100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Alle literatuur voor Onderzoekspracticum1 (MMC & IRM) €4,19
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Alle literatuur voor Onderzoekspracticum1 (MMC & IRM)

 32 keer bekeken  1 keer verkocht

Alle literatuur nodig voor OZP1 kort en bondig uitgeschreven. Check de eerste pagina om te zien of de samengevatte hoofdstukken overeenkomen met wat jij moet leren!

Voorbeeld 4 van de 33  pagina's

  • 16 juni 2021
  • 33
  • 2020/2021
  • Samenvatting
Alle documenten voor dit vak (64)
avatar-seller
lingermarieke
Samenvatting Onderzoekspracticum 1




3.2, 3.4 P1, C7




Besproken stof
Leerstof college 1
IRM H1
- Geschiedenis: Aristiteles en Buddha dachten al na over de basic vragen over de mens. Willem
Wundt eerste echte wetenschappelijke psycholoog.
- Doelen van gedragswetenschap: (1) Basic research: het begrijpen van psychologische
processen, zonder dat de kennis meteen toepasbaar moet zijn. Doel: meer kennis. (2)
Applied research: een oplossing vinden voor een bepaald probleem. Hieronder valt ook
evaluation research (die zoekt uit of en waarom een interventie wel of niet werkt). Verschil
tussen 1 en 2 zit in het doel van de research.
 Voor zowel applied als basic research kunnen er 3 doelen zijn: 1. Describing behavior. 2.
Predicting behavior. 3. Explaining behavior (de belangrijkste).
- Waarom Research kennis belangrijk voor studenten? (1) zodat ze onderzoeken in hun veld
kunnen lezen. (2) Ook in het dagelijks leven zal je meer begrijpen van research. (3) leren
kritisch denken. (4) zo word je een autoriteit op een bepaalde topic.
- 3 criteria van wetenschappelijk onderzoek:
 Systematisch empirisme: empirisme = observaties gebruiken om tot kennis te komen.
Systematisch = meten, omgeving controleren etc.
 Public verification: methodes en resultaten moeten te zien zijn voor publieke verificatie.
Hierdoor weten we dat de studies echt gedaan zijn. Daarnaast kunnen er fouten
uitgehaald worden op deze manier.
 Oplosbare problemen: alleen dingen die we ook echt kunnen onderzoeken.
 Wordt een van deze 3 overschreden? Pseudowetenschap.

,- 2 functies van wetenschap: detecteren en verklaren met een theorie (probeert relatie tussen
concepten te verklaren). In sommige gevallen zou het wellicht nodig zijn om eerst research te
doen en dan pas hypothesen te stellen. Een goede theorie: stelt causale relaties voor, is
duidelijk, logisch en consistent, gebruikt zo min mogelijk processen om het fenomeen te
verklaren, mondt uit in testbare hypothesen, stimuleert ander onderzoek en geeft antwoord
op een bestaande vraag.
 Een model beschrijft hoe concepten zijn verbonden, niet waarom. Dus meer een
beschrijving.
 Hypothesen: we zijn skeptisch over post hoc verklaringen, dus na het fenomeen. Daarom
maken we hypothesen a priori, van tevoren. Hypothesen van een theorie krijgen =
deductie. Inductie = hypothese van een collectie van feiten afleiden, in sommige gevallen
empirische generalisaties.
+ Hypothesen moeten altijd zo opgesteld worden dat ze gefalsificeerd kunnen worden.
+ Om theorieën te testen wordt er gebruik gemaakt van methodologische pluralisme.
+ Soms twee theorieën in 1 keer getest: strategy of strong interference.
- Verschillende soorten definities: (1) conceptuele definitie: zoals in een woordenboek. (2)
operationele definitie: definitie van een concept door precies te melden hoe een concept
wordt gemeten of geïnduceerd in de studie.
- Onderzoeker zeggen dat hun onderzoek een theorie confirmed of support, nooit dat het het
bewijst. Het is onmogelijk om een theorie te bewijzen. Je kan wel bewijzen dat het niet waar
is. Neem: Het regent, dus de straat is nat. Een natte straat is noodzakelijk bij regen. Maar
voor een natte straat kunnen ook andere oorzaken zijn dat regen. Je kunt dus wel zeggen: De
straat is niet nat, dus het regent niet. Maar niet: De straat is nat, dus het regent. Het is dus
logisch onmogelijk.
- Je kan dus logisch gezien wel bewijzen dat iets niet waar is. Maar in de echte wereld kan dit
niet om praktische redenen. Zo kunnen de meetinstrumenten niet kloppen, biased
onderzoek, verkeerde sample van participanten etc. 1 onderzoek zorgt er dus zelden voor
dat een hele theorie verlaten wordt. Hierdoor zijn wetenschappelijke tijdschriften niet
enthousiast om een nulbevinding te plaatsen.
 Een nadeel hiervan in de file-drawer problem: nulbevindingen worden niet gepubliceerd
en daardoor steeds onwetend opnieuw gedaan.
- Wetenschap gaat vooruit door meerdere onderzoeken die allemaal de theorie bewijzen of
onderuit halen.
 Je kunt er naar kijken als een wetenschappelijk filter. Bovenaan zijn alle ideeën, door
training en beperkte funding worden de nonsens ideeën eruit gehaald. Dan komt het
initiële research project, waarbij doodlopende ideeën door de onderzoeker er zelf al
worden uitgehaald. Dan komt filter 3, waarin de research heeft plaatsgevonden en het
aan peerreviewers wordt gegeven. Ten slotte komt filter 4, waarbij de studie gebruikt of
gerepliceerd wordt. Haalt het idee dit allemaal, wordt het gebruikt als established
knowledge (dus niet per se als waar!). Alles waar we achter komen is te gelimiteerd om
helemaal waar te zijn.
- Wetenschap gaat het snelste vooruit als onderzoekers werken op het randje van wat al
bekend is aan een fenomeen.
- Strategieën van gedragsonderzoek: (1) beschrijvend onderzoek, bijvoorbeeld publieke opinie
polls. Ook onder andere prevalentie, ernst, symptomen etc. (2) correlationeel onderzoek:
onderzoekt relaties tussen variabelen. (3) Experimenteel onderzoek: een onderzoeker
manipuleert ten minste 1 variabele (de onafhankelijke variabele) om te zien of de
afhankelijke variabele veranderd als consequentie. Op basis hiervan kunnen causale
verbanden gelegd worden. (4) Quasi-experimenteel onderzoek: wanneer onderzoekers niet
in staat zijn de onafhankelijke variabele te manipuleren of de andere factoren te controleren.
 Iedere strategie is zinvol. Het is zaak de juiste te kiezen op basis van praktische en
ethische concerns.

