hoofdzin, hoofdzin)
> Als je veel sport, moet je veel drinken. (bijzin, hoofdzin)
> Als ik weet dat ze klaar is, sluit ik de winkel. (bijzin, bijzin, hoofdzin)
> Morgen beslist de raad of de professional tot het netwerk wordt toegelaten.
(hoofdzin, hoofdzin)
> Wie zich regelmatig bezighoudt met sociale media, kan daar veel druk van ervaren.
(bijzin, hoofdzin)
> Zodra ik weet, wat ik hem moet terugbetalen, zal ik meteen gaan pinnen.
(bijzin, bijzin, hoofdzin)
Als je persoonsvormen gaat zoeken, haal je de verschillende zinnen van een samengestelde zin uit
elkaar.
> Als je veel sport
moet je veel drinken
> Zodra ik weet
wat ik hem moet terugbetalen
zal ik meteen gaan pinnen
In elke zin ga je op zoek naar de persoonsvorm. Je kunt de persoonsvorm op de volgende manieren
vinden:
Maak de zin vragend. Het eerste werkwoord is de persoonsvorm.
Verander de tijd van de zin. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Zet het onderwerp in het meervoud of enkelvoud. Het werkwoord dat verandert, is de
persoonsvorm.
,> Algoritme werkwoordspelling 4
Wat is het algoritme werkwoordspelling?
Dit is een doeltreffende methode voor het leren van de werkwoordspelling. In het algoritme vind je
een combinatie van grammaticale begrippen (persoonsvorm, voltooid deelwoord, tegenwoordig
deelwoord, etc.) en spellingregels van de werkwoorden. Zorg ervoor dat je zowel de grammaticale
termen als de spellingregels kent voordat je begint aan de officiële Hogeschooltaaltoets.
Als je de betekenis van sommige grammaticale begrippen onvoldoende beheerst, dan kun je de
uitleg hiervan vinden in het betreffende hoofdstuk van Hogeschooltaal.
Als je op de link klikt hieronder, dan vind je de complete algoritmekaart van Hogeschooltaal. De kaart
laat de stappen zien die je moet doorlopen om tot de juiste vervoeging van het werkwoord te
komen. Als je dit pdf-bestand afdrukt en op je bureau legt, dient het als hulpmiddel tijdens het
maken van de oefeningen. Kijk bij elk werkwoord dat je moet vervoegen even naar de denkstappen
op de kaart. Als je dit vaak doet, zullen de denkstappen na een tijdje blijven hangen en heb je de
kaart niet meer nodig om de oefeningen foutloos te maken.
Klik hier voor de printversie van de algoritmekaart.
Met behulp van de volgende voorbeelden laten we zien hoe je het algoritme kunt gebruiken. Houd
de geprinte versie van het algoritme ernaast, zodat je de denkstappen ook op papier kunt volgen.
Morgen maakt hij gebruik van het digibord.
Is het werkwoord een persoonsvorm?
> ja
Staat het werkwoord in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd?
> tegenwoordige tijd
Staat het werkwoord in het enkelvoud of in het meervoud?
> enkelvoud
Wat is het onderwerp?
> hij
Oplossing: geschreven stam + -t
stam = mak (hele werkwoord -en), geschreven stam = maak, geschreven stam + -t = maakt
, Ze haatte lekke banden, te laat komen en blaffende honden.
Is het werkwoord een persoonsvorm?
> ja
Staat het werkwoord in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd?
> verleden tijd
Staat het werkwoord in het enkelvoud of in het meervoud?
> enkelvoud
Is het een sterk of zwak werkwoord?
> zwak
Oplossing: geschreven stam + -de of -te
stam = hat (hele werkwoord -en), geschreven stam = haat, geschreven stam + -te = haatte
Ze heeft de zalm en tonijn in de sushi verwerkt.
Is het werkwoord een persoonsvorm?
> nee
Is het werkwoord een voltooid deelwoord, voltooid deelwoord als bijvoeglijk
naamwoord of tegenwoordig deelwoord?
> voltooid deelwoord
Oplossing: schrijf -d of -t
(Maak het werkwoord langer: welke letter hoor je aan het eind?)