, - Nut van dierlijke proeven: Ze kunnen opgevoed worden onder gecontroleerde
omstandigheden en langer geobserveerd worden. Ook worden er dingen getest die niet op
mensen getest mogen worden. Ze zijn zinvol voor zaken die zowel bij dieren als bij mensen
voorkomt. Ook heeft het soms nut voor andere dieren.
Leerstof college 2
IRM: Chapter 4: Approaches to Psychological Measurement
Alle approaches kunnen gebruikt worden bij alle soorten research en alle researchstrategieën.
- Observational approach: onderzoekers observeren en record gedrag. Er moeten 3 keuzes
gemaakt worden voor observationeel onderzoek:
1. Naturalistisch vs Contrived setting.
 Naturalistisch: observatie gedrag zoals het natuurlijk gebeurt, zonder intrusie of
interventie van de researcher. VB: participant observation: onderzoeker doet meer
met dezelfde activiteiten als de mensen die zij / hij observeren. Probleem: researcher
raakt misschien objectiviteit kwijt door immersie in de groep. Daarnaast raakt de
groep door de onderzoeker beïnvloedt.
 Contrived observaties: observatie van gedrag in een setting die specifiek is opgesteld
voor het observeren en recorden van gedrag. Vaak in lab, waarbij proefpersonen
weten dat ze geobserveerd worden. Het kan ook in de echte wereld, als er iets in de
echte wereld gestaged wordt, bijvoorbeeld een persoon die ineen zakt om te kijken
hoe andere reageren.
2. Disguised vs nondisguised.
 Undisguised: dan weten proefpersonen dat de researcher hen observeert. Nadeel:
mensen reageren minder natuurlijk doordat ze geobserveerd worden -> reactivity.
 Disguised: tegen reactivity, proefpersonen weten niet dat ze geobserveerd worden.
Nadeel: ethische kwesties omtrent privacy en het recht van proefpersonen om te
beslissen of ze mee willen doen met het onderzoek. Zolang het en publiek is en niet
voor onnodig veel inconvenience en upset zorgt, zijn er weinig ethische issues.
Compromis: onderzoekers laten proefpersonen weten dat ze geobserveerd worden,
maar niet precies wat voor aspecten van het gedrag bestudeerd worden -> partial
concealment strategy. Nog steeds ethisch kwestie.
Ander compromis: knowledgeable informants = mensen die de proefpersonen goed
kennen, het gedrag laten beoordelen en raten.
Nog een compromis: unobtrusive measures = meetsysteem waarmee mensen niet
door hebben dat ze geobserveerd worden en waarvan ze geen last hebben.
Het dyadische interactie paradigma omzeilt ethische kwesties omdat er gefilmd
wordt, maar niemand de beelden nog heeft gezien, waardoor de beelden nog
verwijderd kunnen worden zonder dat privacy ooit geschonden is geweest.
3. Manier van gedrag recorden:
 Narratives: full description of a participants behaviour. Bijv. Piaget. Het vaakst neemt
de researcher field notes = een samenvatting van het gedrag, maar niet het hele
gedrag. Zijn het meest compleet, maar kunnen niet gebruikt worden voor
kwantitatief onderzoek totdat er content analysis overheen is gegaan.
Ongestructureerd.
 Checklists: gestructureerd. Wordt gebruik gemaakt van schalen of gedrag wordt
geteld. Nadeel: lastig om een duidelijke, expliciete operationele definitie van te
maken van gedrag.
 Temporal measures: latency en duration. Latency = hoeveel tijd er tussen 2
gedragingen zit of een event en gedragingen zit. Reactietijd, task completion time,

, interbehavior latency (tijd tussen twee gedragingen) zijn voorbeelden van latency.
Duration = hoe lang gedrag duurt.
 Observational rating scales: wanneer kwaliteit of intensiteit er toe doet. Vaak
subjectief, hierdoor duidelijke definitie wanneer een gedrag een 1 of een 2 is nodig.
+ Om gebruikt te kunnen worden, moet er bij observationele methodes sprake zijn van
interrater reliability. 2 of meer raters moeten het met elkaar eens worden. Om de
interrater reliability te verhogen moeten er precieze operationele definities komen.
Daarnaast moeten de raters oefenen met het systeem, het met elkaar vergelijken en
erover discussiëren.
- Fysiologische en neurowetenschappelijke approaches: op basis van biochemisch,
anatomisch, fysiologisch en ontwikkelingsprocessen.
 Measures of neural electrical activity: met bijvoorbeeld EEG en EMG.
 Neuroimaging: dit kan structural zijn met een CAT scan, tegen bijvoorbeeld tumors.
Functional is voor activiteit in het brein, met fMRI.
 Measures of autonomic nervous system activity, bijv response in spieren of hartslag.
 Bloed en speeksel assays. Voor hormonen bijvoorbeeld.
 Precise measurement of overt reactions: voor specifieke manieren om fysiologische
dingen te meten.
- Self-report approaches: vooral handig voor dingen die onethisch zijn anders of onpraktisch of
over dingen in het verleden. Niet alle “questions” zijn daadwerkelijk vragen, daarom item.
 Single-item en multi-item measures. Single-item moet op zichzelf geanalyseerd
worden. Multi-item moeten met elkaar gebruikt worden, een vraag heeft meerdere
subvragen.
 Let op het volgende als je items schrijft:
1. Wees specifiek en precies in het formuleren van de items, zodat de proefpersoon
het zal begrijpen.
2. Schrijf de items zo simpel mogelijk op, vermijd moeilijke woorden, onnodig
jargon en omslachtige zinnen.
3. Voorkom ongegronde assumpties te maken over de respondenten.
4. Conditionele informatie moet voorafgaan aan het sleutelidee van het item. Eerst
dus de informatie dan de vraag, ook als het 1 zin is.
5. Gebruik geen dubbele vragen in 1 vraag.
6. Kies een passend respons format
+ free-response of open vraag: geven veel informatie, maar nadelen: 1. Hoe
uitgebreid moet het antwoord? 2. Ze moeten eerst gecodeerd ofwel content
analysis krijgen.
+ rating scale response format, vaak bipolar adjective scale omdat ze
tegenovergesteld van elkaar zijn (eens / oneens).
+ multiple choice, hier hangt de schatting die mensen maken tijdens het invullen
af van de gegeven opties.
 Hieronder hoort ook true-false response format. Vaal te zwart-wit.
7. Pretest de items.
 Questionnaires: dependent variabelen in experimentele research komt uit
questionnaires reacties van mensen op independent variabelen. Wordt veel gebruikt
in psychologie. Een questionnaire hoeft niet altijd zelf bedacht te worden: veel
bestaan al. Hiervoor 4 bronnen: journal articles, books, databases online, commercial
publishers. Soms moet er wel een nieuwe gemaakt worden, omdat een goede nog
niet bestaat of de bestaande questionnaires niet juist meten wat er gemeten moet
worden.
+ Nadeel: ons geheugen is niet zo goed om details accuraat te beantwoorden.
Opgelost met Experience Sampling Methods (ESM): gaat niet over verleden, maar
over wat ze nu voelen. Eerste ESM was dairy methodology: meerdere keer per dag

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper lingermarieke. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,19. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 52510 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€4,19  1x  verkocht
  • (0)
In winkelwagen
Toegevoegd